In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, betreft het een geschil over de verdeling van het vermogen van een vennootschap onder firma (vof) na het overlijden van een van de vennoten, [Q]. De eiser, [A], is de broer van de overleden vennoot en vordert betaling van een bedrag van € 42.524 van de gedaagde, [B], die samen met [Q] de vof dreef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vof van rechtswege is ontbonden door het overlijden van [Q] en dat het vermogen van de vof moet worden vereffend en verdeeld. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om inzicht te geven in de inbreng van de vennoten en de administratie van de vof, en heeft hen aangespoord tot samenwerking om tot een minnelijke regeling te komen. De rechtbank heeft de vordering van [A] tot afgifte van gereedschappen afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd dat [B] deze in zijn bezit had. De vordering van [B] in reconventie tot schadevergoeding is eveneens afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en aktewisseling.