ECLI:NL:RBDHA:2016:12234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
AWB 16 / 18968, AWB 16 / 19672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Afghaanse nationaliteit niet in behandeling genomen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak hebben eisers, van Afghaanse nationaliteit, asielaanvragen ingediend voor hun verblijf in Nederland. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 7 september 2016 besloten om deze aanvragen niet in behandeling te nemen, met als reden dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen op basis van de Dublinverordening. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen. Tijdens de zitting op 29 september 2016 zijn eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en is het onderzoek gesloten.

De rechtbank overweegt dat de Duitse autoriteiten op 22 maart 2016 het verzoek tot terugname van eisers hebben afgewezen, maar later, op 16 augustus 2016, alsnog hebben geaccepteerd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielaanvragen niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling. Eisers hebben geen belang meer bij een oordeel over de voortvarendheid van de procedure, aangezien de verantwoordelijkheid inmiddels is vastgesteld.

De rechtbank wijst de beroepen van eisers af en oordeelt dat er geen aanleiding is om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. De rechtbank concludeert dat de medische zorg in Duitsland vergelijkbaar is met die in Nederland en dat er geen systeemfouten zijn aangetoond die de behandeling van de asielverzoeken zouden rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter en is openbaar uitgesproken op 6 oktober 2016.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/18968 en16/19672 (beroepen) en NL16.2418 2416 en NL16.2418 (verzoeken)
V-nummers: [nummers]
uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 oktober 2016 in de zaken tussen
[eiser], eiser en verzoeker, hierna: eiser,
[eiseres], eiseres en verzoekster, hierna: eiseres,
hierna te noemen: eisers,
gemachtigde mr. M.S. Yap,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. J.A.C.M. Prins.

Procesverloop

Bij besluiten van 7 september 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Eisers hebben tevens een voorlopige voorziening verzocht ter voorkoming van uitzetting hangende beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2016. Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Momand, tolk in de Dari taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum] en bezitten de Afghaanse nationaliteit. Op 15 januari 2016 hebben eisers mede ten behoeve van hun minderjarige kind aanvragen ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Verweerder heeft op 14 maart 2016 Duitsland verzocht eisers terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking) (Dublinverordening). De Duitse autoriteiten hebben de terugnameverzoeken op 22 maart 2016 afgewezen in verband met nader onderzoek. Verweerder heeft op 4 april 2016 de Duitse autoriteiten verzocht om dit standpunt te heroverwegen.
Op 28 juli 2016 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld omdat zij van mening waren dat de wettelijke beslistermijn was verstreken. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 11 augustus 2016 dit standpunt weersproken.
De Duitse autoriteiten hebben vervolgens de terugnameverzoeken op 16 augustus 2016 alsnog geaccepteerd. Eisers hebben vervolgens op 22 augustus 2016 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de asielaanvragen.
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder geconcludeerd dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen. Om die reden zijn de aanvragen niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4. Eisers handhaven hun standpunt neergelegd in het onderdeel van het beroep dat ziet op het niet tijdig beslissen. Volgens eisers heeft de procedure waarin is vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is, onevenredig lang geduurd. Verweerder heeft onvoldoende voortvarend gehandeld bij het vaststellen van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvragen waardoor sprake is van strijd met artikel 31 van de Procedurerichtlijn 2013/32/EU.
Verder stellen eisers zich onder verwijzing naar voornoemd claimakkoord van 16 augustus 2016 op het standpunt dat een registratie als asielzoeker in Duitsland niet betekent dat zij formeel een asielaanvraag hebben ingediend. Hun vingerafdrukken zijn uitsluitend om veiligheidsredenen afgenomen. Verweerder had nader moeten onderzoeken wat BÜMA, een term die wordt vermeld in het claimakkoord, betekent.
Uit artikelen van het Algemeen Dagblad van 13 mei 2016 en van de Volkskrant van 15 september 2016 blijkt dat er tussen Duitsland en Nederland een discussie is geweest over 900 asielzoekers die in Eurodac zijn geregistreerd. Duitsland weigerde deze personen terug te nemen, omdat ze geen asiel hadden aangevraagd in Duitsland. Inmiddels is er overeenstemming bereikt over een gelijkmatige verdeling tussen Nederland en Duitsland. Eisers, die onder de groep vallen die door Duitsland wordt teruggenomen, zijn van mening dat een dergelijke handelwijze volstrekt willekeurig, onzorgvuldig en in strijd is met het verbod van détournement de pouvoir.
Tot slot handhaven eisers hun stelling dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Duitsland systeemfouten bevatten. Zij menen dat verweerder vanwege de zwangerschap van eiseres en haar medische klachten gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eisers hebben geen belang meer bij een oordeel over de vraag of verweerder ten aanzien van hen voldoende voortvarend heeft gehandeld nu het claimakkoord van de Duitse autoriteiten dateert van 16 augustus 2016, de bestreden besluiten zijn genomen op 7 september 2016 zodat zij niet langer in onzekerheid verkeren met betrekking tot de vraag welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen. De rechtbank verwijst nog naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 mei 2016 met kenmerk ECLI:NL:RVS:2016:1367, waarin de Afdeling in een vergelijkbaar geval heeft geoordeeld dat de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek niet onredelijk lang heeft geduurd.
6. Vervolgens overweegt de rechtbank dat de Duitse autoriteiten het terugnameverzoek op basis van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening alsnog hebben geaccepteerd. Verweerder mag er van uit gaan dat de Duitse autoriteiten hebben gecontroleerd of eisers eerst een asielaanvraag in Duitsland hebben gedaan, alvorens het terugnameverzoek op deze grond te accepteren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Duitse autoriteiten in het claimakkoord expliciet hebben genoemd dat zij de verantwoordelijkheid accepteren, ondanks de afwezigheid van een formele asielaanvraag van eisers, omdat de Duitse autoriteiten een zogeheten BÜMA of een geschreven instructie hebben, wat bewijst dat eisers geregistreerd staan als asielzoeker in Duitsland. Onder deze omstandigheden en gelet op de verklaringen van eisers ter zitting dat zij in verband met hun zieke kind voor korte tijd in een opvangcentrum hebben verbleven, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van de resultaten van het Duitse onderzoek heeft kunnen uitgaan en geen aanleiding heeft hoeven zien een nader onderzoek uit te voeren. Het voorgaande, ook gelet op de Eurodac-registratie van eisers, betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder er in dit geval terecht van is uitgegaan dat eisers al dan niet mondeling, om internationale bescherming hebben verzocht in Duitsland. Van een willekeurige handelwijze zoals eisers onder verwijzing naar de krantenartikelen hebben betoogd is geen sprake. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om de behandeling van onderhavige beroepen en verzoeken aan te houden in verband met nader onderzoek.
7. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de medische zorg in Duitsland vergelijkbaar is met die in Nederland. Niet gesteld of gebleken is dat de medische behandeling die eiseres nu krijgt, in Duitsland niet voorhanden is. Verweerder heeft in de bestreden besluiten reeds voldoende gemotiveerd waarom niet aannemelijk is dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid geen gebruik hoeven maken van de bevoegdheid op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de inhoudelijke behandeling van de asielverzoeken van eisers onverplicht aan zich te trekken.
9. De beroepen zijn ongegrond. Er is geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaken met nrs. NL16.2415 en NL16.2417:
- verklaart de beroepen ongegrond;
De voorzieningenrechter, in de zaken met nrs. NL16.2416 en NL16.2418:
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter en voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de beroepen, kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.