ECLI:NL:RBDHA:2016:12629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
NL16.2535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somaliër wegens ongeloofwaardige bedreigingen door Al Shabaab en onvoldoende bewijs van uitzonderlijke situatie in Galkayo

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Somalische nationaliteit bezittende man, had op 15 maart 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, omdat hij stelde bedreigd te worden door de terroristische organisatie Al Shabaab en te maken te hebben met discriminatie vanwege zijn stam. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de asielaanvraag echter afgewezen, omdat de verklaringen van eiser over de bedreigingen door Al Shabaab als ongeloofwaardig werden beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in staat was om concrete data of details te geven over de bedreigingen, wat de geloofwaardigheid van zijn verhaal ondermijnde.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de door eiser ondervonden discriminatie niet van dien aard was dat dit hem zou uitsluiten van een normaal maatschappelijk leven. Eiser had naar eigen zeggen de middelbare school gevolgd en beschikte over huisvesting en middelen van bestaan. De rechtbank heeft de argumenten van eiser dat de situatie in Galkayo uitzonderlijk is, verworpen, en heeft geoordeeld dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat er geen gegronde vrees voor vervolging bestond. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd en het beroep van eiser ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van concrete en geloofwaardige verklaringen in asielprocedures, en dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen zorgvuldig moet worden uitgevoerd. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de situatie in Somalië, en specifiek in Galkayo, niet zodanig is dat het asielrecht van toepassing is. Eiser heeft geen recht op een reguliere verblijfsvergunning op basis van artikel 8 van het EVRM, omdat hij niet voldoet aan de criteria die daarvoor gelden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL16.2535
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 17 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde mr. M.S. Yap,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. P. van Zijl.

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig H. Mahamed, tolk Somalisch. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te bezitten. Op 15 maart 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daartoe heeft eiser gesteld dat hij werd bedreigd door Al Shabaab en dat hij discriminatie ondervond. Ook de algemene situatie van oorlog vormde reden voor zijn aanvraag.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat het asielrelaas van eiser bestaat uit de volgende relevante elementen:
- eisers identiteit, nationaliteit en herkomst. Eiser werd geboren in een
onbekende plaats op het platteland bij Kismayo, te Somalië. Vanaf 3 of 4-jarige leeftijd woonde eiser voor het grootste deel van zijn leven in het noorden van Galkayo, Puntland, tot aan zijn vertrek op 29 februari 2016.
- eiser werd gediscrimineerd omdat hij tot de Marehan stam behoort.
- eiser heeft problemen ondervonden van de kant van Al Shabaab. Eiser heeft van 5 november 2011 tot december 2013 in Kismayo verbleven. In november 2013 is zijn telefoon afgepakt door Al Shabaab. Eiser stelt in december 2013 in Kismayo twee keer te zijn
benaderd door een persoon van Al Shabaab om zich bij hen aan te sluiten. Op 25 februari 2015 is eiser nog eenmaal telefonisch bedreigd door Al Shabaab. Toen woonde eiser weer in Galkayo.
3. Verweerder heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst en zijn gestelde discriminatie geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser over de gestelde problemen van de kant van Al Shabaab heeft verweerder evenwel ongeloofwaardig bevonden. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser geen concrete data kan noemen waarop hij voor de eerste en tweede keer door Al Shabaab zou zijn benaderd. Ook is tegengeworpen dat eiser niet concreet kan verklaren door wie hij is benaderd, waarom juist eiser is benaderd, en op welke wijze hij zich bij Al Shabaab zou moeten aansluiten. Het ontvangen van een dreigtelefoontje van Al Shabaab heeft verweerder evenmin geloofwaardig geacht, gelet op zijn vage verklaringen hierover.
De problemen die eiser ondervond vanwege discriminatie heeft verweerder onvoldoende zwaarwegend geacht om tot vluchtelingschap te concluderen. Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat er noch in Somalië als geheel, noch in Puntland (Galkayo) in het bijzonder, sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU (de Definitierichtlijn). Verweerder heeft tot slot geen aanleiding gezien om eiser ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat een integrale afweging van zijn asielrelaas in het bestreden besluit achterwege is gebleven. Zijn verklaringen over de problemen van de zijde van Al Shabaab zijn ten onrechte ongeloofwaardig bevonden, nu zijn verklaringen consistent zijn en hij zo gedetailleerd mogelijk antwoord heeft gegeven. In de zienswijze heeft hij een afdoende verklaring gegeven voor het feit dat hij niet meer kan verklaren. Niet valt in te zien waarom dit niet gevolgd wordt, nu hij nog nooit in aanraking is gekomen met Al Shabaab. Ook heeft eiser afdoende verklaard over het dreigtelefoontje dat hij later kreeg. Eiser heeft in ieder geval zijn verklaringen geobjectiveerd met openbare bronnen over de werkwijze van Al Shabaab.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat de door hem ondervonden discriminatie zodanig ernstig was, zodat verweerder deze problemen ten onrechte als onvoldoende zwaarwegend heeft aangemerkt.
Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat er in Galkayo geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn. Er is niet slechts sprake van sporadische aanslagen, maar er is sprake van een hardnekkig conflict tussen Noord- en Zuid-Galkayo, waardoor veel mensen Galkayo zijn ontvlucht. Eiser beroept zich ten aanzien van de algemene veiligheidssituatie op berichten van het Duitse Federale Bureau voor Migratie en Vluchtelingen van 22 augustus 2016, van ACCORD van 12 mei 2016, van de Finse Immigratiedienst van 4 mei 2016 en van de United Nations Assistance Mission in Somalia van 3 december 2015. Van belang is volgens eiser dat Al Shabaab volop actief is in de regio waar eiser vandaan komt. Ook het algemeen ambtsbericht over Somalië van het ministerie van Buitenlandse Zaken van maart 2016 waarschuwt voor een te strikte interpretatie van de kaartjes op pagina 81 en 82 die de territoriale gezagssituatie weergeven. Tot slot heeft eiser zijn beroep op artikel 8 van het EVRM gehandhaafd, gelet op het feit dat zijn vader en broers hier wonen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over de gestelde problemen van de kant van Al Shabaab ongeloofwaardig zijn, en dit standpunt deugdelijk onderbouwd. Anders dan eiser in beroep heeft gesteld, is geenszins gebleken dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers verklaringen onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn leeftijd of dat onvoldoende op bepaalde punten is doorgevraagd.
Blijkens het nader gehoor van 8 september 2016 heeft eiser weliswaar de naam genoemd van de persoon die hem de eerste keer zou hebben benaderd voor Al Shabaab, maar zijn verklaringen heeft verweerder voor het overige op meerdere onderdelen als vaag en weinig concreet kunnen aanmerken.
Zo weet eiser geen concrete data te noemen waarop hij de eerste en de tweede keer door Al Shabaab zou zijn benaderd, terwijl eiser van andere, eerdere, gebeurtenissen, zoals zijn vertrek naar Kismayo, wel de exacte datum weet te noemen. De stelling van eiser dat het aannemelijk is dat je sommige data van gebeurtenissen uit je leven exact kan benoemen en andere niet, is naar het oordeel van de rechtbank geen afdoende verklaring. Het gaat in dit geval immers om gebeurtenissen die eiser blijkens zijn relaas als ingrijpend heeft ervaren. Verweerder heeft ook terecht tegengeworpen dat eiser niet weet waarom juist hij, en niet een ander in de cafetaria door iemand van Al Shabaab is aangesproken. Evenmin weet hij te vertellen op welke wijze hij zich zou moeten aansluiten bij Al Shabaab. Ook weet hij niet meer aan te geven naar welke moskee hij volgens deze man moest komen of waarom hij daar moest komen, terwijl hij wel de naam van de cafetaria kan noemen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser ook over het dreigtelefoontje in februari 2015 vage verklaringen heeft afgelegd. Zo weet hij niet waarom Al Shabaab op zoek was naar hem en naar hem belde, en hij weet ook niet hoe Al Shabaab achter zijn verblijfplaats in Galkayo is gekomen. Verweerder heeft in dit verband terecht opmerkelijk bevonden dat eiser naar zijn zeggen ruim een jaar zonder problemen van de zijde van Al Shabaab in Galkayo heeft verbleven en pas op 25 februari 2015 is gebeld door Al Shabaab. De stelling van eiser dat zijn relaas overeenkomt met algemene informatie over de werkwijze van Al Shabaab, zoals beschreven in het rapport
Radicalisation and al-Shabaab recruitment in Somalia van het ISS (Institute for Security Studies), kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan de ongeloofwaardigheid van eisers eigen verklaringen over zijn gestelde problemen met de Al Shabaab.
6. Gelet op het vorenstaande volgt de rechtbank niet de stelling van eiser in zijn aanvullende gronden van 4 oktober 2016 dat de geloofwaardigheidsbeoordeling door verweerder niet in overeenstemming zou zijn geweest met werkinstructie 2014/10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende kenbaar gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser ten aanzien van de gestelde problemen met Al Shabaab als ongeloofwaardig zijn aangemerkt. Het beroep van eiser in dit verband op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 12 september 2016 (zaaksnr. NL16.2104) kan niet slagen omdat het niet een vergelijkbare zaak betreft. Het ging in die zaak om een beoordeling van LHBT-gerichtheid waarin een subjectief belevingsproces aan de orde is en waar verweerder niet kon volstaan met het constateren van gebreken in de verklaringen van de vreemdeling over dit proces.
7. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de door eiser ondervonden discriminatie niet dusdanige beperkingen voor zijn bestaansmogelijkheden hebben opgeleverd dat het voor eiser onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat eiser naar zijn zeggen de middelbare school heeft gevolgd, huisvesting heeft gehad en in zijn levensonderhoud voorzag door het bezit van verschillende huizen in Galkayo. Eiser heeft dit standpunt niet afdoende bestreden.
8. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat noch in Somalië als geheel, noch in Puntland (Galkayo) in het bijzonder, sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn. Verweerder heeft daarbij terecht verwezen naar het algemeen ambtsbericht van Somalië van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 30 maart 2016, dat de periode bestrijkt van 1 december 2014 tot 31 december 2015. De in beroep aangedragen documentatie van na 31 december 2015 geeft geen aanleiding daarover anders te oordelen. Ten dele ziet deze documentatie op de periode die aan de orde is in voornoemd ambtsbericht en anderzijds ziet deze documentatie op een beschrijving van de aanwezigheid en invloed van Al Shabaab in dit gebied. Uit die beschrijving volgt niet dat gesproken kan worden van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat het gezag in Puntland en in Galkayo is in handen van de Somalische regering. Ook op dit punt heeft verweerder kunnen verwijzen naar de kaarten over de gezagssituatie in voornoemd ambtsbericht. Uit de door eiser in beroep aangedragen documentatie blijkt niet dat de situatie in Galkayo zodanig is verslechterd dat niet langer van het ambtsbericht kan worden uitgegaan.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag heeft. Evenmin is aannemelijk geworden dat gedwongen terugkeer van eiser naar Somalië leidt tot een reëel risico als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Vw. Een beroep op de subsidiaire bescherming in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de Vw komt eiser ook niet toe.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning in het kader van artikel 8 van het EVRM. Daartoe heeft verweerder overwogen dat geen sprake is van een jong volwassene die altijd feitelijk tot het gezin van zijn ouders heeft behoord. Zijn vader is sinds 14 mei 1995 in Nederland, dus eiser heeft gelet op zijn leeftijd slechts ruim zes maanden tot zijn gezin behoord. Voorts is van belang dat eiser gehuwd is, waardoor hij evenmin tot het gezin van zijn vader behoort. Daarnaast is niet gebleken van een meer dan normale emotionele band met zijn vader. Deze bevindingen zijn door eiser niet weerlegd.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.