ECLI:NL:RBDHA:2016:12501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
09/787069-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in supermarkt met gevaar voor personen en goederen

Op 17 oktober 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 september 2015 brand heeft gesticht in een Albert Heijn XL in Rijswijk. De verdachte heeft open vuur in aanraking gebracht met toiletpapier, wat leidde tot brand en gevaar voor de aanwezige klanten en personeel, waaronder ouderen en kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zonder alarm te slaan de winkel heeft verlaten, wat de situatie verergerde. Gezien de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, heeft de rechtbank besloten om de jeugddetentie geheel voorwaardelijk op te leggen, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de jeugdreclassering, het volgen van onderwijs en behandeling bij De Banjaard. Daarnaast is er een onvoorwaardelijke werkstraf van 80 uren opgelegd, met aftrek van de tijd in voorarrest. De rechtbank heeft de verdachte ook vrijgesproken van het ten laste gelegde levensgevaar, omdat dit niet bewezen kon worden. De vordering van de benadeelde partij, Albert Heijn, is niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft de straffen gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging zijn genomen.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/787069-15
Datum uitspraak: 17 oktober 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2000,
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 3 oktober 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Kortekaas en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. M.F. Laning, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 13 september 2015 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht (in een filiaal van winkelbedrijf Albert Heijn aan het [adres 2] ) door open vuur in aanraking te brengen met toiletpapier, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan (een gedeelte van) de inventaris van de supermarkt Albert
Heijn geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor (een gedeelte van) de inventaris van de Albert Heijn, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de (op dat moment aanwezige) bezoekers en/of personeelsleden van die Albert Heijn, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor die bezoekers en/of personeelsleden van die Albert Heijn, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
2.
ter berechting gevoegd parketnummer 09/201124-15:
zij op of omstreeks 6 oktober 2015 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kaascroissant en/of een of meerdere verpakkingen koek en/of een of
meerdere snoepgoedartikelen, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn (gevestigd op/aan [adres 3] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte op 13 september 2015 in de Albert Heijn aan het [adres 2] te Rijswijk brand heeft gesticht en daarbij gemeen gevaar voor (een gedeelte van) de inventaris van de winkel en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de op dat moment aanwezige bezoekers en personeelsleden van die Albert Heijn heeft veroorzaakt, alsmede of de verdachte op 6 oktober 2015 bij de Albert Heijn aan de [adres 3] te Den Haag enkele goederen heeft weggenomen.
De verdachte heeft bij de politie en ook ter terechtzitting bekend de brand te hebben gesticht en de goederen te hebben weggenomen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte feit 1 en feit 2 heeft begaan.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar standpunt aangegeven dat de verdachte beide feiten heeft bekend en er ook ten aanzien van beide feiten aangifte is gedaan waardoor de feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet verzet tegen de bewezenverklaring van beide feiten, nu de verdachte deze heeft bekend.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
3 oktober 2016;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, met bijlagen,
d.d. 14 september 2015, opgenomen in het dossier met het nummer 20152710854,
Zaaksdossier 2.1 [naam 1] , inhoudende de verklaring van [naam 2] (p. 12/17);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van sporenonderzoek, met bijlagen,
d.d. 28 september 2015, opgenomen in het dossier met het nummer 20152710854,
Zaaksdossier 2.1 [naam 1] (p. 18/26);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal rapport brandweer, met bijlage,
d.d. 4 oktober 2015, opgenomen in het dossier met het nummer 20152710854,
Zaaksdossier 2.1 [naam 1] (p. 27/28);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal brandstichting Albert Heijn, met
bijlagen, d.d. 30 september 2015, opgenomen in het dossier met het nummer
20152710854, Zaaksdossier 2.1 [naam 1] (p. 52/78).
De rechtbank kan uit het dossier niet opmaken dat het 10-jarige broertje van de verdachte, die haar volgens de verdachte zou hebben uitgedaagd een vlammetje bij het toiletpapier te houden, een zodanige rol heeft gespeeld bij de brandstichting dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking in de zin van medeplegen. Ook van enige dan wel voldoende significante betrokkenheid van de oudere zus van de verdachte is niet gebleken. Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit alleen heeft begaan. De rechtbank zal de verdachte eveneens vrijspreken van het ten laste gelegde bestanddeel “levensgevaar”, omdat daarvan niet is gebleken.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
3 oktober 2016;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 oktober 2015,
opgenomen in het dossier met het nummer PL 1500-2015292403, inhoudende
een landelijk aangifteformulier winkelsdiefstal, met bijlage, ingevuld door [naam 3] .
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
zij op 13 september 2015 te Rijswijk opzettelijk brand heeft gesticht (in een filiaal van winkelbedrijf Albert Heijn aan het [adres 2] ) door open vuur in aanraking te brengen met toiletpapier, ten gevolge waarvan (een gedeelte van) de inventaris van de supermarkt Albert Heijn geheel of gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor (een gedeelte van) de inventaris van de Albert Heijn, en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de (op dat moment aanwezige) bezoekers en personeelsleden van die Albert Heijn, te duchten was;
2.
ter berechting gevoegd parketnummer 09/201124-15:
zij op 6 oktober 2015 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kaascroissant en verpakkingen koek en meerdere snoepgoedartikelen, toebehorende aan Albert Heijn (gevestigd op/aan [adres 3] ).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar
strafbaarheid uitsluit.

6.De straf/maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 60 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar, met als (bijzondere) voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering en behandeling bij De Banjaard, alsook tot een werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan de verdachte, rekening houdende met de omstandigheid dat zij first offender is en dat zij verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, een fors voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd met als voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering en het volgen van een behandeling bij De Banjaard. De raadsvrouw heeft voorts, hoewel zij de geëiste strafmodaliteit wel reeël acht, matiging van de werkstraf bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting door in een supermarkt een brandende aansteker bij een stapel toiletpapier te houden waardoor niet alleen een gedeelte van de inventaris van deze supermarkt is verbrand, maar ook de in de winkel aanwezige bezoekers en personeelsleden moesten zorgen dat zij de winkel uit kwamen. In de winkel waren tal van mensen waaronder ook oudere mensen en kinderen aanwezig en met name door de snelheid van de ernstige rookontwikkeling was de situatie voor alle in de winkel aanwezige personen erg gevaarlijk. Het is niet aan het handelen van de verdachte te danken dat de schade in verhouding beperkt is gebleven, nu zij zonder alarm te slaan zelf snel de winkel is uit gevlucht.
Uit de schadeposten, zoals weergegeven in de ontvangen aanvulling op de vordering benadeelde partij, kan worden opgemaakt dat de Albert Heijn grote materiële schade heeft geleden.
De persoon van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat de verdachte nog niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het pro justitia rapport d.d. 18 februari 2016 betreffende het psychiatrisch onderzoek van de verdachte, opgesteld en ondertekend door drs. [naam 4] , kinder-en jeugdpsychiater, alsook op het pro justitia rapport d.d. 3 maart 2016 betreffende het psychologisch onderzoek van de verdachte, opgesteld en ondertekend door [naam 5] , psycholoog i.o. tot GZ-psycholoog, onder supervisie van [naam 6] , GZ-psycholoog.
Blijkens het rapport van de psycholoog, dat door de psychiater wordt bevestigd, kan er bij de verdachte diagnostisch worden gesproken van een angststoornis NAO. Zij is continu bang om afgewezen te worden en het verkeerd te doen. Vanuit haar angst en onzekerheid is zij zeer beïnvloedbaar. Daarbij is er sprake van lichte zwakzinnigheid, waardoor de informatieverwerking en de sociaal emotionele ontwikkeling trager verloopt. De ontwikkelingsproblemen zijn versterkt doordat zij vanuit de thuissituatie onvoldoende is gestimuleerd. Tevens kan gesproken worden van een ouder-kind relatieprobleem (ambivalente protectie vanuit ouders en een verstoorde interactie tussen ouders en de verdachte) en van relatieproblemen gebonden aan een psychische stoornis van een gezinslid (depressie en ADHD bij moeder, PTSS bij vader). Gezien het structurele karakter van de problematiek was deze aanwezig gedurende het tenlastegelegde. De verdachte kan ten aanzien van het ten laste gelegde feit als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd worden. Alles overziend kan gesproken worden van een verhoogd (matig) recidiverisico zonder inzet van begeleiding en/of behandeling. Vanwege de aanwezige kans op herhaling en in het kader van een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling, wordt behandeling geïndiceerd. Ten eerste wordt gedacht aan het voortzetten van de behandeling bij de psycholoog van het Centrum voor Jeugd en Gezin in Den Haag. Tevens wordt geadviseerd aanvullend een groepsbehandeling bij [naam 8] in Den Haag in te zetten, mede gericht op de ouders. Geadviseerd wordt om de verdachte een maatregel Hulp en Steun op te leggen waarbij de benodigde behandeling wordt ingezet plus een (deels) voorwaardelijke taakstraf.
De rechtbank neemt de conclusies ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid en de kans op recidive uit voornoemd rapport over.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 7 april 2016.
Geadviseerd wordt aan de verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te
leggen, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering, het volgen van een behandeling bij [naam 8] alsook het volgen van onderwijs. Van de zijde van Raad voor de Kinderbescherming is ter zitting het advies gehandhaafd en is benadrukt dat begeleiding en behandeling van de verdachte heel belangrijk is.
Namens de jeugdreclassering heeft mevrouw [naam 7] , gehoord als deskundige, aangegeven dat het een heel lastig traject is geweest om de verdachte op een passende school te krijgen. De proefplaatsing in een beschermde schoolomgeving is helaas mislukt. Op het [school] zal de verdachte twee dagen naar school gaan en drie dagen stage lopen.
Aangegeven is voorts dat de behandeling bij [naam 8] inmiddels is opgestart, maar een punt van aandacht blijft dat de verdachte niet altijd aanwezig is bij de gesprekken. Nu de verdachte ook strafbeleving dient te ervaren, wordt het strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming, zijnde een deels voorwaardelijke werkstraf, onderschreven.
De op te leggen straf
De rechtbank is, met name gelet op de ernst van het feit, een opzettelijke brandstichting met een sterk gevaarzettend karakter, allereerst van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt. De rechtbank ziet echter in de persoon van de verdachte alsook verminderde toerekeningsvatbaarheid aanleiding deze straf geheel voorwaardelijk op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich dient te melden bij de jeugdreclassering, onderwijs zal volgen alsook een behandeling bij [naam 8] . Daarnaast zal de rechtbank de verdachte, teneinde haar te laten ervaren dat haar gedrag consequenties heeft, een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal van deze werkstraf worden afgetrokken.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

Albert Heijn XL te Rijswijkheeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 57.682,45.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair afwijzing van de vordering bepleit en subsidiair
niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering, met name vanwege de summiere onderbouwing van de vordering.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij Albert Heijn XL niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering onvoldoende is onderbouwd wegens het ontbreken van stukken die de gevorderde schade nader onderbouwen. De beoordeling van de vordering levert aldus een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de haar bij dagvaarding
onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
1:
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS
EN
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN ZWAAR LICHAMELIJK LETSEL VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS

2.(09/201124-15 t.b.g.)

DIEFSTAL

verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 60 DAGEN
bepaalt dat
deze jeugddetentieniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit haar medewerking zal verlenen aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1
Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- haar medewerking zal verlenen aan het door de (jeugd)reclassering te houden toezicht,
bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de
medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij
de (jeugd)reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Banjaard, zolang de
(jeugd)reclassering dit nodig acht;
- gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit
een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde
arbeid, voor de tijd van
80 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
40 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijk opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van feit 1:
verklaart de benadeelde partij
Albert Heijn XLniet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter,
en mr. M.F. Baaij, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2016.