ECLI:NL:RBDHA:2016:12652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
09/817599-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing jeugdstrafrecht bij volwassen verdachte met een vergaande fascinatie voor wapens

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 maart 2016 in Bodegraven een zelfgemaakt explosief en verschillende wapens voorhanden had. De verdachte, geboren in 1997, had een vergaande fascinatie voor wapens en had een explosief vervaardigd met behulp van Pools nitraatvuurwerk, alcohol en spijkers. Tijdens de zitting heeft de verdachte bekend dat hij een bom had gemaakt en dat hij een gasdrukgeweer en een oefenwapen op zijn kamer had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een zelfgemaakt explosief en wapens in de zin van de Wet wapens en munitie. De officier van justitie heeft jeugddetentie en een voorwaardelijke PIJ-maatregel geëist, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat behandeling in een ambulant kader passend is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 140 dagen jeugddetentie en een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, met bijzondere voorwaarden waaronder begeleiding door de volwassenreclassering en een behandelverplichting. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en het hoge recidiverisico, en heeft besloten dat de PIJ-maatregel noodzakelijk is voor de verdere ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige strafkamer
Parketnummers 09/817599-16
Tul 09/777142-14
Datum uitspraak: 19 oktober 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
[geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 27 juni 2016.
Op 11 juli 2016 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen en het onderzoek heropend.
Ter terechtzitting van 5 oktober 2016 is het onderzoek ter zitting voorgezet.
De rechtbank heeft op 5 oktober 2016 kennis genomen van de ten opzichte van 27 juni 2016 gewijzigde vordering van de officier van justitie mr. J. Berton en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. B.J. de Deugd, advocaat te Nieuwerkerk aan den IJssel, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 maart 2016 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
- een (zelfgemaakte) explosief/bom, te weten een voorwerp dat omwikkeld was in een stuk foam, de beide uiteinden hiervan waren aan elkaar getaped. In het stuk foam bevond zich een een flesje met doorzichtige vloeistof (volgens spectrograaf vermoedelijk ethyl alcohol). Op het flesje bevond zich een stuk vuurwerk waaruit een lont stak. Het geheel was omwikkeld met tape waaruit zichtbaar spijkertjes en moertjes staken),
in elk geval een wapen in de zin van de Wet Wapens en munitie van Categorie II, genoemd onder 7, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
2.
hij op of omstreeks 23 maart 2016 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, (een) wapen(s) van categorie I onder 7, te weten
- een gasdrukgeweer (merk/model: Heckler & Koch 416 D) en/of
- een oefenwapen (model: Beretta 92 F) en/of
- een zelfgemaakt explosief/voorwerp, te weten een Black & Decker doosje met een venster waardoor een printplaat en elektriciteitsdraden zichtbaar zijn. Op de printplaat bevindt zich een schakelaar, door bediening hiervan gaan lampjes op de printplaat branden,
zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij op of omstreeks 23 maart 2016 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, een of meer onderde(e)l(en) van (een) wapen(s) van categorie I onder 7, te weten een patroonmagazijn (passend op het model Heckler & Koch 416 D), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte op 23 maart 2016 te Bodegraven een zelfgemaakt explosief/bom voorhanden heeft gehad (feit 1) alsook of hij op die dag een gasdrukgeweer, een oefenwapen en een ander zelfgemaakt explosief/voorwerp (feit 2) en een patroonmagazijn passend op het gasdrukgeweer (feit 3) voorhanden heeft gehad.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 27 juni 2016 verklaard inderdaad een bom voorhanden te hebben gehad die hij zelf had gemaakt. Hij had Pools nitraatvuurwerk gekregen en daarmee een bom in elkaar geknutseld door aan dat vuurwerk nog een zogenaamd “flügelflesje” met schoonmaakalcohol en spijkers vast te maken. De verdachte heeft op deze zitting desgevraagd beaamd dat hij inziet dat het een spijkerbom betreft omdat hij de spijkers aan het geheel heeft toegevoegd.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 27 juni 2016 eveneens verklaard dat hij op
23 maart 2016 een airsoftwapen van een kennis van hem op zijn kamer had waar hij geen vergunning voor had. Hij was hem aan het repareren en wilde ermee naar een evenement in Frankrijk.
De verdachte erkent ook op 23 maart 2016 een oefenwapen op zijn kamer aanwezig te hebben gehad. Hij ging er echter vanuit dat dit speelgoed was, aangezien die knalgeel was en van rubber.
Het aangetroffen Black & Decker doosje met allerlei draadjes, lampjes en een printplaatje was volgens de verdachte een versterker voor zijn bluetooth boxen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte feit 1 en 2 heeft begaan en dat de rechtbank de verdachte van
feit 3 zal vrijspreken.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar de rapporten die zijn opgemaakt naar aanleiding van de wapens die op 23 maart 2016 op de kamer van de verdachte zijn aangetroffen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie aangegeven dat uit het dossier niet kan worden opgemaakt waar het patroonmagazijn zou zijn aangetroffen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 geen verweer gevoerd, maar wel aangegeven dat
bij de verdachte de intentie ontbrak om daadwerkelijk gevaar/schade te veroorzaken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman vrijspraak voor het voorhanden hebben van het oefenwapen en het zelfgemaakte explosief/vuurwerk bepleit en zich niet verzet tegen bewezenverklaring van het voorhanden hebben van het gasdrukgeweer.
De raadsman heeft ten aanzien van het oefenwapen betoogd dat dit als speelgoed is bedoeld. Het is knalgeel en van rubber en redelijkerwijs ook niet geschikt om mee te dreigen of letsel te veroorzaken. Het is te koop in elke sportzaak. Het zelfgemaakte explosief/voorwerp is, aldus de raadsman, slechts een koffertje met elektronica, zijnde een printplaat, lampjes en draadjes. Dit is geen voorwerp dat een ernstige bedreiging vormt voor personen of dat zodanig op een wapen lijkt dat dit voor (af)dreiging geschikt is. Alle elektronica in huis, die wordt opengemaakt, zal er - aldus de raadsman - zo uitzien.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit nu uit het dossier niet kan worden afgeleid waar dit patroonmagazijn zou zijn gevonden en ook omdat een patroonmagazijn, indien dit als zelfstandig wapen zou worden aangemerkt, niet voor afdreiging geschikt is.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. [1]
Op 23 maart 2016 werd de verdachte in zijn kamer in het opvanghuis van de stichting Kwintes, op het [adres 2] te Bodegraven, aangetroffen met een groot donker wapen, gelijkend op een automatisch vuurwapen, in zijn hand. [2]
Dit wapen bleek na onderzoek een gasdrukgeweer van het merk Heckler&Koch 416 D te zijn. Het is een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I sub 7 van de Wet wapens en munitie. [3]
Tevens werd op diezelfde dag in de kamer van de verdachte een geel voorwerp, gelijkend op een handvuurwapen aangetroffen. Op de loop ervan zat een zwarte demper. [4]
Na onderzoek bleek dit een oefenwapen, model Baretta 92 F te zijn. Dit is tevens een wapen in de zin van artikel, 2 lid 1, categorie I sub 7 van de Wet wapens en munitie. [5]
Ook werd er in de kamer een koffertje van Black & Decker gevonden, waarin door een venster in het deksel meerdere draden en een printplaatje zichtbaar waren. Het Team Explosieven Verkenning is ter plaatse gekomen en heeft aangegeven dat het koffertje twee van de drie elementen van een bom bevatte. [6] Het is aangemerkt als een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I sub 7 van de Wet wapens en munitie. [7]
In een grote gereedschapskoffer die ook in de kamer stond, werd een in elkaar geknutseld voorwerp dat leek op een spijkerbom aangetroffen. Door een medewerker van het Team Explosieven Verkenning is bevestigd dat het een bom betreft. Er waren spijkers, een klein stukje vuurwerk en een flesje alcohol aan elkaar bevestigd. [8] Na onderzoek wordt het aangemerkt als een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie II sub 7 van de Wet wapens en munitie. [9]
Tijdens de behandeling ter terechtzitting van 27 juni 2016 heeft de verdachte bekend dat hij met Pools nitraatvuurwerk, spijkers en schoonmaakalcohol een bom heeft gemaakt. Ook heeft de verdachte verklaard zonder vergunning het gasdrukgeweer op zijn kamer te hebben gehad.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien met de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting, is de rechtbank dan ook van oordeel dat feit 1 en feit 2, voor zover dit het gasdrukgeweer betreft, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde oefenwapen heeft de verdachte aangegeven dat hij het, met name ook vanwege de kleur, als speelgoed zag.
Ter zitting heeft de raadsman betoogd dat het onder verdachte aangetroffen oefenwapen niet kan worden beschouwd als imitatiewapen in de zin van de Wet wapens en munitie.
Het oefenwapen was immers van rubber en geel van kleur en lijkt daarom niet op een echt wapen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De enkele omstandigheid dat een wapen een felgele kleur heeft, maakt niet dat een gemiddelde burger die met een dergelijk voorwerp wordt geconfronteerd geen associatie kan hebben met een wapen. Immers, blijkens het rapport en de daarbij gevoegde foto’s vertoont de vorm en uitvoering van het aangetroffen voorwerp in combinatie met het daarop geplaatste zwarte demper een sprekende gelijkenis met een bestaand wapen en doet de kleur niets af aan het voor bedreiging geschikte karakter van dat voorwerp.
Het onder feit 2 ten laste gelegde zelfgemaakt explosief/vuurwerk bestaat uit een Black & Decker doosje met een venster waardoor een printplaat en elektriciteitsdraden zichtbaar zijn, terwijl er ook een schakelaar en lampjes aan de printplaat zijn bevestigd.
De verdachte heeft verklaard dat dit een versterker voor zijn bluetooth boxen is en de raadsman heeft aangegeven dat dergelijke printplaatjes en draden in alle elektronica in het gemiddelde huishouden aanwezig zijn waardoor het geen voorwerp is dat een ernstige bedreiging vormt voor personen of dat zodanig op een wapen lijkt dat dit voor (af)dreiging geschikt is.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. De gemiddelde burger zal dit doosje met draden, printplaat, schakelaar en lampjes gelet op de vorm en inhoud als een voor ontploffing bestemd voorwerp aanzien, zoals ook in voornoemd wapenrapport is beschreven, en het vormt aldus een ernstige bedreiging voor personen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank feit 2, voor zover dit het oefenwapen en een zelfgemaakt explosief/voorwerp betreft, eveneens wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal de verdachte van het voorhanden hebben van een patroonmagazijn, zoals onder 3 ten laste is gelegd, vrijspreken nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten geeft over de plaats waar dit patroonmagazijn zou zijn aangetroffen en aldus niet vast staat dat de verdachte dit op enig moment voorhanden heeft gehad.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 23 maart 2016 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
- een zelfgemaakt explosief, te weten een voorwerp dat omwikkeld was in een stuk foam,
waarinzich een een flesje met alcohol
bevond en ophet flesje een stuk vuurwerk
zatwaaruit een lont stak,
welkgeheel was omwikkeld met tape waaruit zichtbaar spijkertjes en moertjes staken,
in elk geval een wapen in de zin van de Wet Wapens en munitie van Categorie II, genoemd onder 7, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 23 maart 2016 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, (een) wapen(s) van categorie I onder 7, te weten
- een gasdrukgeweer (merk/model: Heckler & Koch 416 D) en
- een oefenwapen (model: Beretta 92 F) en
- een zelfgemaakt voorwerp, te weten een Black & Decker doosje met een venster waardoor een printplaat en elektriciteitsdraden zichtbaar zijn
met op dieprintplaat een schakelaar,
waarmeedoor bediening hiervan lampjes op de printplaat
gaanbranden,
zijnde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonden met vuurwapens of met een voor ontploffing bestemde voorwerp, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf/maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld met toepassing van het jeugdstrafrecht tot jeugddetentie voor de duur van 140 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk wordt opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringstoezicht door de volwassenreclassering, een behandelverplichting bij De Fjord of De Waag, bestaande uit een schematherapiebehandeling en ondersteuning vanuit een FACT-team, het wonen in de begeleide woonvoorziening JongLeren van het Leger des Heils in Rotterdam en het hebben van een vaste dagbesteding in de vorm van scholing of arbeid.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft allereerst bepleit dat het jeugdstrafrecht van toepassing moet zijn. Voorts heeft de raadsman, als stok achter de deur, het opleggen van een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf bepleit, in plaats van het voorwaardelijk opleggen van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Ten aanzien van deze maatregel heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden geconcludeerd dat aan alle vereisten zoals de wet die stelt voor het onvoorwaardelijk opleggen van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is voldaan waardoor deze ook niet voorwaardelijk kan worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft een explosief gefabriceerd door Pools nitraatvuurwerk te omwikkelen met foam en daaraan een flesje met alcohol vast te maken alsook spijkers en moertjes.
Het zelf maken van een explosief is een delict met een sterk gevaarzettend karakter.
De verdachte had dit explosief in een gereedschapskoffer op zijn kamer en heeft daardoor een levensgevaarlijke situatie doen ontstaan voor zichzelf en andere bewoners van de instelling waar hij verbleef. Ook bracht dit bij de bewoners van de instelling waar hij verbleef gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. De verdachte had voorts op dezelfde dag een gasdrukgeweer, een oefenwapen en een ander zelfgemaakt explosief, allen wapens in de zin categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie, voorhanden op zijn kamer. Tegen het onbevoegd bezit van wapens moet krachtig worden opgetreden, omdat de aanwezigheid hiervan het gebruik van wapens vergemakkelijkt en daarmee bevordert. Het aantal slachtoffers van vuurwapengeweld en de (mede) daardoor veroorzaakte gevoelens van onveiligheid in de samenleving onderstrepen de noodzaak hiervan.
De persoon van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor bedreiging en daarmee verband houdend verboden wapenbezit. Van deze eerdere, deels voorwaardelijke, veroordeling is kennelijk geen preventieve werking uitgegaan, nu de verdachte zich gedurende de proeftijd van deze veroordeling schuldig heeft gemaakt aan de thans bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapporten van [naam 1], kinder- en jeugdpsychiater d.d. 19 juni 2016, en van [naam 2] d.d. 20 juni 2016 in samenhang met het reclasseringsadvies van Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils d.d. 24 juni 2016. Hoewel de aard ervan door de deskundigen niet eensluidend wordt vastgesteld, constateren zij beiden dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis. Volgens de psychiater is ook sprake van een bedreigde ontwikkeling van zijn geestvermogens. Beide deskundigen zijn voorts tot de conclusie gekomen dat de verdachte ondanks zijn stoornis (en bedreigde ontwikkeling) volledig toerekeningsvatbaar is en dat het recidiverisico hoog is. Daarnaast stelt de psycholoog dat, hoewel de persoonlijkheidsstoornis niet van zodanige invloed is geweest dat er gesproken kan worden van verminderde toerekeningsvatbaarheid, dezelfde persoonlijkheidsstoornis wel bijdraagt aan een hoge kans op recidive. In de rapportages wordt door de deskundigen het recidiverisico op verboden wapenbezit bij de verdachte als hoog ingeschat, gezien het al jaren bestaande patroon van meer dan gewone belangstelling van de verdachte voor wapens en de grote hoeveelheid tijd die hij hieraan besteedt en neigt te besteden. Daarnaast blijft onduidelijk of de verdachte anderen in de toekomst iets zal aandoen met wapens.
Bij tussenvonnis d.d. 11 juli 2016 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst omdat de rechtbank nader wenste te worden voorgelicht omtrent het verband tussen de geconstateerde stoornis en/of bedreigde ontwikkeling bij de verdachte en het hoge recidiverisico op verboden wapenbezit, de invulling van de geadviseerde begeleiding en behandeling van de verdachte en het juridische kader waarbinnen de aanbevolen interventies volgens de deskundigen zouden moeten worden gerealiseerd, met andere woorden aan welke straf of maatregel zij denken.
Ook wenste de rechtbank, omdat beide deskundigen voorts concluderen dat er argumenten zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen, nader schriftelijk te worden voorgelicht omtrent de vraag in hoeverre de problematiek van de verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel of een (voorwaardelijke) plaatsing in een inrichting voor jeugdigen indiceert en of een dergelijke maatregel in het belang geacht kan worden van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Op 24 augustus 2016 respectievelijk 29 augustus 2016 hebben beide deskundigen nader gerapporteerd.
Blijkens het aanvullende rapport van kinder- en jeugdpsychiater [naam 1] kan met betrekking tot een relatie tussen de angststoornis NAO en het hoge recidive risico op
verboden wapenbezit worden vermoed dat, mochten de angsten bij betrokkene in de toekomst toenemen, het risico op verboden wapenbezit - betreffende wapens waarmee hij zich kan verdedigen - zal toenemen.
[naam 2], GZ-psycholoog, heeft in haar aanvullende rapport aangegeven dat er een verband bestaat tussen de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis NAO en het hoge recidive risico op verboden wapenbezit. De verdachte heeft, aldus de psycholoog, een sterke, vergaande fascinatie voor wapens. Deze fascinatie is begonnen rond zijn 11e jaar en heeft zich, gelijktijdig met de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid, verder ontwikkeld. De fascinatie voor wapens was bij aanvang bij de leeftijd passend, echter vervolgens is er een patroon ontstaan waarbij de verdachte steeds meer en grotere wapens moest hebben om bevredigd te worden in zijn fascinatie/interesse. Passend bij de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis NAO is betrokkene in het contact met mensen/anderen wantrouwig en gaat hij de relatie niet snel aan.
Beide deskundigen achten een intensieve behandeling van de verdachte aangewezen.
Een behandeling gericht op verdere verwerking van trauma’s en op de persoonlijkheidsontwikkeling in de vorm van schematherapie kan ervoor zorgen dat betrokkene minder angstig is, waardoor hij in de toekomst minder geneigd is zich te wapenen tegen anderen, en in plaats daarvan meer pro-sociale oplossingen kan kiezen als hij onder druk komt te staan. Bij deze therapie kan specifiek met de verdachte worden bekeken op welke momenten en bij welke gemoedstoestand hij meer/minder behoefte heeft aan het bezig zijn met wapens en hoe hij met deze behoefte kan omgaan. Deze behandeling kan geboden worden door De Waag of een soortgelijke behandelpoli. Ondersteuning door een forensisch FACT team is aan de orde en kan de verdachte ook steun bieden bij het maatschappelijk functioneren. Speciale aandacht zal moeten worden gegeven aan het stimuleren van contacten met pro-sociale leeftijdgenoten en het versterken van het sociale netwerk van de verdachte.
Wat betreft woonvoorziening valt te denken aan een plek met meer begeleidings-mogelijkheden dan in de woonvoorziening waar de verdachte woonde ten tijde van het tenlastegelegde.
Na invulling van de PIJ-wegingslijst concluderen beide deskundigen tot het voorwaardelijk opleggen van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Hierbij wordt door beide deskundigen aangegeven dat bij de verdachte sprake is van ernstige psychopathologie met gedragsproblematiek, hij op verschillende levensterreinen disfunctioneert, de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte verder beïnvloed dient te worden middels behandeling, de kans op recidive van (gewelds)delicten aanwezig is en behandeling dient ingezet te worden ter vermindering van het hoog ingeschatte recidiverisico. De verwachting is dat de geadviseerde schemagerichte behandeling het ontwikkelingsperspectief van betrokkene positief zal beïnvloeden.
Door behandeling wordt verwacht dat het recidive risico op soortelijke misdrijven vermindert en behandeling en begeleiding in ambulant kader wordt gezien als laatste kans om beter in de maatschappij terecht te komen.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting van 5 oktober 2016 hebben beide deskundigen desgevraagd een toelichting gegeven op hun aanvullende rapportage.
De rechtbank acht zich thans voldoende voorgelicht door de deskundigen omtrent het verband tussen de geconstateerde stoornis en/of bedreigde ontwikkeling bij de verdachte en het hoge recidiverisico op verboden wapenbezit, de invulling van de geadviseerde begeleiding en behandeling van de verdachte en het juridische kader waarbinnen de aanbevolen interventies volgens de deskundigen zouden moeten worden gerealiseerd, met andere woorden aan welke straf of maatregel zij denken.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemd rapporten en zal het gegeven advies opvolgen zoals hierna nog nader wordt toegelicht.
De rechtbank heeft tenslotte acht geslagen op het reclasseringsadvies van het Leger des Heils, Jeugdbescherming & reclassering d.d. 28 september 2016.
Ook de reclassering heeft geadviseerd dat de verdachte dient te worden berecht op grond van het jeugdstrafrecht. Voorts wordt echter geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke
gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering, het zich laten behandelen voor zijn angststoornis en persoonlijkheidsproblematiek bij De Fjord of een soortgelijke instelling voor ambulante psychiatrische zorg, het wonen in de begeleide woonvoorziening JongLeren van het Leger des Heils in Rotterdam en het hebben van een vaste dagbesteding in de vorm van een opleiding of arbeid.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting is van de zijde van de reclassering meegedeeld dat
in verband met de strafbeleving van de verdachte een voorwaardelijke straf in plaats van het voorwaardelijk opleggen van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is geadviseerd. Tevens is aangegeven dat de verdachte bovenaan de wachtlijst voor plaatsing bij JongLeren staat, dat begeleiding door de volwassenreclassering ook wordt onderschreven en dat het FACT-team de ambulante behandeling zeker kan ondersteunen en dat de verdachte hiervoor dan ook zal worden aangemeld.
De op te leggen straf
De verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 18 jaar oud.
De rechtbank vindt in de persoon van de verdachte, zoals in voornoemde rapporten uiteengezet, grond om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdigen en jong volwassenen (overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht). Dit is gebaseerd op de omstandigheden dat de verdachte een jongvolwassene is die thans bij zijn moeder en stiefvader woont, nog een opleiding gaat volgen en nog openstaat voor pedagogische beïnvloeding.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, allereerst van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Gelet op de ernst van de strafbare feiten en de grote gevolgen die het voorhanden hebben van de wapens en de explosieven had kunnen hebben, zou - naar het oordeel van de rechtbank - de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, te weten 175 dagen, eigenlijk een passende straf zijn. De officier van justitie heeft in haar eis echter geen rekening gehouden met de duur van de voorlopige hechtenis na het tussenvonnis en de rechtbank ziet geen reden om boven de eis van de officier van justitie uit te gaan.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat het onder 1 bewezenverklaarde feit een misdrijf is, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de reclassering in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat daarnaast de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank benadrukt dat zij bij de beoordeling van de oplegging van de PIJ-maatregel rekening heeft gehouden met het hoge recidiverisico als gevolg van de vergaande fascinatie van de verdachte voor wapens en het sterk gevaarzettende karakter van deze fascinatie. Ook de eerdere veroordeling van de verdachte voor wapenbezit neemt de rechtbank in haar afweging van het veiligheidsrisico mee.
Nu voor de verdachte een passende ambulante behandeling beschikbaar is, ziet de rechtbank reden de PIJ-maatregel voorwaardelijk op te leggen teneinde de behandeling en begeleiding van de verdachte te waarborgen.
Gelet op de leeftijd van de verdachte is voorts begeleiding door de volwassenreclassering aangewezen, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering en de deskundigen is geadviseerd.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1, 2 en 3 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien
met betrekking tot de onder 1 en 2 genummerde voorwerpen de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan en het onder 3 genummerde voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank d.d. 25 september 2014, parketnummer 09/777142-14, opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 4 maanden gevorderd, te weten een tenuitvoerlegging van
2 maanden jeugddetentie om te zetten in een taakstraf van 120 uren.
Ten aanzien van het overige deel van de vordering heeft de officier van justitie geconcludeerd tot verlenging van de proeftijd met één jaar met wijziging van de bijzondere voorwaarden, zodanig dat die bij toewijzing van de vordering hetzelfde luiden als de bijzondere voorwaarden die in de hoofdzaak zijn gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is maar nadrukkelijk verzocht de voorwaardelijke straf te betrekken bij de bij de tenuitvoerlegging te hanteren strafmaat door bijvoorbeeld een deel van het voorarrest te verrekenen en/of door de voorwaarden die thans gesteld zouden moeten worden te koppelen aan de voorwaardelijke straf, door de oorspronkelijke voorwaarden aan te passen en zo nodig de proeftijd te verlengen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank was voornemens de proeftijd van het voorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank d.d. 25 september 2014, met één jaar te verlengen, maar ziet thans reden de vordering van de officier van justitie af te wijzen. Immers is op de dag dat de rechtbank vonnis zal wijzen, de proeftijd van de veroordeling die op 9 oktober 2016 zal eindigen, verlopen. Onder die omstandigheid komt de rechtbank niet aan verlenging van de proeftijd toe.
De rechtbank zal de vordering afwijzen nu de verdachte zijn detentiestraf in voorarrest ruimschoots heeft uitgezeten en voorts bij het onherroepelijk worden van dit vonnis een intensief behandel- en begeleidingstraject in zal gaan.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14 d, 36b, 36c, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg van het Wetboek van
Strafrecht;
- 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding
onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
1:
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN WAPEN VAN CATEGORIE II
2:
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 13, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE,
MEERMALEN GEPLEEGD
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 140 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem onvoorwaardelijke opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
en legt de verdachte op de maatregel van:
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
bepaalt dat
deze maatregelniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1
Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in
artikel 14 d, tweede lid, juncto artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het
Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij
de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling, onder meer bestaande uit schematherapie,
zal stellen bij de Fjord of De Waag of een soortgelijke instelling, op tijden en plaatsen als
door of namens de behandelaars aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn
angststoornis en persoonlijkheidsproblematiek, waarbij het FACT-team ondersteuning kan
bieden, zolang dit noodzakelijk wordt geacht;
- gedurende de proeftijd zal verblijven in de begeleide woonvoorziening JongLeren van het
Leger des Heils te Rotterdam of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het
(dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- gedurende de proeftijd een vaste dagbesteding heeft, waarbij hij minimaal 24 uren per week arbeid zal verrichten of een opleiding zal volgen;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland/Het Leger des Heils tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het
geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart onttrokken aan het verkeerde op de beslaglijst onder 1 tot en met 3 genummerde voorwerpen;
wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van deze rechtbank d.d. 25 sept 2014, gewezen onder parketnummer 09/777142-14.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
en mr. H.M. Boone, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 oktober 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal van politie eenheid Den Haag, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2016082397, doorgenummerd als pagina 1 tot en met 100.
2.Proces-verbaal van aanhouding van de verdachte [verdachte], pagina 14/15.
3.Proces-verbaal, pagina 52/54.
4.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 25/34.
5.Proces-verrbaal, pagina 57/59.
6.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 25/34.
7.Proces-verbaal, pagina 75/79.
8.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 25/34.
9.Proces-verbaal, pagina 51.