3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Ten aanzien van feit 1
Op 5 juni 2016, omstreeks 18.00 uur, heeft de aangever, [benadeelde 3] zijn
brom-/snorfiets (merk Tomos; kleur zwart) in het fietsenrek voor zijn flat aan [adres 3] te Zoetermeer afgesloten neergezet. Op 13 juni 2016 blijkt zijn brom-/snorfiets er niet meer te staan.
Op 8 juni 2016 wordt de verdachte aangehouden op locatie Kadoelerbos te Zoetermeer op verdenking van overtreding van artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte wordt aangehouden omdat hij met de snorfiets op een wandelpad reed.
Hij was niet in het bezit van een geldig rijbewijs en kon ook geen kentekenpapieren behorende bij de snorfiets overhandigen. Bij controle van de snorfiets bleek bovendien dat het VIN-nummer onleesbaar was gemaakt doordat er diepe krassen waren aangebracht.
De verdachte heeft bij de politieen ook ter terechtzittingverklaard dat hij dacht dat de snorfiets van [medeverdachte 2] ) was. Hij mocht er van [medeverdachte 2] een rondje op rijden. Na het rondje moest hij de snorfiets in de wijk De Leyens bij het fitness- en racketcentrum De Leyens op slot zetten. De verdachte had hiervoor een los kettingslot meegenomen, dat eigenlijk van zijn broer was, maar dat hij gebruikte. De verdachte had het reservesleuteltje van het slot aan [medeverdachte 2] gegeven.
Hoewel de rechtbank vraagtekens zet bij de verklaring van de verdachte, die overigens geheel wordt weersproken door [medeverdachte 2]en ook overigens geen steun vindt in het dossier, is het in ieder geval zo dat de verdachte omdat er geen slot op de snorfiets zat, hij van [medeverdachte 2] geen kentekenpapieren heeft gekregen en hij de snorfiets
– volgens zijn eigen verklaring – afgesloten op een plek in een andere wijk moest wegzetten, redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de snorfiets door een misdrijf is verkregen. De rechtbank acht schuldheling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Op 13 juni 2016 tussen 15.30 uur en 17.00 uur is uit de woning van [benadeelde 4] aan de [adres 4] te Zoetermeer een flatscreen televisie, merk LG, weggenomen.
De aangever heeft verklaard dat hij ongeveer drie dagen voor de diefstal van zijn televisie met een Marokkaans-Spaanse jongen die zich [verdachte] noemde en een meisje met lang blond haar in zijn woning een sigaretje heeft gerookt, thee heeft gedronken en iets heeft gegeten.
[getuige] zag op 13 juni 2016 tussen 19.00 en 19.30 uur in het brandgangetje achter haar achtertuin twee jongens op de fiets langs komen. Het brandgangetje loopt dood. Na 2 à 3 minuten zag zij beide jongens met de fiets aan de hand terug komen lopen. Eén van de jongens had een flatscreen televisie onder zijn arm. De getuige heeft foto’s van de jongens genomen.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat op de foto die de getuige heeft gemaakt hij de jongen is die de televisie in zijn handen heeft. [medeverdachte 2] , is de jongen met de fiets.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel vaker in de woning van aangever
kwam en dat hij wist dat er in de woning een televisie stond. Op 13 juni 2016 stond hij met [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1] ) een sigaretje te roken voor het huis van aangever. Aangever was niet thuis en [medeverdachte 2] kwam met een televisie het huis uit rennen. De verdachte is samen met [medeverdachte 1] mee gaan rennen. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat [medeverdachte 2] in de woning van aangever was, omdat [medeverdachte 1] hem dat onderweg naar de woning had verteld. [medeverdachte 2] was al binnen toen [medeverdachte 1] en de verdachte bij de woning aan kwamen.
Tevens heeft hij verklaard dat hij niet op de uitkijk stond, maar [medeverdachte 1] wel, en dat hij moest helpen tillen, hetgeen hij ook heeft gedaan.
De rechtbank is gelet op de aangifte, de verklaring van de [getuige] en de eigen verklaring van de verdachte bij de politie en ter terechtzitting van oordeel dat de verdachte aanwezig was bij de voorverkenning van de woning van aangever, dat hij wist dat er een flatscreen televisie in de woning aanwezig was, dat hij op 13 juni 2016 voor de woning van aangever stond te wachten tot [medeverdachte 2] uit de woning kwam en dat hij vervolgens heeft meegeholpen om de televisie te dragen.
Aldus heeft de verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, een voldoende significante bijdrage geleverd aan de diefstal van de televisie en was er sprake van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat gesproken kan worden van medeplegen.
De rechtbank acht feit 2 primair dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte ter terechtzitting het bewezenverklaarde heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
23 september 2016;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, d.d. 2 juni 2016,
opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2016153817-1, inhoudende de
verklaring van [benadeelde 2] (pagina 276/279).
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.