ECLI:NL:RBDHA:2016:12148

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
SGR 16/8034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen op het recht op betoging en de inhoud van uitingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Pegida Nederland en de burgemeester van Den Haag. Pegida had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester, dat hen toestond om een demonstratie te houden op 9 oktober 2016, maar met de beperking dat het hakenkruis en gelijkende tekens niet zichtbaar mochten zijn. Pegida wilde tijdens de demonstratie een logo tonen dat een hakenkruis bevatte, dat in een prullenbak werd gegooid, en verzocht de voorzieningenrechter om deze beperking op te heffen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het recht op betoging een grondrecht is en dat de Wet Openbare Manifestaties (WOM) regels biedt voor het opleggen van beperkingen. De rechter stelde vast dat de burgemeester met het opleggen van het voorschrift de inhoud van de gedachten en gevoelens van de betoging raakte, wat in strijd is met artikel 5, derde lid, van de WOM. De voorzieningenrechter wees het verzoek van Pegida toe en schorste het beperkende voorschrift, omdat de burgemeester niet had aangetoond dat de kans op wanordelijkheden door het voorschrift afnam. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan Pegida.

De uitspraak benadrukt de bescherming van het recht op vrije meningsuiting en het recht op betoging, en stelt dat beperkingen op deze rechten zorgvuldig moeten worden afgewogen en niet in strijd mogen zijn met de inhoud van de uitingen.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/8034
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 oktober 2016 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
Pegida Nederland, verzoekster,
tegen

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. R.W.I. Alkema en J.B. Ludwig).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder kenbaar de door verzoekster gewenste demonstratie en voorgestelde route toe te staan maar onder het voorschrift dat “het hakenkruis en daarop gelijkende tekens tijdens de demonstratie van verzoekster op 9 oktober 2016 in Den Haag in geen enkele uitingsvorm zichtbaar zijn”.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat zij tijdens de demonstratie haar logo, bestaande uit onder andere een hakenkruis dat in de prullenbak wordt gegooid, mag tonen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [belanghebbende]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het recht op betoging een grondrecht is. De Wet Openbare Manifestaties (WOM) biedt regels waaronder beperkingen kunnen worden opgelegd.
2. Op grond van artikel 2 van de WOM kunnen beperkingen worden gesteld ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Op grond van artikel 5, derde lid, van de WOM kunnen voorschriften, beperkingen of verboden geen betrekking hebben op de inhoud van de te openbaren gedachten of gevoelens.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij door het verbinden van voornoemd voorschrift, niet de inhoud, doch enkel de verschijningsvorm van de uiting heeft beperkt, dit ter voorkoming van wanordelijkheden die zouden kunnen ontstaan bij het tonen van een hakenkruis, in welke vorm ook.
4. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder, door het beperkende voorschrift te stellen, anders dan door verweerder betoogd, de inhoud van de te openbaren gedachten en gevoelens van de betoging raakt. Een aanknopingspunt voor dit oordeel kan ook worden gevonden in het standpunt van verweerder dat voor zover verzoekster met dit onderdeel van het logo verwerping van de nationaalsocialistische ideologie onderschrijft, verzoekster die tot uiting zou kunnen laten komen op een andere wijze dan het tonen van een hakenkruis dat in een prullenbak wordt gegooid. Aan verweerder komt echter niet de bevoegdheid toe om te bepalen dat het door verzoekster te gebruiken beeldmateriaal moet worden vervangen door woorden.
Het logo van Pegida, weergegeven in een symbool van een onder meer een hakenkruis dat in de prullenbak wordt gegooid, betreft een wezenlijk onderdeel van hetgeen deze organisatie wil betogen. Door te bepalen dat een deel van het logo niet mag worden getoond, wordt Pegida beperkt in het uiten van haar mening. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een beperking van verzoeksters recht op betoging. Een beperking die, gelet op het bepaalde in artikel 5, derde lid, van de WOM expliciet niet is toegestaan.
Ook in het geval het standpunt van verweerder zou worden gevolgd dat het beperkende voorschrift niet ziet op de inhoud maar op de verschijningsvorm van de betoging, waarbij verweerder een vergelijking heeft gemaakt met de mogelijkheid om beperkingen te stellen aan bij een betoging mee te voeren fakkels, is verweerder er naar het voorlopig oordeel niet in geslaagd aannemelijk te maken dat met het beperkende voorschrift de kans op wanordelijkheden afneemt. Verzoekster heeft er op gewezen dat in alle gevallen waarin zij tot nog toe een betoging heeft georganiseerd als gevolg van tegendemonstraties wanordelijkheden zijn ontstaan, ook bij die waarbij verzoekster het hakenkruis in het logo had afgeschermd.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het door verzoekster bestreden voorschrift behorende bij het besluit van verweerder van 30 september 2016.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 222,60 voor reis- en verblijfkosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het door verzoekster bestreden voorschrift bij het besluit van 30 september 2016;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,00 aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 222,60, te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.