3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
3 oktober 2016;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, met bijlagen,
d.d. 14 september 2015, opgenomen in het dossier met het nummer 20152710854,
Zaaksdossier 2.1 [naam 1] , inhoudende de verklaring van [naam 2] (p. 12/17);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van sporenonderzoek, met bijlagen,
d.d. 28 september 2015, opgenomen in het dossier met het nummer 20152710854,
Zaaksdossier 2.1 [naam 1] (p. 18/26);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal rapport brandweer, met bijlage,
d.d. 4 oktober 2015, opgenomen in het dossier met het nummer 20152710854,
Zaaksdossier 2.1 [naam 1] (p. 27/28);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal brandstichting Albert Heijn, met
bijlagen, d.d. 30 september 2015, opgenomen in het dossier met het nummer
20152710854, Zaaksdossier 2.1 [naam 1] (p. 52/78).
De rechtbank kan uit het dossier niet opmaken dat het 10-jarige broertje van de verdachte, die haar volgens de verdachte zou hebben uitgedaagd een vlammetje bij het toiletpapier te houden, een zodanige rol heeft gespeeld bij de brandstichting dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking in de zin van medeplegen. Ook van enige dan wel voldoende significante betrokkenheid van de oudere zus van de verdachte is niet gebleken. Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit alleen heeft begaan. De rechtbank zal de verdachte eveneens vrijspreken van het ten laste gelegde bestanddeel “levensgevaar”, omdat daarvan niet is gebleken.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
3 oktober 2016;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 oktober 2015,
opgenomen in het dossier met het nummer PL 1500-2015292403, inhoudende
een landelijk aangifteformulier winkelsdiefstal, met bijlage, ingevuld door [naam 3] .
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.