Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
te [plaats] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 22 september 2015, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 30 maart 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 26 mei 2016;
- de brief van mr. Reisinger van 13 juni 2016, met als bijlage aanvullingen van [eiser] op het proces-verbaal.
2.De feiten
“
Aan veroordeelde werden tijdens zijn detentie een groot aantal disciplinaire straffen opgelegd” en
Gelet op het vorenstaande is de beklagcommissie van oordeel dat de directeur(rb: van de PI) in gebreke is gebleven door of de terugbelverzoeken niet door tegeven, of mw. [X] te informeren dat het doorgeven niet mogelijk was omdatklager niet in de inrichting verbleef.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
enonder d Sr, dat wil zeggen dat sprake is van ernstige misdragingen na de aanvang van de tenuitvoerlegging van de straf
enhet niet bereid zijn de voorwaarden na te leven die worden gesteld om het recidiverisico voor misdrijven in te perken.
Zoals [eiser] ook zelf stelt, heeft hij eerst na de uitspraak van 29 januari 2015 bij de beklagcommissie van de PI aangekaart dat hij nooit een terugbelverzoek van de reclassering had ontvangen. De beklagcommissie heeft die klacht, na onderzoek, op 23 juli 2015 gegrond bevonden, nadat zij had vastgesteld dat de directeur van de PI in gebreke was gebleven doordat hij, zo begrijpt de rechtbank de in 2.11 weergegeven beslissing van de beklagcommissie, ofwel de terugbelverzoeken aan [eiser] had moeten doorgeven ofwel mevrouw [X] , reclasseringsmedewerker, had moeten informeren dat hij de verzoeken niet kon doorgeven omdat [eiser] niet in de inrichting verbleef.
Om kort te gaan: het feit dat [eiser] geen verwijt treft ter zake van het niet terugbellen, was de strafrechter dus niet bekend en had, anders dan in het geval [eiser] of diens advocaat daar ten tijde van het onderzoek melding van gemaakt zou hebben, hetgeen zij niet hebben gedaan, ook niet bekend kunnen zijn. Aanknopingspunten voor (bijvoorbeeld) nader onderzoek ter zake heeft de rechtbank dan ook niet gehad. Dat de strafrechter bij de voorbereiding van de beslissing fundamentele rechtsbeginselen heeft veronachtzaamd, is derhalve niet komen vast te staan. Reeds daarom kan het beroep op onrechtmatige rechtspraak niet slagen. Overige in dit verband betrokken stellingen kunnen niet tot een ander oordeel leiden.