ECLI:NL:RBDHA:2016:12234
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvragen van Afghaanse nationaliteit niet in behandeling genomen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
In deze zaak hebben eisers, van Afghaanse nationaliteit, asielaanvragen ingediend voor hun verblijf in Nederland. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 7 september 2016 besloten om deze aanvragen niet in behandeling te nemen, met als reden dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen op basis van de Dublinverordening. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen. Tijdens de zitting op 29 september 2016 zijn eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en is het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat de Duitse autoriteiten op 22 maart 2016 het verzoek tot terugname van eisers hebben afgewezen, maar later, op 16 augustus 2016, alsnog hebben geaccepteerd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielaanvragen niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling. Eisers hebben geen belang meer bij een oordeel over de voortvarendheid van de procedure, aangezien de verantwoordelijkheid inmiddels is vastgesteld.
De rechtbank wijst de beroepen van eisers af en oordeelt dat er geen aanleiding is om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. De rechtbank concludeert dat de medische zorg in Duitsland vergelijkbaar is met die in Nederland en dat er geen systeemfouten zijn aangetoond die de behandeling van de asielverzoeken zouden rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter en is openbaar uitgesproken op 6 oktober 2016.