ECLI:NL:RBDHA:2016:12660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
20 oktober 2016
Zaaknummer
AWB 16/18547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en vrijheidsontneming in asielprocedure van Sri Lankaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Sri Lankaanse vreemdeling en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De vreemdeling had beroep ingesteld tegen een besluit van 17 augustus 2016, waarin zijn verzoek om een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit besluit werd tevens beschouwd als een weigering van toegang. Daarnaast was aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling geen gronden heeft aangevoerd tegen de weigering van toegang, waardoor het beroep op dat punt niet-ontvankelijk werd verklaard.

Ten aanzien van de vrijheidsontnemende maatregel heeft de rechtbank overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de eis van inzage in zijn asieldossier een standaardprocedure is bij de Sri Lankaanse autoriteiten in het geval van gedwongen terugkeer. De rechtbank heeft de stelling van de vreemdeling verworpen dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn zou zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/18547
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 september 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Srilankaanse nationaliteit, verblijvende in het Justitieel Complex Schiphol,
eiser,
(gemachtigde: mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2016 is eisers verzoek om een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk verklaard. Op grond artikel 3, zesde lid, Vw geldt voornoemd besluit tevens als weigering van toegang. Voorts is bij voornoemd besluit van 17 augustus 2016 aan eiser ingevolge artikel 6, zesde lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw opgelegd.
Op 17 augustus 2016 heeft eiser beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, zesde lid, Vw opgelegd. Ingevolge artikel 94, tweede lid, Vw wordt dit beroep geacht mede een beroep tegen het besluit tot toegangsweigering op grond van artikel 3, zesde lid, Vw te omvatten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nader door de rechtbank verzochte informatie te verstrekken. Verweerder heeft deze nadere informatie op 30 juni 2016 verstrekt en op diezelfde datum heeft de gemachtigde van eiser hierop gereageerd.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep tegen het besluit tot toegangsweigering:

1. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft gericht tegen het besluit tot toegangsweigering ingevolge artikel 3, zesde lid, Vw. Met toepassing van artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, Awb zal de rechtbank het beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit tot weigering van toegang, niet-ontvankelijk verklaren.

Ten aanzien van het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel:

2. Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, zesde lid, Vw het beroep gegrond.
3. Ingevolge artikel 6, zesde lid, Vw kan verweerder de maatregel, bedoeld in het eerste en tweede lid, opleggen aan de vreemdeling wiens aanvraag als bedoeld in artikel 28 Vw in de grensprocedure is afgewezen indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert.
4. Eiser voert aan dat uit rechtsoverweging 11 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 26 juli 2016 (ECLI:RBDHA:2016:8644) volgt dat het de vaste gang van zaken is bij de Sri Lankaanse autoriteiten, dat als voorwaarde voor de afgifte van een laissez passer door de vreemdeling inzage wordt verleend in zijn asieldossier. Ingevolge voornoemde uitspraak dient eerst onderzoek te worden verricht naar de gang van zaken bij de Sri Lankaanse autoriteiten hieromtrent, alvorens over uitzetting van eiser kan worden gesproken. Indien eiser gedwongen wordt inzage te verlenen in zijn asieldossier, dreigt namelijk refoulement. Voorts is door verweerder niet aangetoond dat ook in het geval van gedwongen terugkeer laissez-passers worden verstrekt door de autoriteiten van Sri Lanka. Verweerder kan zich niet uitlaten over de gang van zaken in geval van gedwongen terugkeer. Nu niet duidelijk is wanneer het onderzoek van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V), waartoe zittingsplaats Roermond heeft opgeroepen en waar verweerder zelf ook van spreekt, is afgerond en wat de uitkomst hiervan is, kan niet worden gesproken van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn, zodat een voortzetting van de maatregel onrechtmatig is.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het is voorgekomen dat de autoriteiten van Sri Lanka de eis van het geven van inzage in het asieldossier, zouden stellen aan de verstrekking van een laissez-passer bij vrijwillig vertrek. Op dit moment voert de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) gesprekken met de Sri Lankaanse autoriteiten over deze praktijk. Verweerder deelt in geen geval asielgerelateerde informatie van vreemdelingen met de autoriteiten van Sri Lanka. Gezien het feit dat in 2016 twee laissez-passers door de Sri Lankaanse autoriteiten zijn verstrekt voor zelfstandig vertrek onder toezicht, en er verder in 2016 twee vreemdelingen zelfstandig naar Sri Lanka zijn teruggekeerd, acht verweerder zicht op uitzetting naar Sri Lanka aanwezig.
4.2
De rechtbank overweegt dat uit rechtsoverweging 11 van voornoemde uitspraak van 26 juli 2016 (ECLI:RBDHA:2016:8644) niet blijkt dat het de vaste gang van zaken is van de Sri Lankaanse autoriteiten om voor de afgifte van een laissez-passer inzage te eisen in het asieldossier van de vreemdeling. Uit rechtsoverweging 11 blijkt dat de vreemdeling in die specifieke zaak, waar hij een geluidsopname van een tijdens een gehouden vertrekgesprek met een medewerker van de Srilankaanse vertegenwoordiging gevoerd, hem betreffend telefoongesprek heeft overgelegd:
‘(…) een begin van bewijs heeft geleverd over de gang van zaken bij, en gestelde eisen door de vertegenwoordiging van Sri Lanka in Nederland als gevolg waarvan
hij[cursief gemaakt] wordt genoodzaakt inzage te geven - met tussenkomst van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) - in zijn asieldossier om een laissez-passer te verkrijgen, zodat ook op dit punt nader onderzoek van verweerder aangewezen is.’.
4.3
Eisers standpunt dat deze gang van zaken de standaardprocedure is bij de autoriteiten van Sri Lanka, kan door de rechtbank dan ook niet worden gevolgd. De uitspraak van 26 juli 2016 ziet immers specifiek op een laissez-passertraject in het kader van vrijwillige terugkeer met behulp van de IOM. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de eis van inzage in de asielprocedure van vreemdelingen ook voorkomt bij een presentatie in het geval van een gedwongen terugkeer. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat verweerder ook in het onderhavige geval nader onderzoek moet verrichten, noch in het standpunt dat thans reeds moet worden geoordeeld dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt.
5. Het beroep, voor zover gericht tegen de vrijheidsontnemende maatregel, is ongegrond.
6. De rechtbank zal het verzoek om het toekennen van schadevergoeding daarom afwijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit tot toegangsweigering niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché rechter, in aanwezigheid van mr. H.C. Otten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel