ECLI:NL:RBDHA:2016:12295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 9246 en NL16.895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Bulgarije onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 september 2016 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een vreemdeling van Afghaanse nationaliteit. De vreemdeling had op 6 november 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen. De staatssecretaris stelde dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van artikel 18 van de Dublinverordening. De vreemdeling voerde aan dat er systematische tekortkomingen waren in de asielprocedure en opvang in Bulgarije, waardoor zijn aanvraag niet daar behandeld kon worden. De rechtbank oordeelde echter dat de vreemdeling niet voldoende had aangetoond dat de asielprocedure in Bulgarije niet inhoudelijk zou worden behandeld of dat er sprake was van onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank baseerde haar oordeel op de Bulgaarse asielwetgeving en de reactie van de Bulgaarse autoriteiten, die bevestigden dat de vreemdeling zijn aanvraag in Bulgarije zou kunnen indienen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de vreemdeling aan Bulgarije mag overdragen voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de vreemdeling in Bulgarije niet de bescherming zou krijgen die hij nodig had.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/9246 en NL16.895
V-nr: [volgnummer]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 20 september 2016 in de zaak tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum] 1986, van Afghaanse nationaliteit, eiser,
(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: S.Q. Sandifort, MSc.).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 6 november 2015 tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen en bepaald dat eiser aan de Bulgaarse autoriteiten zal worden overgedragen.
Eiser heeft hiertegen op 2 mei 2016 beroep ingesteld en op die datum verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de overdracht te verbieden totdat op het beroep is beslist. Bij uitspraak van 1 juni 2016 (NL16.896) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek toegewezen en bepaald dat verweerder wordt verboden eiser over te dragen tot op het beroep is beslist.
Verweerder heeft op 7 juli 2016 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig G.J.J. de Vries, tolk in de Dari taal.

Overwegingen

1. Verweerder heeft eisers aanvraag bij bestreden besluit op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 niet in behandeling genomen. Verweerder houdt Bulgarije op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening (EU Verordening 604/2014, PbEU 2013 L180) verantwoordelijk voor de behandeling van de aanvraag en heeft dat land voorafgaand aan het bestreden besluit verzocht eiser op die grond terug te nemen. Op 4 januari 2016 hebben de Bulgaarse autoriteiten met dit verzoek ingestemd.
2. Eiser voert tegen het bestreden besluit aan dat zowel in de asielprocedure als in de opvang in Bulgarije sprake is van zodanige systematische tekortkomingen dat verweerder eiser niet mag overdragen aan Bulgarije en zijn asielverzoek daarom ten onrechte niet in behandeling heeft genomen. Eiser wijst in dit verband op enkele uitspraken van de rechtbank Den Haag en op een uitspraak van 2 mei 2016 van het Bundesverfassungsgericht Duitsland waaruit volgens eiser blijkt hoe zorgelijk de situatie in Bulgarije is. Eiser wijst voorts op het rapport van Asylum Information database (hierna: AIDA) van oktober 2015 en het rapport “Research Note: Reception conditions, detentions and procedural safeguards for asylum seekers and content of international protection in Bulgaria”, van ECRE-ELENA (hierna: ECRE-ELENA) van februari 2016. Eiser stelt dat ook dit laatste rapport relevant is, omdat het niet louter op het AIDA-rapport is gebaseerd en bovendien van recentere datum is dan het AIDA-rapport. Uit de pagina’s 23 en 24 van het ECRE-ELENA-rapport komt volgens eiser naar voren dat er enorme obstakels zijn om toegang te krijgen tot de asielprocedure, omdat er in Bulgarije geen budget is voor tolken en gesubsidieerde rechtsbijstand. Er bestaat volgens eiser daarom gerede twijfel of eisers verzoek in Bulgarije inhoudelijk zal worden behandeld. Eiser stelt verder dat uit de paragrafen 13 en 17 van het ECRE-ELENA-rapport blijkt dat Dublinclaimanten die een lopende procedure hebben door de Bulgaarse autoriteiten kunnen worden aangemerkt als irreguliere migranten en bij terugkeer kunnen worden gedetineerd. Eiser wijst daarbij ook op pagina 30 van het AIDA‑rapport waaruit volgens eiser blijkt dat hij het risico loopt om verstoken te blijven van enige vorm van opvang, omdat hij langer dan drie dagen buiten de opvang heeft verbleven. Eiser wijst verder op het rapport van Amnesty International (hierna: AI) van 24 februari 2016. Uit dit rapport kan volgens eiser worden afgeleid dat het aantal asielzoekers in Bulgarije in 2015 ten opzichte van 2014 is verviervoudigd en dat in Bulgarije sprake is van ernstige misstanden, die het relaas van eiser dat hij is mishandeld door de Bulgaarse autoriteiten ondersteunen. Eiser wijst daarbij op wat hij op 2 december 2015 in aanmeldgehoor Dublin naar voren heeft gebracht. Eiser heeft daarin onder meer verklaard dat hij door de Bulgaarse politie is aangehouden, mishandeld en gedwongen vingerafdrukken af te geven. Eiser heeft aangegeven dat daarbij een Afghaanse tolk aanwezig was. Eiser was bewusteloos en heeft hoofdletsel en littekens aan de mishandelingen overgehouden. Na een dag werd hij naar een ziekenhuis in Sofia gebracht, waar hij medisch werd behandeld. Eiser stelt dat hij daarna gedurende een paar dagen in een opvangcentrum is geplaatst en daar een gesprek heeft gevoerd met een ambtenaar. Verder heeft eiser verklaard een brief van de Bulgaarse autoriteiten te hebben ontvangen, maar deze brief kwijt te zijn geraakt. Eiser mocht van de Bulgaarse autoriteiten vertrekken.
3.1
De beroepsgronden van eiser houden verband met artikel 3, tweede lid, en artikel 17 van de Dublinverordening. Blijkens artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening dient verweerder, indien het niet mogelijk is eiser over te dragen aan Bulgarije, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor eiser in Bulgarije systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), de criteria van hoofdstuk III te onderzoeken teneinde vast te stellen of een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening is verweerder bevoegd de asielaanvraag van eiser aan zich te houden, ook al is hij daartoe op grond van de in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht.
3.2
De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de asielprocedure in Bulgarije systeemfouten bevat die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest.
4.2
De rechtbank stelt in dit verband eerst vast dat eiser niet bestrijdt dat de Bulgaarse autoriteiten het terugname verzoek hebben gehonoreerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Hieruit leidt verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht af dat de Bulgaarse autoriteiten van oordeel zijn dat eisers verzoek om internationale bescherming nog in Bulgarije in behandeling is. Verweerder mag hieruit in beginsel dan ook afleiden dat eisers asielaanvraag in Bulgarije inhoudelijk zal worden behandeld en dat Bulgarije hiermee garandeert dat het zijn internationale verplichtingen zal nakomen.
4.3
Verder ziet de rechtbank voor het oordeel dat eisers asielaanvraag in Bulgarije zal worden behandeld steun in de door verweerder overgelegde stukken. Verweerder heeft gewezen op de Bulgaarse “Law on Asylum and Refugees (LAR)” waarin het volgende is bepaald:
“ Section I “a”
Measures Applied in pespect of Aliens Seeking International Protection (New, SG No. 80/2015, in force from 16.10.2015)
Art.67a. (New, SG No. 52/2007) (…)
(2) The procedure under this Section shall be initiated upon:
(…)
3. A request for taking charge or taking back in respect of an alien.
(…)
Art. 67e (…)
(2) Where in the cases under Article 67a, paragraph 2, subparagraph 3 it is established that the Republic of Bulgaria is the responsible State for examining an application, the decision-making authority shall initiate a procedure for granting international protection in the Republic of Bulgaria and the rules of sections II, III and IV of this Chapter shall apply.
(…)”
Uit artikel 67a, tweede lid, aanhef en onder 3, gelezen in samenhang met artikel 67e, tweede lid, van de LAR kan naar het oordeel van de rechtbank worden opgemaakt dat de Bulgaarse autoriteiten een procedure tot verkrijging van internationale bescherming in Bulgarije van een vreemdeling zullen opstarten als na een verzoek om terugname van de vreemdeling vaststaat dat Bulgarije de verantwoordelijke lidstaat is om het verzoek te onderzoeken. Verweerder stelt zich gelet op de voornoemde bepalingen uit de LAR terecht op het standpunt dat uit de Bulgaarse wetgeving blijkt dat het verzoek van eiser in Bulgarije inhoudelijk zal worden behandeld.
Verder heeft verweerder in het verweerschrift en ter zitting met succes gewezen op de reactie van de State Agency of Refugees (SAR), het Bulgaarse equivalent van de IND, op onderdeel 3.5 van het “Annual report of the monitoring of the status determination procedure in the Republic of Bulgaria 2015” van het Legal Protection of Refugees and Migrants Program of the Bulgarian Helsinki Committee (hierna: Bulgaarse Helsinki Comité) van januari – april 2016. Blijkens paragraaf 3.5 van dit rapport heeft het Bulgaarse Helsinki Comité de SAR de aanbeveling gedaan dat Dublinterugkeerders waarvan de procedure tot statusdeterminatie is beëindigd, worden teruggenomen en dat hun eerdere verzoek om internationale bescherming wordt hervat en dat zij niet worden verplicht tot het indienen van een opvolgende aanvraag. De SAR heeft hierop als volgt gereageerd:
“The new legal arrangements for resuming the procedures terminated in respect of applicants for protection taken back under the Dublin Regulation have been explicitly regulated in LAR by means of the amendments thereto of 22 December 2015. As this matter was regulated at the end of 2015, the procedure throughout the year should not be considered as having been unlawful. Following the ammendments to LAR of 22 December 2015 trainings were organized for the staff of SAR’s territorial units in order for them to get familiair with the new procedural rules. Explanations have been provided to clarify that these cannot be considered cases of subsequent applications, as the prerequisites for examining an application as a subsequent one within the meaning of the definition of a subsequent application in LAR’s Additional Provisions are not present in a cumulative form. At present the instructions are observed and the procedures in such cases are resumed.”
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit deze reactie van de SAR kan worden opgemaakt dat de Bulgaarse autoriteiten eisers verzoek om internationale bescherming inhoudelijk zullen behandelen.
4.4
Verder heeft eiser met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat Bulgarije eisers aanvraag niet inhoudelijk zal behandelen dan wel dat sprake is van systematische tekortkomingen dat daardoor ernstig moet worden gevreesd dat artikel 4 van het Handvest wordt geschonden. Zijn stelling dat enorme obstakels bestaan om toegang te krijgen tot de asielprocedure, omdat er geen budget is in Bulgarije voor tolken en gesubsidieerde rechtsbijstand, slaagt niet. Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat de beschikbaarheid van tolken in Bulgarije (thans) niet voldoet aan de internationale vereisten. Uit pagina 18 van het AIDA-rapport van oktober 2015 blijkt bovendien dat alle beroepen opschortende werking hebben en rechtsbijstand op verzoek door de rechtbank kan worden verleend. Op pagina 25 en 26 van het AIDA-rapport is vermeld dat de SAR daadwerkelijk informatie verschaft over de rechtsmiddelen die tegen een afwijzend besluit kunnen worden ingediend en dat rechtsbijstand bij de gerechtelijke procedures door de Staat wordt vergoed. Uit de pagina’s 23 en 24 van het AIDA-rapport blijkt voorts dat toegang tot de tolkendiensten buiten het persoonlijk interview moeilijk is, maar niet dat er in het geheel geen toegang is tot de tolkendiensten. Uit het rapport van het Bulgaarse Helsinki Comité valt weliswaar af te leiden dat tolken in de afgelopen periode hun vertaalwerkzaamheden wegens betalingsproblemen tijdelijk hebben neergelegd, maar niet dat asielzoekers in Bulgarije in het geheel niet langer door tolken worden bijgestaan. De hiervoor geschetste problemen met de vertaaldiensten leiden, zo blijkt ook uit dat rapport, wel tot vertragingen in de gehoren en de registratie van de verzoekers om internationale bescherming. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit juist worden afgeleid dat Bulgarije de behandeling van de verzoeken opschort bij het ontbreken van vertaaldiensten.
5.1
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat niet is gebleken dat ernstig moet worden gevreesd dat de opvangvoorzieningen in Bulgarije systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest.
5.2
De rechtbank ziet in de stukken steun voor het standpunt van verweerder dat eiser in afwachting van een beslissing op zijn aanvraag in Bulgarije opvang zal krijgen. De rechtbank wijst in dit verband op artikel 29 van de LAR waarin het recht op opvang in Bulgarije is verankerd. Uit pagina 44 en 46 van het AIDA-rapport blijkt voorts dat asielzoekers onderdak, voedsel en medische zorg geboden krijgen, al dan niet met behulp van het Rode Kruis of Non-gouvernementele organisaties. Uit pagina 13 en 14 van het rapport ‘2015 Country Reports on Human Rights Practices Bulgaria, US Department of State’ van 13 april 2016 blijkt dat die opvang nog steeds wordt geboden en dat in de opvangcentra geen sprake was van overbevolking, ondanks de toename in oktober 2015 van het aantal asielaanvragen met 450% ten opzichte van 2014. Daarnaast heeft verweerder er met juistheid op gewezen dat uit pagina 47 van het AIDA-rapport blijkt dat ook tijdens de beroepsprocedure tegen een afwijzende beschikking opvang mogelijk is en dat vreemdelingen alleen bij herhaalde aanvragen van opvang verstoken blijven. Nu in het geval van eiser geen sprake is van een herhaalde aanvraag, doet die laatste situatie zich voor eiser niet voor. Uit de laatste alinea van pagina 47 van het AIDA-rapport volgt dat tegen een weigering om tot de opvang te worden toegelaten bovendien rechtsmiddelen kunnen worden aangewend en dat rechtsbijstand wordt toegekend, zodra het beroep bij de rechtbank aanhangig is. Het beroep van eiser op het “Report 105/16 – The State of the world’s Human rights – Bulgaria” van Amnesty International van 24 februari 2016 kan hem niet baten. Hierin staat vermeld:
“Concerns persisted over the reception conditions of asylumseekers, in particular with regard to food, shelter and access to health care and sanitary goods. In January, the monthly allowance of 65 leva (€33) for asylumseekers in reception centres was stopped”.
Hoewel op grond hiervan zorg bestaat over onderdelen in de opvangvoorzieningen in Bulgarije leidt dit, gelet op wat hiervoor reeds is overwogen, niet tot de conclusie dat ernstig moet worden gevreesd dat de opvangvoorzieningen dermate slecht zijn dat moet worden gesproken van systeemfouten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen. De overige in het rapport beschreven punten van zorg leiden evenmin tot een ander oordeel, omdat die niet zien op de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Bulgarije.
5.3.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat ervan mag worden uitgegaan dat eiser na overdracht niet in een detentiecentrum maar in een opvangcentrum terecht zal komen, behoeft de vraag of de verblijfsomstandigheden in detentiecentra in Bulgarije zich verdragen met artikel 4 van het Handvest geen bespreking.
6. Gelet op al het voorgaande baat de ter zitting door eiser overgelegde uitspraak van 20 juni 2016 van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, (NL16.1197 en NL16.1198) hem niet en heeft verweerder zich bij de Bulgaarse autoriteiten niet hoeven te vergewissen of Bulgarije zijn internationale verplichtingen daadwerkelijk nakomt.
7. Voor zover eiser met de stelling dat hij in Bulgarije is mishandeld, beoogt aan te voeren dat verweerder zijn asielaanvraag daarom op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten houden, slaagt deze beroepsgrond niet. Eiser heeft zijn stelling dat hij in Bulgarije is mishandeld niet met stukken onderbouwd of op andere wijze aannemelijk gemaakt. De enkele verwijzing naar het rapport van AI is hiervoor onvoldoende. Ook anderszins heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
8. Eisers betoog dat Bulgarije geen integratieprogramma heeft voor erkende vluchtelingen, valt buiten het bestek van deze procedure. In deze procedure staat alleen de vraag centraal of eiser aan Bulgarije, ter behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming aldaar, kan worden overgedragen. Aan de door eiser beschreven situatie voor statushouders komt pas relevantie toe als hij tot die categorie vreemdelingen behoort. Die situatie doet zich thans niet voor. De verwijzing van eiser naar een uitspraak van het Duitse Bundesverfassungsgericht baat hem evenmin, omdat deze betrekking heeft op een vreemdeling die in Bulgarije reeds subsidiaire bescherming geniet. Daarvan is bij eiser geen sprake.
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzitter, en mr. M. Singeling en mr. D. Bode, leden, in aanwezigheid van mr. F.S. Zwerwer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2016.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: FZ
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.