ECLI:NL:RBDHA:2016:12123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
AWB 16 / 20769, AWB 16 / 20770
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse asielzoeker en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van 14 september 2016, waarin de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling werd genomen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, conform de Dublinverordening.

De eiser had op 11 april 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De Spaanse autoriteiten hadden op 24 mei 2016 ingestemd met het verzoek om eiser terug te nemen. Eiser voerde aan dat Spanje niet voldeed aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en verwees naar een rapport van Amnesty International dat ernstige tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Spanje beschrijft. Eiser stelde dat er een reëel risico bestond op schending van zijn rechten bij overdracht aan Spanje.

De rechtbank overwoog dat, hoewel eiser niet in geschil was dat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag, hij niet voldoende bewijs had geleverd dat Spanje zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verwijzing naar het rapport van Amnesty International onvoldoende was om aan te nemen dat er sprake was van onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/20769 (beroep) en AWB 16/20770 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 oktober 2016 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde: mr. R.E. Temmen,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. P. van Zijl.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 september 2016 (het bestreden besluit) en tevens verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening tot op het beroep is beslist.
Van partijen zijn op 5 oktober 2016 stukken ontvangen.
Op 6 oktober 2016 zijn het beroep en verzoek ter zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren met voorafgaande kennisgeving afwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren [geboortedatum] en van Nigeriaanse nationaliteit. Eiser heeft op
11 april 2016 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Op 24 mei 2016 hebben de Spaanse autoriteiten het verzoek om eiser terug te nemen geaccepteerd op grond van artikel 12, vierde lid, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Dublinverordening).
3. Verweerder heeft de aanvraag bij het bestreden besluit niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat Spanje verantwoordelijk is voor behandeling daarvan.
4. Eiser heeft daartegen - samengevat - aangevoerd dat ten aanzien van Spanje niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verwezen wordt naar het rapport van Amnesty International 2015/2016, dat een verslechtering laat zien ten opzichte van de situatie zoals beschreven in het rapport van Amnesty International 2014/2015. Sprake is onder meer van overvolle opvangcentra, lange wachttijden, onrechtmatige detenties en discriminatie. Verder heeft het United Nations Human Rights Committee Spanje gewaarschuwd zich aan het verbod op refoulement te houden. Sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen waardoor het risico op schending van artikel 3 van het EVRM bij overdracht aan Spanje bestaat. Eiser verzoekt verweerder de aanvraag met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
5. Niet in geschil is dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Verweerder mag er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat Spanje zijn verdragsverplichtingen nakomt. Bij dreigende schending van verdragsverplichtingen geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden vanuit de betreffende verantwoordelijke lidstaat. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien de asielzoeker aannemelijk maakt dat het systeem betreffende de asielprocedure en de opvangvoorzieningen dusdanige tekortkomingen kennen, dat deze ernstige, op feiten berustende gronden, vormen om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat daarvan sprake is. De verwijzing naar het rapport van Amnesty International is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Spanje zijn internationale verplichtingen niet nakomt en er evenmin sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht. Derhalve heeft verweerder geen gebruik hoeven maken van de bevoegdheid om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van eiser onverplicht aan zich te trekken.
6. Het beroep is ongegrond. Gelet daarop wordt het verzoek afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nummer AWB 16/20769:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nummer AWB 16/20770:
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, (voorzieningen)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Valk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 oktober 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.