3.3De beoordeling van de tenlastelegging.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
t.a.v. parketnummer 09/777021-16
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd. De raadsvrouw heeft ten aanzien van dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank is daarom van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Stafvordering, kan worden volstaan. De rechtbank bezigt als bewijsmiddelen de aangifte en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
t.a.v. (t.t.g.) parketnummer 09/797277-16
Op of omstreeks
Omtrent het verweer van de raadsvrouw dat vrijspraak dient te volgen omdat volgens de aangifte het strafbare feit plaatsvond op 6 februari 2016 terwijl op de dagvaarding als datum staat genoemd: ‘op of omstreeks 2 februari 2016’, overweegt de rechtbank dat in deze zaak wel kan worden aangenomen dat de pleegdatum 6 februari 2016 valt in de omschrijving ‘omstreeks 2 februari 2016’ zoals is tenlastegelegd. Daarbij overweegt de rechtbank dat het aan de verdachte alleszins duidelijk is geweest op welk incident het onderzoek en de vervolging was gericht. De rechtbank zal het verweer dan ook passeren.
De verdachte heeft bekend dat hij een bijdrage aan het geweld heeft gepleegd door het losdraaien van ventielen. De raadsvrouw heeft - behalve middels voormeld verweer - geen vrijspraak bepleit. De rechtbank is daarom van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Stafvordering, kan worden volstaan. De rechtbank bezigt als bewijsmiddelen de aangifte en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
t.a.v. (t.t.g.) parketnummer 09/817593-16
[benadeelde] heeft aangifte gedaan van een poging tot beroving, gepleegd op 22 maart 2016 op de [adres] , binnen de gemeente Alphen aan den Rijn. Hij fietste daar toen hij van links hoorde roepen “stoppen! Geef mij je telefoon!”. Hij zag een scooter en de jongen die achterop zat, pakte hem bij zijn jas vast. De aangever remde toen om te stoppen. Zijn bril viel op de grond. Hij hoorde beide jongens zeggen: “Geef je telefoon anders slaan we je in elkaar” en “Geef me je mobiel”. Hij hoorde de jongen die achterop had gezeten zeggen “Moeten we je anders meppen met onze helmen” en de bestuurder zeggen “Anders je bril voor je mobiele telefoon”. De aangever weigerde zijn telefoon te geven en ging zijn bril zoeken. De bestuurder bleef de hele tijd op de scooter zitten, de passagier was afgestapt maar stapte weer op toen een voorbijgangster zich met de situatie kwam bemoeien. De jongens reden toen weg.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de scooter bestuurde en dat hij tegen de aangever heeft gezegd: “Geef je telefoon”.
Bij de politie heeft de verdachte ontkend dat hij iets tegen de aangever heeft gezegd. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij deze woorden tot de aangever richtte omdat hij graag weg wilde toen hij zag dat een voorbijgangster eraan kwam. Ook verklaarde de verdachte ter terechtzitting dat hem pas, toen hij op aanwijzen van de medeverdachte bij de aangever stopte, duidelijk werd dat de medeverdachte de telefoon van aangever wilde stelen.
De rechtbank overweegt dat duidelijk is dat de verdachte en de medeverdachte ook op een eerder moment hadden kunnen ophouden met proberen om de telefoon van de aangever in hun bezit te krijgen en dat de woorden die de verdachte tot de aangever richtte, dus ook de bedoeling hadden om de aangever ertoe te brengen (sneller) zijn telefoon af te geven.
Omtrent de bijdrage van de verdachte overweegt de rechtbank voorts het volgende. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte naar de aangever is gereden, bij de aangever is gestopt en, zich bewust van het voornemen van de medeverdachte, instemmend aanwezig is gebleven toen de medeverdachte afstapte en de aangever bedreigde en de telefoon van aangever opeiste. Daarnaast heeft hij de aangever aangespoord om zijn telefoon af te geven en aldus ook actief uitvoering gegeven aan het plan. Vervolgens is hij, toen aangever door een voorbijganger te hulp werd geschoten, met de medeverdachte achterop weggereden.
De rechtbank is van oordeel dat deze bijdrage van de verdachte aan de totstandkoming van het feit van voldoende betekenis is om aan te nemen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, gericht op het gezamenlijk bereiken van een geslaagde beroving. Aldus acht de rechtbank het medeplegen van de poging tot beroving door de verdachte wettig en overtuigend bewezen.