6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft een explosief gefabriceerd door Pools nitraatvuurwerk te omwikkelen met foam en daaraan een flesje met alcohol vast te maken alsook spijkers en moertjes.
Het zelf maken van een explosief is een delict met een sterk gevaarzettend karakter.
De verdachte had dit explosief in een gereedschapskoffer op zijn kamer en heeft daardoor een levensgevaarlijke situatie doen ontstaan voor zichzelf en andere bewoners van de instelling waar hij verbleef. Ook bracht dit bij de bewoners van de instelling waar hij verbleef gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. De verdachte had voorts op dezelfde dag een gasdrukgeweer, een oefenwapen en een ander zelfgemaakt explosief, allen wapens in de zin categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie, voorhanden op zijn kamer. Tegen het onbevoegd bezit van wapens moet krachtig worden opgetreden, omdat de aanwezigheid hiervan het gebruik van wapens vergemakkelijkt en daarmee bevordert. Het aantal slachtoffers van vuurwapengeweld en de (mede) daardoor veroorzaakte gevoelens van onveiligheid in de samenleving onderstrepen de noodzaak hiervan.
De persoon van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor bedreiging en daarmee verband houdend verboden wapenbezit. Van deze eerdere, deels voorwaardelijke, veroordeling is kennelijk geen preventieve werking uitgegaan, nu de verdachte zich gedurende de proeftijd van deze veroordeling schuldig heeft gemaakt aan de thans bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapporten van [naam 1], kinder- en jeugdpsychiater d.d. 19 juni 2016, en van [naam 2] d.d. 20 juni 2016 in samenhang met het reclasseringsadvies van Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils d.d. 24 juni 2016. Hoewel de aard ervan door de deskundigen niet eensluidend wordt vastgesteld, constateren zij beiden dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis. Volgens de psychiater is ook sprake van een bedreigde ontwikkeling van zijn geestvermogens. Beide deskundigen zijn voorts tot de conclusie gekomen dat de verdachte ondanks zijn stoornis (en bedreigde ontwikkeling) volledig toerekeningsvatbaar is en dat het recidiverisico hoog is. Daarnaast stelt de psycholoog dat, hoewel de persoonlijkheidsstoornis niet van zodanige invloed is geweest dat er gesproken kan worden van verminderde toerekeningsvatbaarheid, dezelfde persoonlijkheidsstoornis wel bijdraagt aan een hoge kans op recidive. In de rapportages wordt door de deskundigen het recidiverisico op verboden wapenbezit bij de verdachte als hoog ingeschat, gezien het al jaren bestaande patroon van meer dan gewone belangstelling van de verdachte voor wapens en de grote hoeveelheid tijd die hij hieraan besteedt en neigt te besteden. Daarnaast blijft onduidelijk of de verdachte anderen in de toekomst iets zal aandoen met wapens.
Bij tussenvonnis d.d. 11 juli 2016 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst omdat de rechtbank nader wenste te worden voorgelicht omtrent het verband tussen de geconstateerde stoornis en/of bedreigde ontwikkeling bij de verdachte en het hoge recidiverisico op verboden wapenbezit, de invulling van de geadviseerde begeleiding en behandeling van de verdachte en het juridische kader waarbinnen de aanbevolen interventies volgens de deskundigen zouden moeten worden gerealiseerd, met andere woorden aan welke straf of maatregel zij denken.
Ook wenste de rechtbank, omdat beide deskundigen voorts concluderen dat er argumenten zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen, nader schriftelijk te worden voorgelicht omtrent de vraag in hoeverre de problematiek van de verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel of een (voorwaardelijke) plaatsing in een inrichting voor jeugdigen indiceert en of een dergelijke maatregel in het belang geacht kan worden van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Op 24 augustus 2016 respectievelijk 29 augustus 2016 hebben beide deskundigen nader gerapporteerd.
Blijkens het aanvullende rapport van kinder- en jeugdpsychiater [naam 1] kan met betrekking tot een relatie tussen de angststoornis NAO en het hoge recidive risico op
verboden wapenbezit worden vermoed dat, mochten de angsten bij betrokkene in de toekomst toenemen, het risico op verboden wapenbezit - betreffende wapens waarmee hij zich kan verdedigen - zal toenemen.
[naam 2], GZ-psycholoog, heeft in haar aanvullende rapport aangegeven dat er een verband bestaat tussen de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis NAO en het hoge recidive risico op verboden wapenbezit. De verdachte heeft, aldus de psycholoog, een sterke, vergaande fascinatie voor wapens. Deze fascinatie is begonnen rond zijn 11e jaar en heeft zich, gelijktijdig met de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid, verder ontwikkeld. De fascinatie voor wapens was bij aanvang bij de leeftijd passend, echter vervolgens is er een patroon ontstaan waarbij de verdachte steeds meer en grotere wapens moest hebben om bevredigd te worden in zijn fascinatie/interesse. Passend bij de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis NAO is betrokkene in het contact met mensen/anderen wantrouwig en gaat hij de relatie niet snel aan.
Beide deskundigen achten een intensieve behandeling van de verdachte aangewezen.
Een behandeling gericht op verdere verwerking van trauma’s en op de persoonlijkheidsontwikkeling in de vorm van schematherapie kan ervoor zorgen dat betrokkene minder angstig is, waardoor hij in de toekomst minder geneigd is zich te wapenen tegen anderen, en in plaats daarvan meer pro-sociale oplossingen kan kiezen als hij onder druk komt te staan. Bij deze therapie kan specifiek met de verdachte worden bekeken op welke momenten en bij welke gemoedstoestand hij meer/minder behoefte heeft aan het bezig zijn met wapens en hoe hij met deze behoefte kan omgaan. Deze behandeling kan geboden worden door De Waag of een soortgelijke behandelpoli. Ondersteuning door een forensisch FACT team is aan de orde en kan de verdachte ook steun bieden bij het maatschappelijk functioneren. Speciale aandacht zal moeten worden gegeven aan het stimuleren van contacten met pro-sociale leeftijdgenoten en het versterken van het sociale netwerk van de verdachte.
Wat betreft woonvoorziening valt te denken aan een plek met meer begeleidings-mogelijkheden dan in de woonvoorziening waar de verdachte woonde ten tijde van het tenlastegelegde.
Na invulling van de PIJ-wegingslijst concluderen beide deskundigen tot het voorwaardelijk opleggen van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Hierbij wordt door beide deskundigen aangegeven dat bij de verdachte sprake is van ernstige psychopathologie met gedragsproblematiek, hij op verschillende levensterreinen disfunctioneert, de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte verder beïnvloed dient te worden middels behandeling, de kans op recidive van (gewelds)delicten aanwezig is en behandeling dient ingezet te worden ter vermindering van het hoog ingeschatte recidiverisico. De verwachting is dat de geadviseerde schemagerichte behandeling het ontwikkelingsperspectief van betrokkene positief zal beïnvloeden.
Door behandeling wordt verwacht dat het recidive risico op soortelijke misdrijven vermindert en behandeling en begeleiding in ambulant kader wordt gezien als laatste kans om beter in de maatschappij terecht te komen.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting van 5 oktober 2016 hebben beide deskundigen desgevraagd een toelichting gegeven op hun aanvullende rapportage.
De rechtbank acht zich thans voldoende voorgelicht door de deskundigen omtrent het verband tussen de geconstateerde stoornis en/of bedreigde ontwikkeling bij de verdachte en het hoge recidiverisico op verboden wapenbezit, de invulling van de geadviseerde begeleiding en behandeling van de verdachte en het juridische kader waarbinnen de aanbevolen interventies volgens de deskundigen zouden moeten worden gerealiseerd, met andere woorden aan welke straf of maatregel zij denken.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemd rapporten en zal het gegeven advies opvolgen zoals hierna nog nader wordt toegelicht.
De rechtbank heeft tenslotte acht geslagen op het reclasseringsadvies van het Leger des Heils, Jeugdbescherming & reclassering d.d. 28 september 2016.
Ook de reclassering heeft geadviseerd dat de verdachte dient te worden berecht op grond van het jeugdstrafrecht. Voorts wordt echter geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke
gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering, het zich laten behandelen voor zijn angststoornis en persoonlijkheidsproblematiek bij De Fjord of een soortgelijke instelling voor ambulante psychiatrische zorg, het wonen in de begeleide woonvoorziening JongLeren van het Leger des Heils in Rotterdam en het hebben van een vaste dagbesteding in de vorm van een opleiding of arbeid.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting is van de zijde van de reclassering meegedeeld dat
in verband met de strafbeleving van de verdachte een voorwaardelijke straf in plaats van het voorwaardelijk opleggen van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is geadviseerd. Tevens is aangegeven dat de verdachte bovenaan de wachtlijst voor plaatsing bij JongLeren staat, dat begeleiding door de volwassenreclassering ook wordt onderschreven en dat het FACT-team de ambulante behandeling zeker kan ondersteunen en dat de verdachte hiervoor dan ook zal worden aangemeld.
De op te leggen straf
De verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 18 jaar oud.
De rechtbank vindt in de persoon van de verdachte, zoals in voornoemde rapporten uiteengezet, grond om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdigen en jong volwassenen (overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht). Dit is gebaseerd op de omstandigheden dat de verdachte een jongvolwassene is die thans bij zijn moeder en stiefvader woont, nog een opleiding gaat volgen en nog openstaat voor pedagogische beïnvloeding.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, allereerst van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Gelet op de ernst van de strafbare feiten en de grote gevolgen die het voorhanden hebben van de wapens en de explosieven had kunnen hebben, zou - naar het oordeel van de rechtbank - de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, te weten 175 dagen, eigenlijk een passende straf zijn. De officier van justitie heeft in haar eis echter geen rekening gehouden met de duur van de voorlopige hechtenis na het tussenvonnis en de rechtbank ziet geen reden om boven de eis van de officier van justitie uit te gaan.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat het onder 1 bewezenverklaarde feit een misdrijf is, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de reclassering in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat daarnaast de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank benadrukt dat zij bij de beoordeling van de oplegging van de PIJ-maatregel rekening heeft gehouden met het hoge recidiverisico als gevolg van de vergaande fascinatie van de verdachte voor wapens en het sterk gevaarzettende karakter van deze fascinatie. Ook de eerdere veroordeling van de verdachte voor wapenbezit neemt de rechtbank in haar afweging van het veiligheidsrisico mee.
Nu voor de verdachte een passende ambulante behandeling beschikbaar is, ziet de rechtbank reden de PIJ-maatregel voorwaardelijk op te leggen teneinde de behandeling en begeleiding van de verdachte te waarborgen.
Gelet op de leeftijd van de verdachte is voorts begeleiding door de volwassenreclassering aangewezen, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering en de deskundigen is geadviseerd.