ECLI:NL:RBDHA:2016:12251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
C/09/516370 / KG RK 16-1423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 19 september 2016 een verzoek tot wraking van rechter mr. L.B.M. Klein Tank afgewezen. Het verzoeker, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken was, stelde dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking niet voldoende gemotiveerd was. Verzoeker had tijdens de zitting op 4 augustus 2016 de rechter gewraakt, maar gaf geen concrete gronden voor zijn beschuldiging van partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele opmerking van verzoeker over partijdigheid niet voldeed aan de eisen van artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, dat voorschrijft dat een wrakingsverzoek gemotiveerd moet zijn.

De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat verzoeker zijn wrakingsverzoek niet schriftelijk heeft toegelicht na de zitting en dat hij de zitting zelfs heeft verlaten zonder verdere toelichting. Dit gebrek aan onderbouwing leidde tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek. Bovendien heeft de wrakingskamer, gezien het feit dat verzoeker in dezelfde zaak meerdere wrakingsverzoeken had ingediend die allemaal waren afgewezen, besloten om een wrakingsverbod op te leggen. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken en de procedure in de hoofdzaak kan voortgezet worden.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/42
zaak-/rekestnummer: C/09/516370/ KG RK 16/1423
SGR AWB 16/3895 MAW G PC
datum beschikking: 19 september 2016
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. L.B.M. Klein Tank,
rechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende:
de Minister van Defensie,
gemachtigde: mr. A.J. Verdonk.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
De hoofdzaak betreft een bestuursrechtelijk geschil over, zakelijk weergegeven, de vraag welke functieomschrijving of -waardering hoort bij de door verzoeker vanaf januari 2006 verrichte werkzaamheden.
1.2.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het proces-verbaal van de zitting gehouden op 4 augustus 2016, bij welke gelegenheid verzoeker de rechter heeft gewraakt;
  • de brief van verzoeker van 15 augustus 2016 waarin hij, zakelijk weergegeven, meedeelt dat het proces-verbaal van de zitting volgens hem niet volledig is;
  • de brief van de griffier van de wrakingskamer van 16 augustus 2016;
  • de brief van de rechter van 23 augustus 2016, waarin zij aangeeft niet te berusten in de wraking;
  • de brief van de rechter van 23 augustus 2016, waarin zij meedeelt geen aanleiding te zien het proces-verbaal aan te passen;
  • de brief van verzoeker van 24 augustus 2016, waarin hij onder meer verzoekt de wraking te laten behandelen en beoordelen door de rechtbank Noord-Nederland;
  • de brief van de griffier van de wrakingskamer aan verzoeker van 26 augustus 2016, waarin het verwijzingsverzoek wordt afgewezen;
  • de brief van verzoeker van 27 augustus 2016, waarin hij de wrakingskamer wraakt;
  • de brief van de griffier van de wrakingskamer aan verzoeker van 30 augustus 2016 met daarin de mededeling dat de zitting van de wrakingskamer op 5 september 2016 doorgang zal vinden.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

2.1.
Op 5 september 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is niet ter zitting verschenen. De rechter heeft schriftelijk meegedeeld niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. Namens belanghebbende is mr. Verdonk verschenen.
2.2.
Verzoeker heef bij brief van 27 augustus 2016 de leden van de wrakingskamer gewraakt. Verzoeker heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de rechter wil gaan behandelen terwijl het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak onvolledig is en daarom niet voldoet aan de daaraan gestelde wettelijke vereisten. Ter zitting heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek tot wraking van de wrakingskamer buiten behandeling gesteld. De vraag of het proces-verbaal voldoet aan de wettelijke eisen en zo niet, of er een rechtsgrond bestaat dit aan te (laten) vullen, is niet ter beoordeling aan de wrakingskamer. De enkele omstandigheid dat het proces-verbaal naar de mening van verzoeker niet voldoet aan de wettelijke eisen kan, zonder nadere motivering waarom hieruit partijdigheid van de betreffende rechter zou blijken, niet als wrakingsgrond worden opgevat. Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer kan daarom niet anders worden beschouwd dan als kennelijk misbruik van het rechtsmiddel wraking.

3.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft de rechter tijdens de terechtzitting van 4 augustus 2016 mondeling gewraakt. Op de vraag van de rechter wat de gronden van de wraking zijn heeft hij meegedeeld dat de rechter volgens hem partijdig is.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter begrijpt dat het wrakingsverzoek is gebaseerd op de beslissing om het aanhoudingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak, teneinde verweerder nadere stukken te laten toezenden, vooralsnog niet in te willegen. Het afwijzen van het aanhoudingsverzoek kan volgens de rechter niet leiden tot de conclusie dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid, omdat het een processuele beslissing betreft, waarmee niet wordt vooruitgelopen op de inhoudelijk beoordeling van de zaak. Dat aan de behandeling ter zitting mogelijk op andere wijze invulling is gegeven dan verzoeker wilde, is geen omstandigheid waardoor de rechtelijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

5.De beoordeling

5.1.
Artikel 8:16 eerste lid Algemene wet bestuursrecht schrijft voor dat een verzoek tot wraking wordt gemotiveerd.
5.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat de enkele opmerking van verzoeker dat de rechter partijdig is, geen voldoende motivering van zijn wrakingsverzoek vormt. De wrakingskamer heeft in aanmerking genomen dat de rechter verzoeker tijdens de zitting in de gelegenheid heeft gesteld zijn wrakingsverzoek toe te lichten. Verzoeker heeft ervoor gekozen om zijn toelichting uiterst summier te houden en, zo begrijpt de wrakingskamer, vrijwel terstond de zittingzaal verlaten. Verzoeker heeft ook nadien zijn wrakingsverzoek niet schriftelijk nader toegelicht.
5.3.
Het ontbreken van de onderbouwing van het wrakingsverzoek leidt ertoe dat verzoeker niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De wrakingskamer voegt hier nog aan toe dat verzoeker zijn stelling dat het proces-verbaal onvolledig is, niet heeft aangevoerd als grondslag voor de wraking van de rechter.
5.4.
In de omstandigheid dat verzoeker in dezelfde zaak twee wrakingsverzoeken heeft ingediend die beide zijn afgewezen in samenhang met het gehalte van de wrakingsverzoeken ziet de wrakingskamer aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en aan verzoeker een wrakingsverbod op te leggen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• verweerder ter attentie van mr. A.J. Verdonk;
• de rechter mr. Klein Tank;
Deze beslissing is gegeven door mr. G.P. Verbeek, mr. H.M.D. de Jong en mr. H.W. Vogels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2016.