ECLI:NL:RBDHA:2016:12314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
09/777068-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een flatscreen televisie en scootmobiel door een minderjarige in vereniging met anderen

Op 7 oktober 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1998, die samen met anderen beschuldigd werd van diefstal van een flatscreen televisie en een scootmobiel. De feiten vonden plaats in Zoetermeer, waarbij de verdachte en haar mededaders kwetsbare slachtoffers hebben uitgekozen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 juni 2016 een televisie heeft weggenomen uit de woning van [benadeelde 1] en op 31 mei 2016 een scootmobiel van [benadeelde 2] uit een centrale hal van een flat. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en camerabeelden als bewijs gebruikt om de betrokkenheid van de verdachte te onderbouwen. De verdachte ontkende echter aanwezig te zijn op de plaats delict en betwistte de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen betrouwbaar waren en dat de verdachte samen met anderen de diefstallen had gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 70 dagen jeugddetentie, waarvan 26 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering en het hebben van een dagbesteding. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 2] voor de geleden schade.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777068-16
Tul 09/258408-14; 09/777012-16
Datum uitspraak: 7 oktober 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 23 september 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. P. Celikkal, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
(Zaak paragraaf 3.1)
zij op of omstreeks 13 juni 2016 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] ) heeft weggenomen een televisie (merk LG), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 31 mei 2016 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit een centrale hal in een flat gelegen aan het Dijkwater) heeft weggenomen een scootmobiel (merk/type Sterling Elite Rs en/of met [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 31 mei 2016 te Zoetermeer, een goed, te weten een scootmobiel (merk/type Sterling Elite Rs en/of met [kenteken] ) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl zij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
art 416 lid 1 ahf/sub a Wetboek van Strafrecht
art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij te Zoetermeer op of omstreeks 31 mei 2016 anders dan als bewoner en/of gebruiker van een flatgebouw en/of een appartementsgebouw en/of een soortgelijk meergezinshuis en/of van een gebouw, dat voor publiek toegankelijk is, te weten een flat gelegen aan het Dijkwater, zich zonder redelijk doel heeft bevonden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw;
art 2.4.7 lid 2 Algemene Plaatselijke Verordening Zoetermeer 2007

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een televisie en aan de diefstal c.q. heling van een scootmobiel. Meer subsidiair wordt de verdachte verweten dat zij de APV van de gemeente Zoetermeer heeft overtreden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden verklaard dat de verdachte feit 1 en feit 2 primair heeft begaan.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie ter onderbouwing van zijn standpunt aangegeven dat [getuige 1] een jongen en een meisje rennend de trap heeft zien afkomen en de verdachte heeft herkend als zijnde dit meisje, terwijl [getuige 2] , wonende aan de [adres 3] , drie personen bij de voordeur van de woning van zijn buurman heeft gezien, onder wie een meisje en hij de verdachte als zijnde dit meisje heeft herkend.
[getuige 2] heeft ook gezien dat één van de drie personen met een flatscreentelevisie liep.
Gelet op de verklaringen van de getuigen en kijkend naar de uiterlijke verschijningsvorm is, aldus de officier van justitie, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op
13 juni 2016 samen met twee jongens, waarvan zij er in ieder geval één, te weten [medeverdachte 1] kent, schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de televisie van [benadeelde 1]
De officier van justitie heeft in zijn onderbouwing van de bewezenverklaring van de diefstal van de scootmobiel verwezen naar de camerabeelden in de flat aan het Dijkwater, waarop onder meer te zien is dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] en een Hindoestaanse jongen in de lift staat en ook de scootmobiel in deze lift aanwezig is. Vervolgens is [medeverdachte 1] op de scootmobiel de flat uitgereden en zijn de verdachte en de Hindoestaanse jongen met hem meegelopen naar buiten. [getuige 3] , de huismeester van de flat, heeft de beelden bekeken en zijn bevindingen gedetailleerd op papier gezet.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit bepleit, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdachte heeft steeds ontkend op 13 juni 2016 op de [adres 4] aanwezig te zijn geweest. De verklaring van de getuigen komen aldus de raadsvrouw qua tijdstip niet overeen, maar beschrijven ook een meisje met een heel ander signalement dan dat van de verdachte. Dat de getuigen de verdachte voor 100% herkennen is dan ook niet betrouwbaar en deze verklaringen dienen van het bewijs te worden uitgesloten. Nu de aangever de verdachte niet heeft herkend en in het dossier overige ondersteunende bewijsmiddelen ontbreken die onomstotelijk naar de verdachte wijzen, dient vrijspraak te volgen.
Ook ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Zij heeft hiertoe allereerst betoogd dat uit de stukken in het dossier niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de scootmobiel die op de beelden in de flat te zien is ook de scootmobiel is die van [benadeelde 2] is weggenomen. Mocht de rechtbank van mening zijn dat de scootmobiel op de beelden wel de scootmobiel van aangeefster betreft, heeft de raadsvrouw aangegeven dat op de beelden niet te zien is dat de verdachte enige handeling zou hebben verricht die als diefstal (in vereniging) kan worden gekwalificeerd. Ook heling kan niet bewezen worden verklaard, nu de verdachte de scootmobiel niet onder zich had noch het beheer over de scootmobiel had en zij ook niet wist dan wel had moeten vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was. Ten aanzien van de overtreding van de APV van Zoetermeer heeft de raadsvrouw aangegeven dat de omschrijving van het feit niet terug te voeren is naar enige strafbepaling en aldus niet strafbaar is. Vrijspraak dient te volgen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. [1]
Ten aanzien van feit 1
Op 13 juni 2016 tussen 15.30 uur en 17.00 uur is uit de woning van [benadeelde 1] aan de [adres 2] te Zoetermeer een flatscreen televisie, merk LG, weggenomen. [2]
De aangever heeft verklaard dat hij ongeveer drie dagen voor de diefstal van zijn televisie met een Marokkaans-Spaanse jongen die zich [naam 1] noemde en een meisje met lang blond haar in zijn woning een sigaretje heeft gerookt, thee heeft gedronken en iets heeft gegeten. [3]
[getuige 4] zag op 13 juni 2016 tussen 19.00 en 19.30 uur in het brandgangetje achter haar achtertuin twee jongens op de fiets langs komen. Het brandgangetje loopt dood. Na 2 à 3 minuten zag zij beide jongens met de fiets aan de hand terug komen lopen. Eén van de jongens had een flatscreen televisie onder zijn arm. De getuige heeft foto’s van de jongens genomen. [4]
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat op de foto die de getuige heeft gemaakt hij de jongen is die de televisie in zijn handen heeft. [medeverdachte 2] is de jongen met de fiets. [5]
[getuige 1] zag op 13 juni 2016 aan het einde van de middag een jongen en een meisje hard rennend de trap afkomen die toegang verschaft tot de eerste woonlaag van het appartementencomplex aan de [adres 4] . Even later ziet zij een jongen met een Antilliaans uiterlijk passeren met een zwartkleurige flatscreen televisie onder zijn arm. [6]
[getuige 1] herkent de verdachte als zijnde het meisje dat zij op 13 juni 2016 heeft gezien. [7]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij op 13 juni 2016 bij de voordeur van de woning van zijn buurman, drie personen heeft gezien en dat hij even later een van deze drie personen een zwarte flatscreen televisie heeft zien dragen. [8]
Ook [getuige 2] herkent de verdachte als zijnde het meisje dat hij op 13 juni 2016 heeft gezien. [9]
De rechtbank acht de ontkennende verklaring van de verdachte, inhoudend dat zij die dag niet op de [adres 4] is geweest, gelet op de verklaringen van de [getuige 1] en [getuige 2] , bezien in samenhang met de overige in het dossier voorhanden zijnde bewijsmiddelen, niet geloofwaardig. Temeer nu de verdachte ook heeft verklaard dat zij [medeverdachte 2] niet kent, terwijl uit het dossier, pagina 210 halverwege, blijkt dat [medeverdachte 2] haar mobiele telefoonnummer heeft gebeld.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen de televisie van [benadeelde 1] uit de woning aan de [adres 2] te Zoetermeer heeft weggenomen.
Ten aanzien van feit 2
Op 31 mei 2016 tussen 14.30 en 18.00 uur is de scootmobiel (merk/type Sterling Elite RS en met [kenteken] van [benadeelde 2] weggenomen, terwijl deze in de hal op de vijfde verdieping van de flat aan het Dijkwater te Zoetermeer geparkeerd stond. [10]
In de flat aan het Dijkwater hangen camera’s. De beelden zijn door de huismeester van de flat, [getuige 3] , bekeken en beschreven. Hij zag dat twee jongens, een jongen met een pet en een Hindoestaanse jongen, en een meisje via de centrale toegang de flat aan het Dijkwater binnen liepen. Hij zag dat zij direct naar de liften liepen en in de lift stapten.
Hij zag dat het meisje en de Hindoestaanse jongen op de vierde etage uitstapten en de jongen met de pet op de vijfde etage. Na ongeveer 20 minuten zag de getuige dat de lege lift naar de vierde en de vijfde etage werd toegestuurd. Hij zag dat de liftdeuren op de vierde etage open gingen en dat het eerder genoemde meisje in de liftdeuropening ging staan. Hij zag dat zij een telefoon tegen haar oor aanhield en met haar andere hand liep te gebaren. Hij zag dat zij aandachtig in de lift keek en de lift vervolgens leeg liet doorgaan naar de vijfde etage. Hier zag hij dat de jongen met de pet, samen met de scootmobiel, in de lift stapte. De getuige kent de eigenaar van de scootmobiel en zag de scootmobiel ook altijd in de centrale hal staan op de 5e etage, voor de deur van de eigenaar. Hij weet hoe de scooter eruit ziet en zag direct dat de scootmobiel een blauwkleurige kap aan de voorzijde miste. Deze zat er normaal gesproken wel op. Nadat de jongen met de pet met de scootmobiel in de lift was gestapt zag de getuige dat de lift opnieuw naar de vierde etage ging en dat de Hindoestaanse jongen en het meisje ook weer instapten. Samen gingen zij richting de begane grond. De getuige zag dat ze de grootste lol hadden met zijn drieën. Toen er op de tweede etage een vrouw instapte in de lift, zag de getuige dat de jongen met het petje snel in de scootmobiel ging zitten en deed alsof deze van hem was. Vervolgens zag de getuige dat de jongen met het petje op de scootmobiel via de centrale hal de flat verliet. De Hindoestaanse jongen en het meisje liepen samen met hem mee naar buiten. [11]
Op drie foto’s die van de bewegende beelden in de lift zijn gemaakt heeft verbalisant
[wijkagent] in de wijk Meerzicht te Zoetermeer, het meisje als de verdachte, de Hindoestaanse jongen als [medeverdachte 3] en de jongen met de pet als [medeverdachte 1] herkend. [12]
De verdachte heeft ter terechtzitting niet ontkend dat zij samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in de flat aan het Dijkwater aanwezig was, maar zij heeft verklaard dat zij aldaar aan het schuilen was voor de regen en dat [naam 1] toen opeens weg was en zij en [medeverdachte 3] hem zijn gaan zoeken in de flat, waarna zij hem in het bezit van een scootmobiel aantroffen.
Zij ontkent iets met de diefstal van de scootmobiel te maken te hebben.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het, gelet op de verklaring van [getuige 3] in combinatie met de aangifte, onomstotelijk vast staat dat het de scootmobiel van [benadeelde 2] is, die op de beelden in de flat te zien is en aldus is weggenomen.
Voorts acht de rechtbank de verklaring van de verdachte ter terechtzitting volstrekt ongeloofwaardig. Gelet op de verklaring van [getuige 3] staat, naar het oordeel van de rechtbank vast, dat de verdachte samen met twee jongens de centrale hal van de flat aan het Dijkwater is binnen gekomen, dat zij samen in de lift zijn gestapt en dat zij vervolgens op twee verschillende etages zijn uitgestapt waarna zij, na een korte periode, wederom samen in de lift staan waar op dat moment ook de weggenomen scootmobiel in staat. [medeverdachte 1] rijdt in de scootmobiel de lift en de flat uit en de verdachte en [medeverdachte 3] lopen samen met hem mee naar buiten.
Gelet op voornoemde handelingen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte en de medeverdachten op nauwe en bewuste wijze hebben samengewerkt in die zin dat er sprake is van medeplegen. De rechtbank acht feit 2 primair dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
zij op 13 juni 2016 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (uit een woning gelegen aan de [adres 2] ) heeft weggenomen een televisie (merk LG), toebehorende aan [benadeelde 1] ;
2.
zij op 31 mei 2016 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening(uit een centrale hal in een flat gelegen aan het Dijkwater) heeft weggenomen een scootmobiel (merk/type Sterling Elite Rs en met [kenteken] ), toebehorende aan [benadeelde 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De straf/maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 70 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 26 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar,
met als (bijzondere) voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering inclusief huisbezoeken en de meldplicht, het hebben van een dagbesteding in de vorm van onderwijs of werk alsook meewerken aan begeleiding door Vast en Verder van het Leger des Heils.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, bepleit dat het advies van de Raad voor de Kinderbescherming tot oplegging van een deels voorwaardelijke werkstraf wordt gevolgd. Voorts is een straf die gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, voldoende.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van een flatscreen televisie en een scootmobiel. Daarbij valt het op dat de verdachte en haar mededaders kwetsbare personen hebben uitgezocht, die ze vervolgens ernstig hebben gedupeerd. [benadeelde 1] verblijft als vluchteling in Nederland. De verdachte en haar mededaders hebben een van de weinige goederen van waarde uit de woning van aangever, te weten zijn flatscreen televisie, weggenomen. [benadeelde 2] is gezien haar fysieke gesteldheid aangewezen op haar scootmobiel om zich te kunnen verplaatsen. Door de diefstal van de scootmobiel raakte zij erg beperkt in haar vrijheid. De rechtbank rekent de verdachte en haar mededaders deze feiten zwaar aan.
De persoon van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat de verdachte, blijkens een haar betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Van deze eerdere, (deels) voorwaardelijke
veroordelingen, is kennelijk geen preventieve werking uitgegaan, nu de verdachte zich gedurende de proeftijd van deze veroordelingen schuldig heeft gemaakt aan de thans bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van diverse voorlichtingsrapporten van de
Raad voor de Kinderbescherming betreffende de persoon van de verdachte, waaronder het meest recente rapport d.d. 15 september 2016. Blijkens dit rapport is de persoonlijke problematiek van de verdachte van invloed op haar leven en lijkt dit ook van invloed te zijn op het delictgedrag.
Het dynamisch risicoprofiel is hoog en de kans op herhaling van delictgedrag schat de Raad hoog in. De betrokkenheid van de verdachte bij de delicten lijkt te maken te hebben met
onnadenkendheid en gebrek aan inzicht ten aanzien van de gevolgen. De verdachte zou
nog veel kunnen en moeten leren; hulp of behandeling of een gedragsinterventie
is passend bij haar en zou het de kans op herhaling van delictgedrag kunnen
verlagen. Zij is hiervoor echter niet gemotiveerd. Gebleken is dat de verdachte gebaat is bij de dagstructuur die haar nu is opgelegd. Ze werkt nu en moet zich dagelijks melden bij de jeugdreclassering. De Raad is van mening dat het voor de strafbeleving van de verdachte goed zou zijn als zij een werkstraf opgelegd krijgt. Daarnaast zou een voorwaardelijke straf helpend kunnen zijn om delictgedrag in de toekomst te voorkomen. Het continueren van de
jeugdreclasseringsmaatregel is noodzakelijk. Er is dan een verplicht kader voor
de verdachte zodat begeleiding voor haar gewaarborgd wordt.
Van de zijde van Raad voor de Kinderbescherming is ter zitting benadrukt dat structuur belangrijk is voor de verdachte alsook begeleiding naar zelfstandig wonen.
Namens Stichting Jeugdbescherming west is aangegeven dat de begeleiding thans door
Vast en Verder van het Leger des Heils zal worden gerealiseerd, omdat van Impegno niets meer valt te verwachten nu de gemeente Zoetermeer geen kamertrainingsplaatsen meer bekostigt. Meegedeeld is voorts dat de verdachte, zoals afgesproken, zelf contact heeft opgenomen met Vast en Verder en er op korte termijn een intake zal volgen.
De op te leggen straf
De rechtbank is, met name gelet op de ernst van de feiten, van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt. Een werkstraf, zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd, is een gepasseerd station. Teneinde de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden en haar begeleiding te waarborgen, ziet de rechtbank wel aanleiding een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen, met daarbij als algemene voorwaarde onder andere het meewerken aan toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering inclusief huisbezoeken en als bijzondere voorwaarden het zich melden bij de jeugdreclassering, het hebben van een dagbesteding in de vorm van onderwijs of werk en het meewerken aan begeleiding door Vast en Verder van het Leger des Heils.
De verdachte heeft het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen straf reeds in voorarrest doorgebracht.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 2]heeft zich ten aanzien van feit 2 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 168,83, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair afwijzing en subsidiar niet-ontvankelijk verklaring van de
benadeelde partij in de vordering bepleit, nu de gestelde kosten onvoldoende zijn onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade ad € 68,83, is hoewel namens de verdachte betwist, naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 100,-als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag genoegzaam onderbouwd en naar billijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal de vordering derhalve ten laste van de verdachte hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van
€ 168,83.De rechtbank zal voorts
de gevorderde wettelijke renteten laste van de verdachte toewijzen met ingang van 31 mei 2016, nu is komen vast te staan dat op die datum de schade is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 186,63, vermeerderd
met de gevorderde wettelijke rentedaarover vanaf 31 mei 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2]

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 24 april 2015 voorwaardelijk opgelegde taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie, alsook van het voorwaardelijke deel van de bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 21 januari 2016 opgelegde taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gelet op de bepleite vrijspraken geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vorderingen van de officier van justitie van 6 juni 2016 respectievelijk 9 juni 2016 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde werkstraffen, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 24 april 2015 en 21 januari 2016, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormelde vonnissen was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77dd, 77ee, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de haar bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, MEERMALEN GEPLEEGD
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 70 DAGEN
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie groot
26 DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder
de algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1
Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- haar medewerking zal verlenen aan het door de (jeugd)reclassering te houden toezicht,
bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de
medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder
de bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij
de (jeugd)reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd een dagbesteding zal hebben in de vorm van onderwijs of werk;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan begeleiding door Vast en Verder van het Leger
des Heils;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling, de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorstebevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van feit 2
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[benadeelde 2], een bedrag van
€ 168,83,
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rentedaarover vanaf 31 mei 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 168,83,
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rentedaarover vanaf 31 mei 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[benadeelde 2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
3 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 24 april 2015, gewezen onder parketnummer 09/258408-14, te weten:
een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie;
de rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de straf, opgelegd bij voormeld vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 21 januari 2016, gewezen onder parketnummer 09/777012-16, te weten:
een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter, voorzitter,
mr. drs. S.M. Borkent, kinderrechter,
en mr. M.F.M. de Groot, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 oktober 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal van Politie eenheid Den Haag, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2016-202319 (z), doorgenummerd als pagina 1 tot en met 422.
2.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , met bijlagen, pagina 101/105.
3.Proces-verbaal van verhoor [benadeelde 1] , pagina 110.
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige 4] , met bijlagen, pagina 117/124.
5.Proces-verbaal van verhoor minderjarige [verdachte] , pagina 198.
6.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , pagina 125/127.
7.Proces-verbaal tonen selectie bij fotobewijsconfrontatie aan [getuige 1] , pagina 131/132.
8.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , pagina 151/152.
9.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 160.
10.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] , pagina 276/279.
11.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] , pagina 308/309.
12.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, pagina 290/294.