6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ex-schoonmoeder en ex-schoonvader. Hij heeft daarbij een mes getoond, hetgeen een strafverzwarende omstandigheid is.
Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van de slachtoffers. Bovendien heeft de bedreiging plaatsgevonden in de huiselijke omgeving van de slachtoffers. Een omgeving waar mensen zich bij uitstek veilig zouden moeten kunnen voelen. Aannemelijk is dat de slachtoffers nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen van dit feit zullen ondervinden, zoals gevoelens van angst en onveiligheid. Uit de aangifte van [aangever 1] blijkt ook duidelijk dat hij leeft in de angst dat verdachte hem of een familielid iets zal aandoen.
Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte d.d. 29 mei 2016. Daaruit blijkt dat verdachte niet recentelijk, maar in het verleden wel is veroordeeld voor soortgelijke feiten, waaronder bedreiging van zijn toenmalige ex-schoonmoeder. Dit zal de rechtbank in het nadeel van verdachte meewegen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een Psychiatrisch onderzoek Pro Justitia betreffende verdachte d.d. 28 augustus 2016 door drs. B.J.H. van der Hoeven en dr. O.M. Guddat. Bij dit onderzoek is geconstateerd dat verdachte lijdt aan een complexe chronische psychiatrische problematiek. Bij verdachte is sprake van een psychotische stoornis NAO, posttraumatische stress-stoornis (PTSS), cannabisafhankelijkheid, cocaïneafhankelijkheid, een borderline persoonlijkheidsstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hierdoor kan volgens de onderzoekers bij verdachte worden gesproken van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, en van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Deze stoornissen waren volgens de onderzoekers aanwezig op het moment dat de feiten waarvan betrokkene wordt verdacht zouden zijn gepleegd. Zij adviseren daarom om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Onderzoekers achten de kans op recidive hoog. Zij adviseren om bij een geheel of gedeeltelijke voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden te stellen dat verdachte zich gedurende de proeftijd richt naar de aanwijzingen van de reclassering en dat hij wordt behandeld. Aanvankelijk zou klinische behandeling op een FPA (forensisch psychiatrisch afdeling) of soortgelijke instelling aangewezen zijn. Onderzoekers vragen zich af in hoeverre verdachte zelf de verantwoordelijkheid kan nemen voor zijn gedrag en therapietrouw zal zijn als de behandeling ambulant wordt voortgezet. Als onderdeel van een ambulante behandeling suggereren onderzoekers daarom controle op middelengebruik en duidelijke consequenties bij middelenmisbruik. Dergelijke voorwaarden kunnen volgens hen ook gelden voor deelname aan de behandeling voor de persoonlijkheidsproblematiek. Onderzoekers hebben overwogen om een TBS met voorwaarden te adviseren omdat verdachte zich in het verleden niet heeft gehouden aan voorwaarden. Een TBS-advies vormt volgens hen op dit moment echter een te zware maatregel.
De rechtbank heeft ook het Psychologisch onderzoek Pro Justitia betreffende verdachte d.d. 20 augustus 2016 door drs. A.M.T. Spies in aanmerking genomen. De psycholoog stelt dezelfde diagnose als de psychiaters en concludeert ook dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Het recidiverisico wordt in dit onderzoek eveneens hoog ingeschat en ook de psycholoog heeft twijfels over de behandeltrouw van verdachte. Zij komt tot een gelijkluidend (behandel)advies als de psychiaters, en meent dat TBS met voorwaarden thans een te zware maatregel is, maar bij toekomstige recidive moet worden overwogen.
Ten slotte heeft de rechtbank kennis genomen van het Reclasseringsadvies Palier betreffende verdachte d.d. 21 juli 2016 van I. De Leau-Schuller en S. Schaddelee. De kans op recidive wordt door de rapporteurs hoog ingeschat. Er wordt gesproken van een delict patroon en van een schrijnende, maar ook gevaarlijke, situatie. Klinische opname op een FPA of soortgelijke instelling is volgens de rapporteurs noodzakelijk om de hoge kans op recidive positief te beïnvloeden. De rapporteurs adviseren dan ook om een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod bij GGZ Reclassering Palier, opname in een zorginstelling (FPA) voor klinische behandeling van 9 tot 12 maanden en aansluitend een ambulante behandelverplichting met de mogelijkheid van een korte klinische opname van maximaal 7 weken. De reclassering adviseert voorts om de algemene en bijzondere voorwaarden, wegens de ernst van het delict en hoge kans op recidive, dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank kan zich vinden in de adviezen van de rapporteurs. Zoals hierna zal worden toegelicht, kan zij de inhoud van deze adviezen echter niet in de op te leggen straf implementeren.
De aard van het bewezenverklaarde en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die gelden in geval van strafoplegging voor soortgelijke feiten, dienen naar het oordeel van de rechtbank - rekening houdend met de strafverzwarende omstandigheden zoals hiervoor besproken – te resulteren in een gevangenisstraf van 6 (zes) weken. Aangezien verdachte voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting een (veel) langere periode dan zes weken in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, komt de rechtbank niet tot een strafoplegging waarin een voorwaardelijk strafdeel, met oplegging van bijzondere voorwaarden zoals een klinische behandelverplichting, mogelijk is.
Niet voor de eerste keer ziet de rechtbank zich geconfronteerd met het hiaat tussen het civielrechtelijke en het strafrechtelijke kader ten aanzien van verdachten die als psychiatrisch patiënt moeten worden aangemerkt. Hoe zeer de rechtbank het ook met de geraadpleegde deskundigen, de officier van justitie en de raadsvrouw eens is, dat verdachte zo snel mogelijk behandeling dient te krijgen in een klinische setting, dat neemt niet weg dat de rechtbank verdachte thans slechts een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf kan opleggen. Nu de duur van die straf, zoals gezegd, korter is dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, heeft de rechtbank bij beschikking van 7 september 2016 reeds de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte gelast.
Evenals de deskundigen heeft de rechtbank, gelet op het behandelverleden van verdachte, haar twijfels bij de therapietrouw van verdachte als therapie op vrijwillige basis plaatsvindt. Het wettelijk kader biedt de rechtbank in deze zaak echter geen mogelijkheid om de - ook uit maatschappelijk belang gezien - noodzakelijke maatregelen te treffen.