ECLI:NL:RBDHA:2016:12122

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
C/09/501803 / FA RK 15-9716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en afwikkeling huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2016 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij nevenvoorzieningen en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden aan de orde zijn. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en pleitnotities van beide partijen. De man en de vrouw hebben gezamenlijk minderjarige kinderen en hebben een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij zij het erover eens zijn dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw vastgesteld en een zorgregeling voor de kinderen bepaald, waarbij de man ook zorg draagt voor de kinderen op bepaalde dagen en in de vakanties. De rechtbank heeft de alimentatie voor de kinderen vastgesteld, rekening houdend met de draagkracht van beide ouders en de behoefte van de kinderen. Daarnaast is de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden besproken, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld over de verdeling van de overwaarde van de echtelijke woning, bankrekeningen, en de activa van de eenmanszaken van beide partijen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om haar huwelijksgerelateerde behoefte vast te stellen en om wettelijke rente te vergoeden afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
6x
Rekestnummer: FA RK 15-9716 (echtscheiding) / FA RK 16-4656 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/501803 (echtscheiding) / C/09/513013 (verdeling)
Datum beschikking: 11 oktober 2016

Scheiding

Beschikking op het op 15 december 2015 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. M.H.C. Morshuis te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. M.R.P. Drielsma te 's-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift, tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek, tevens aanvullend verzoek;
- de brief d.d. 1 juni 2016, met bijlage, van de zijde van de man;
- het f-formulier d.d. 8 juni 2016, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 17 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de man;
- de brief d.d. 18 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- het aanvullend verzoekschrift van de zijde van de man.
Op 30 augustus 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Van de zijde van de man en van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek, zoals dat thans luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- opname van het ouderschapsplan en te beslissen conform hetgeen in het ouderschapsplan is opgenomen, met dien verstande dat de zorgregeling komt te luiden:
voor de periode dat de man in [plaats] woont:
de minderjarige kinderen van partijen zullen bij de man zijn:
 om de week van vrijdag vanaf 12.00 uur uit school tot de volgende zondagavond 19.00 uur;
 iedere dinsdag uit school, waarbij de man de kinderen uit school haalt en rond 18.00 uur naar de vrouw brengt;
 de andere week van vrijdag vanaf 12.00 uur uit school tot zaterdag 13.00 uur;
 de helft van de vakanties en feestdagen, zoals voorgesteld door de man in het aanvullend verzoekschrift onder nummer 11;
en vanaf het moment dat de man in [plaats] woont:
de minderjarige kinderen van partijen zullen:
 de ene week bij de man zijn en de daarop volgende week bij de vrouw, dan wel een andere zorgregeling die in belang is van de kinderen, met dien verstande dat de kinderen de helft van de tijd bij de man en de andere helft van de tijd bij de vrouw doorbrengen;
 de helft van de vakanties en feestdagen, zoals voorgesteld door de man in het aanvullend verzoekschrift onder nummer 11;
- bepaling dat tussen partijen een informatie- en consultatieregeling zal gelden, in die zin dat partijen elkaar over en weer informatie dienen te verschaffen en elkaar dienen te raadplegen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van hun kinderen, ofwel persoonlijk, ofwel telefonisch, ofwel per e-mail, waarbij partijen eens per maand, of zo vaak als dit nodig is, buiten aanwezigheid van de kinderen met elkaar overleg dienen te plegen;
- vaststelling van de verdeling van de beperkte gemeenschap, te weten vaststelling van de overwaarde na verkoop van de echtelijke woning als vermeld in de onderdelen 54 tot en met 57 van het aanvullend verzoekschrift en vaststelling van welk bedrag welke partij aan de andere partij verschuldigd is;
- vaststelling van de afrekening overeenkomstig het finaal verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden conform de later in de procedure door de man over te leggen vermogensverrekenstaat en vaststelling van welk bedrag welke partij aan de andere partij verschuldigd is;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw heeft verweer gevoerd, in die zin dat zij verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen, voor zover in strijd met of anders dan na te melden verzoeken van de vrouw.
Het zelfstandig verzoek van de vrouw strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen bij de vrouw;
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarige kinderen van partijen, in die zin dat de kinderen bij de man zullen zijn:
 om de week van vrijdagmiddag 12.00 uur uit school tot maandagochtend 8.30 uur naar school en de andere week van vrijdagmiddag 12.00 uur uit school tot zaterdagmiddag 13.00 uur, waarbij de man haalt en brengt;
 de helft van de vakanties en feestdagen zoals opgenomen in bijlage 2 van het concept ouderschapsplan;
- vaststelling van de behoefte van de minderjarige kinderen in het jaar 2016 op € 621,-- per maand, per kind, met ingang van 1 januari daaropvolgend jaarlijks te verhogen met de wettelijke indexering;
- bepaling dat de man, met terugwerkende kracht tot 1 september 2015, subsidiair met terugwerkende kracht tot 15 december 2015, voor de verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 496,-- per maand, per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van 1 januari 2017 te
verhogen met de wettelijke indexering;
- opname in de overwegingen dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 2.807,-- bruto per maand bedraagt;
- vaststelling van de verdeling van de beperkte gemeenschap, te weten vaststelling van de overwaarde na verkoop van de echtelijke woning als vermeld in de alinea’s 31 tot en met 33 van het verweerschrift en vaststelling van welk bedrag welke partij aan de andere partij verschuldigd is en die partij tot betaling daarvan te veroordelen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het verweerschrift van de vrouw. Bij brief d.d. 18 augustus 2016 heeft de vrouw haar vordering uit hoofde van de verdeling overwaarde echtelijke woning gesteld op
€ 168.110,--;
- vaststelling van de afrekening overeenkomstig het finaal verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden conform de later in deze procedure door de vrouw over te leggen vermogensverrekenstaat en vaststelling van welk bedrag welke partij aan de andere partij verschuldigd is en die partij tot betaling daarvan te veroordelen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van (naar de rechtbank leest) het verweerschrift van de vrouw;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man heeft – behoudens voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen – verweer gevoerd tegen de door de vrouw verzochte nevenvoorzieningen.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk] .
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Brazilië;
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Brazilië.
- De minderjarigen verblijven thans bij de vrouw.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.
- Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap van goederen met een finaal verrekenbeding.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken tot echtscheiding, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
De man heeft gesteld dat hij een concept ouderschapsplan aan de vrouw heeft toegezonden, maar dat daarop door de vrouw niet is gereageerd. Uit de stukken en ter terechtzitting is gebleken dat partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie, om welke reden partijen geen door hen ondertekend ouderschapsplan hebben kunnen overleggen. Nu de rechtbank ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie een beslissing zal nemen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden in verband met het opstellen van een ouderschapsplan. Partijen zullen ontvangen worden in hun verzoek tot echtscheiding.
Echtscheiding
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Hoofdverblijfplaats minderjarigen
Partijen zijn het erover eens dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn. Het verzoek van de vrouw te dien aanzien zal derhalve worden toegewezen.
Opname ouderschapsplan
Het verzoek van de man tot opname van het ouderschapsplan en te beslissen conform hetgeen in het ouderschapsplan is opgenomen zal bij gebrek aan een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan worden afgewezen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
Ter terechtzitting is gebleken dat partijen het grotendeels eens zijn over de vast te stellen zorgregeling.
Over de verdeling van de vakanties en feestdagen hebben partijen overeenstemming bereikt, met uitzondering van de verdeling van de zomervakantie. Ten aanzien van de zomervakantie zal de rechtbank, conform het verzoek van de vrouw, bepalen dat de minderjarigen twee aaneengesloten weken bij de vrouw, twee aaneengesloten weken bij de man en vervolgens nog een week bij de vrouw en een week bij de man zijn. Gelet op de leeftijd van de minderjarigen is de rechtbank van oordeel dat een periode van drie weken aaneengesloten, zoals door de man verzocht, minder in het belang van de minderjarigen is, nu de minderjarigen alsdan één van de ouders gedurende langere tijd niet zien. Wanneer de minderjarigen ouder worden, zal hiervoor mogelijk meer ruimte voor ontstaan. Gelet op de constructieve houding van partijen ter zitting gaat de rechtbank ervan uit dat partijen in staat zijn in onderling overleg te bepalen wanneer de minderjarigen eraan toe zijn tijdens de (zomer)vakanties langer bij één van de ouders te verblijven.
Ten aanzien van de weekendregeling, zal de rechtbank, conform het verzoek van de man, bepalen dat de man - zolang hij nog in [plaats] woont - de minderjarigen op zondagavond om 19.00 uur terugbrengt naar de vrouw. De rechtbank acht het niet in hun belang dat zij op maandagochtend door de man vanuit [plaats] naar school in [plaats] gebracht moeten worden. Gelet op de kans op files, vooral in de komende wintermaanden, en de daarmee gepaarde duur van de reis en spanning vanwege de kans dat zij te laat op school komen, acht de rechtbank de door de vrouw verzochte regeling te onrustig voor de minderjarigen.
Gelet op het vorenstaande en gelet op het overigens door partijen verzochte zal de rechtbank de zorgregeling vaststellen als na te melden, waarbij de rechtbank er bij de weekendregeling van uitgaat dat de man de minderjarigen terugbrengt naar de vrouw, zoals aanvankelijk door de man was verzocht te bepalen. De rechtbank merkt hierbij nadrukkelijk op dat het partijen vrij staat om in onderling overleg af te wijken van na te melden zorgregeling. Nu het verzoek van de vrouw ten aanzien van de verjaardag van de ouders en van opa en oma en ten aanzien van Vaderdag en Moederdag niet geheel duidelijk is omschreven, zal de rechtbank hierover geen beslissing nemen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen deze dagen in goed onderling overleg zullen verdelen.
De man heeft in zijn aanvullend verzoek en ter zitting aangegeven dat hij, nu hij heeft gemerkt dat het sociale leven en de leefomgeving van de minderjarigen zich steeds meer afspelen in [plaats] , voornemens is om weer in [plaats] te gaan wonen. De man heeft daarbij aangegeven dat hij zich thans op de woningmarkt concentreert en dat hij verwacht begin 2017 terug te keren naar [plaats] . Als de man weer in [plaats] woont wenst hij, zoals ook in het aanvullend verzoek aangegeven, de zorg voor de minderjarigen bij helfte te delen. De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat zij open staat voor een co-ouderschapsregeling en dat zij bereid is daarover met de man in overleg te treden, het liefst in aanwezigheid van één of twee familieleden of zo nodig een deskundige. De man heeft aangegeven dat hij hier positief tegenover staat. Partijen hebben beiden verklaarddat zij verwachten in onderling overleg tot overeenstemming te komen over een co-ouderschapsregeling en dat zij op dit punt geen beslissing van de rechtbank nodig hebben.
Informatie- en consultatieregeling
De door de man verzochte informatie- en consultatieregeling kan als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
De rechtbank stelt voorop dat zij bij een eventueel vast te stellen bedrag aan kinderalimentatie als ingangsdatum 8 maart 2016 zal hanteren, zijnde de datum van indiening van het zelfstandig verzoek van de vrouw. De rechtbank acht het redelijk om van deze datum uit te gaan, nu de man vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een mogelijke verhoging van het tot dan toe door hem voldane bedrag van € 208,-- per maand, per kind.
In geschil zis enerzijds de behoefte aan een kinderbijdrage en anderzijds de draagkracht van de man.
Behoefte minderjarigen
Bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen en de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen. Daartoe dient allereerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen ten tijde van het huwelijk te worden bepaald, waarvan bij het bepalen van dat eigen aandeel kosten kinderen moet worden uitgegaan. Het NBI is het bruto-inkomen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking zijn genomen.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van het NBI van partijen.
Ter terechtzitting is duidelijk geworden dat partijen feitelijk in januari/februari 2015 uit elkaar zijn gegaan, immers verbleven partijen daarna week op week af afzonderlijk van elkaar in de echtelijke woning. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat voor het bepalen van het NBI van partijen uitgegaan moet worden van het inkomen in 2014 en niet, zoals door de man gesteld, van het inkomen in 2015.
Niet in geschil is dat het inkomen van de man in 2014 € 63.048,-- aan winst uit onderneming bedroeg. Voorts is niet in geschil dat het inkomen van de vrouw in 2014 nihil was. Uitgaande van dit inkomen van de man en rekening houdend met de zelfstandigenaftrek van € 7.280,--, de startersaftrek van € 2.123,--, de MKB winstvrijstelling van € 7.510,--, de algemene heffingskorting van € 1.593,-- en de arbeidskorting van € 1.689,-- stelt de rechtbank het NBI van partijen vast op € 3.817,-- per maand.
Dit gegeven, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarigen toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (8), levert een tabelbedrag (bijlage 2015, eerste helft) op van € 897,-- per maand. Geïndexeerd naar 2016 bedraagt de behoefte € 909,-- per maand.
In genoemd tabelbedrag zijn alle normale kosten, zoals die voor voeding en kleding, begrepen. Bepaalde extra kosten zijn echter zo uitzonderlijk dat deze niet begrepen kunnen zijn in de standaardbedragen voor de kosten van kinderen. Blijkens de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen kunnen, als er sprake is van een alleenstaande ouder, hoge oppaskosten leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen. De vrouw heeft hierop een beroep gedaan en gesteld dat de oppaskosten voor de naschoolse opvang op dinsdagmiddag € 332,-- per maand voor twee kinderen bedragen. De hoogte van dit bedrag is door de man niet betwist.
Gelet op de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen zal de rechtbank voor wat betreft de bepaling van de behoefte van de minderjarigen rekening houden met de door de vrouw genoemde oppaskosten. Tussen partijen staat vast dat er ten tijde van de samenleving geen oppaskosten werden gemaakt. Er is dan ook geen grond om, zoals de man heeft gedaan, de oppaskosten eerst in mindering te brengen op het NBI om deze vervolgens bij het bij dit lagere NBI behorende tabelbedrag op te tellen. De oppaskosten dienen direct bij het voornoemde tabelbedrag te worden opgeteld zodat de totale behoefte van de minderjarigen inclusief oppaskosten € 909,-- + € 332,-- = € 1.241,-- per maand bedraagt.
Gelet op na te melden zorgregeling zal de man vanaf 1 september 2016 de minderjarigen op de dinsdagmiddagen bij zich hebben vanuit school. Hiermee is de noodzaak voor het maken van de oppaskosten vanaf deze datum komen te vervallen. Vanaf 1 september 2016 bedraagt de behoefte van de minderjarigen derhalve € 909,-- per maand.
De rechtbank zal de overblijfkosten niet als behoefte verhogend in aanmerking nemen, omdat deze kosten geacht worden te zijn opgenomen in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding dit eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld.
De rechtbank volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI -/- (0,3 NBI + €890,--)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.550,--) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Draagkracht man
Niet in geschil is dat de winst uit onderneming van de man in 2014 € 63.048,-- en in 2015 € 47.658,-- bedroeg. De vrouw is van mening dat van de winst van 2014 uitgegaan moet worden. De man daarentegen is van mening dat van de winst van 2015 uitgegaan moet worden.
De man heeft gesteld dat het slecht gaat met zijn bedrijf, nu de expertise van de man ligt op de olie- en gasmarkt, welke markt is ingezakt. De man heeft verder gesteld dat, blijkens de door hem overgelegde aangifte omzetbelasting, in het tweede kwartaal 2016 geen omzet is gegenereerd. In het eerste kwartaal 2016 bedroeg de omzet volgens de man € 2.319,--.
De vrouw heeft er onder meer op gewezen dat uit de jaarstukken 2015 blijkt dat de privé onttrekking van de man als DGA ruim € 64.000,-- bedraagt. Verder valt het volgens de vrouw op dat er sprake is van een ongespecificeerde post “andere kosten” van ruim € 21.000,--. De vrouw gaat ervan uit dat de kosten fors omlaag kunnen en daarmee de winst uit de onderneming fors omhoog. De vrouw heeft opgemerkt dat de aangifte omzetbelasting tweede kwartaal 2016 geen goede graadmeter is nu veel opdrachtgevers van de man gevestigd zijn in Latijns Amerika of andere landen waar lang niet altijd VAT/BTW wordt geheven en er vaak sprake is van grote opdrachten die pas na afloop worden gedeclareerd.
De rechtbank overweegt dat het gebruikelijk is dat bij ondernemingen uitgegaan wordt van de gemiddelde winst van de afgelopen drie jaren. De man is echter eind 2013 zijn onderneming gestart en de door de man over 2016 overgelegde stukken zijn onvoldoende om uit af te leiden wat zijn inkomen in 2016 is. De rechtbank zal daarom voor wat betreft het inkomen van de man uitgaan van de gemiddelde winst over de jaren 2014 en 2015, zijnde € 55.353,--. De rechtbank is van oordeel dat van de man verwacht mag worden dat hij een dergelijk inkomen uit zijn onderneming verwerft.
Op grond van het vorenstaande berekent de rechtbank het NBI van de man, rekening houdend met de zelfstandigenaftrek van € 7.280,--, de MKB winstvrijstelling van € 6.730,--, de algemene heffingskorting van € 1.209,-- en de arbeidskorting van € 2.249,--, op € 3.383,-- per maand.
Aan de hand van genoemde formule berekent de rechtbank de draagkracht van de man op € 1.035,-- per maand.
Draagkracht vrouw
Niet in geschil is dat de draagkracht van de vrouw € 50,-- per maand bedraagt. De vrouw heeft blijkens de door haar overgelegde voorschotbeschikking toeslagen van de belastingdienst geen recht op kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget. Ter toelichting hierop heeft de vrouw naar voren gebracht dat zij het appartement huurt van haar vader en dat haar vader ook op het adres van dit appartement staat ingeschreven. De rechtbank acht dit standpunt van de vrouw voldoende onderbouwd en zal hier vanuit gaan.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt derhalve in totaal € 1.085,-- per maand.
Vanaf 1 september 2016:
Nu de totale draagkracht van de man en de vrouw de behoefte van de minderjarigen overschrijdt, dient een draagkrachtvergelijking te worden gemaakt. De behoefte van de minderjarigen wordt als volgt verdeeld:
eigen aandeel van de man: 1.035 / 1.085 x 909 = € 867,--
eigen aandeel van de vrouw: 50 / 1.085 x 909 =
€ 42,--
samen € 909,--
Derhalve komt van de totale behoefte van de minderjarigen een gedeelte van € 867,-- per maand ofwel € 433,50 per maand, per kind, voor rekening van de man.
In geschil is de zorgkorting die voor de man in aanmerking genomen moet worden. Volgens de man dient de zorgkorting 35% te bedragen, volgens de vrouw 25%.
Op grond van de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen zal de rechtbank een zorgkorting van 25% van het tabelbedrag in aanmerking, nu de man, gezien de vast te stellen zorgregeling, gemiddeld ongeveer 2 dagen per week de zorg voor de minderjarigen heeft. De rechtbank acht dit percentage overigens ook voldoende om te voorzien in de kosten van verblijf van de minderjarigen bij de man. Zoals onweersproken door de vrouw is gesteld worden de verblijfsoverstijgende kosten door de vrouw voldaan.
Uitgaande van de behoefte van € 909,-- per maand beloopt de zorgkorting € 227,-- per maand. De door de man te betalen bijdrage wordt derhalve als volgt berekend: € 867,-
-/- € 227,-- = € 640,--. Dit komt neer op € 320,-- per maand, per kind.
Periode 8 maart 2016 – 1 september 2016:
Nu de draagkracht van de ouders in de periode 8 maart 2016 tot 1 september 2016 onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Het tekort bedraagt: € 1.241,-
-/- € 1.085,- = € 156,--. Voor de man betekent dit dat de helft van dit tekort in mindering komt op zijn zorgkorting. De zorgkorting bedraagt, zoals hiervoor becijferd, € 227,-- per maand. De door de man te betalen bijdrage wordt derhalve als volgt berekend: € 1.035,-- -/- (€ 227,-- -/- € 78,--) = € 886,-- per maand, of wel € 443,-- per maand, per kind.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de kinderalimentatie vaststellen als na te melden, met dien verstande dat het verzoek om te bepalen dat de onderhoudsbijdrage dient te worden vermeerderd met de wettelijke indexering bij gebrek aan belang zal worden afgewezen. Immers, deze jaarlijkse indexering vloeit op grond van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek reeds voort uit de wet.
De door de rechtbank gemaakte berekeningen van het netto besteedbaar inkomen van partijen in het kader van de behoefte van de minderjarigen en van het netto besteedbaar inkomen van de man in het kader van zijn draagkracht zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan onderdeel uit.
Het verzoek van de vrouw om de behoefte van de minderjarigen in het jaar 2016 vast te stellen op € 621,-- per maand, per kind, met ingang van 1 januari daaropvolgend jaarlijks te verhogen met de wettelijke indexering, zal worden afgewezen, nu de behoefte van de minderjarigen, zoals overwogen, lager is dan dit bedrag en de vrouw ook niet onderbouwd heeft welk belang zij heeft bij een beslissing te dien aanzien.
Partneralimentatie: behoefte vrouw
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om te overwegen dat haar huwelijksgerelateerde behoefte € 2.807,-- bruto per maand bedraagt afwijzen. De vrouw heeft geen verzoek gedaan tot vaststelling partneralimentatie. Zij heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen belang heeft bij een dergelijke overweging. In ieder geval heeft de vrouw dit belang niet, althans onvoldoende onderbouwd.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. In artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden is onder meer bepaald dat bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding tussen de echtgenoten wordt afgerekend alsof de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd.
Partijen zijn het erover eens dat de volgende bestanddelen, per peildatum 15 december 2015, in de afrekening dienen te worden betrokken:
 de overwaarde van de voormalige echtelijke woning;
 de bankrekeningen/verzekeringen;
 de eenmanszaak van de man en de eenmanszaak van de vrouw;
 de studieschuld DUO van de man;
 de auto (Volvo) van partijen.
Voorts hebben partijen over en weer een beroep gedaan op een vergoedingsrecht, welke verrekend dient te worden met de overwaarde van de echtelijke woning.
De rechtbank zal hieronder allereerst de vergoedingsrechten bespreken, waarna vervolgens de bestanddelen afzonderlijk zullen worden beoordeeld.
Vergoedingsrecht vrouw
Partijen verschillen van mening over de omvang van het vergoedingsrecht van de vrouw in verband met de door haar gedane investering in de echtelijke woning.
De vrouw stelt dat zij uit een door haar onder ontvangen schenking € 50.000,-- heeft geïnvesteerd in de echtelijke woning op grond waarvan aan haar een vergoedingsrecht toekomt. Zij is van mening dat de beleggingsleer van toepassing is op deze investering.
De man daarentegen stelt dat de vrouw maximaal € 41.000,-- in de woning heeft geïnvesteerd en is van mening dat gelet op het bepaalde in artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden aan de vrouw slechts een nominaal vergoedingsrecht toekomt ten bedrage van € 41.000,--.
Partijen zijn het er over eens dat de vrouw een bedrag van € 41.000,-- uit een door haar ontvangen schenking (€ 50.000,-) als waarborgsom heeft overgemaakt aan de notaris en daarmee heeft geïnvesteerd in de woning.
De vrouw heeft gesteld dat het restant van de schenking, zijnde € 9.000,--, destijds direct is overgemaakt aan de aannemer in verband met de verbouwing van de woning en dat dit bedrag nog bij de eerder genoemde € 41.000,-- dient te worden opgeteld. Na de gemotiveerde betwisting door de man heeft de vrouw echter onvoldoende onderbouwd dat het restant van de schenking, € 9.000,--, is geïnvesteerd in de echtelijke woning. De enkele verwijzing naar het staatje “ [naam straat] financiering” dat door de vrouw in het geding is gebracht is daarvoor onvoldoende, zodat de rechtbank deze stelling van de vrouw zal passeren. Nu het bedrag voorts niet (meer) identificeerbaar is, houdt de rechtbank het ervoor dat het bedrag consumptief is verbruikt, en is de rechtbank van oordeel dat aan de vrouw terzake geen vergoedingsrecht toekomt.
Tussen partijen is voorts in geschil of de vrouw een nominaal vergoedingsrecht toekomt, dan wel dat op haar investering de beleggingsleer van toepassing is. De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 9, eerste lid, van de huwelijkse voorwaarden is een specifieke regeling getroffen voor verrekening bij echtscheiding, inhoudende dat verrekening plaatsvindt alsof partijen in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. In dit artikel wordt geen uitzondering gemaakt voor wat betreft vergoedingsrechten en evenmin is bepaald dat artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden in dat geval onverkort van toepassing is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verrekening moet plaatsvinden op grond van de relevante wettelijke bepalingen. Op grond van artikel 1:96 jo artikel 1:87 van het Burgerlijk Wetboek zal de rechtbank dan ook uitgaan van de beleggingsleer. Dit betekent dat aan de vrouw, in verband met haar investering bij de aankoop van de woning, een vergoedingsrecht toekomt ten bedrage van € 62.500,-- (41/410 x € 625.000,--).
Vergoedingsrecht man
De man heeft gesteld dat hij een bedrag van € 20.374,-- onder uitsluitingsclausule uit erfenis heeft ontvangen en dat dit bedrag op de gezamenlijke rekening is gestort en dat hij derhalve een vergoedingsrecht heeft ter hoogte van dat bedrag. De vrouw betwist dat aan de man een vergoedingsrecht toekomt.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft geen inzicht gegeven in de samenstelling van het door hem genoemde bedrag. Uit de door hem overgelegde stukken blijkt niet dan wel onvoldoende dat sprake is van een erfenis dan wel erfenissen verkregen onder uitsluitingsclausule. Nu voorts door de man niet is gesteld of onderbouwd dat het door hem genoemde bedrag zou zijn geïnvesteerd in de woning en de bedragen niet meer identificeerbaar zijn, houdt de rechtbank het er voor dat eventueel ontvangen bedragen consumptief zijn verbruikt. Het vorenstaande leidt er toe dat aan de man geen vergoedingsrecht toekomt.
Overwaarde echtelijke woning
Ter terechtzitting is gebleken dat partijen het eens zijn over het volgende:
 de woning is aangekocht voor € 410.000,--;
 de woning is verkocht voor € 625.000,--;
 de hypotheek bedroeg € 365.000,--;
 de kosten van overdracht bedroegen € 17.644,27.
Partijen zijn het er over eens dat gelet hierop de overwaarde na verkoop de overwaarde bedraagt € 242.355,73 bedraagt.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de vergoedingsrechten komt uit de overwaarde van de echtelijke woning aan de vrouw een bedrag toe van € 152.427,87 [((€ 242.355,73 -/- € 62.500,-- = € 179.855,73) : 2 = € 89.927,87) + € 62.500,--] en aan de man een bedrag van € 89.927,87 [€ 179.855,73:2].
De bankrekeningen/verzekeringen
Ter terechtzitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat de saldi van de bankrekeningen per peildatum (15 december 2015) bij helfte tussen partijen verdeeld moeten worden. De man heeft echter gesteld dat hij na de peildatum van de op zijn naam staande bankrekeningen diverse betalingen heeft gedaan ten behoeve van huishouding welke nog verrekend dienen te worden. De man heeft echter geen (gespecificeerd) verzoek gedaan om de door hem bedoelde betalingen te verrekenen. De vrouw heeft eveneens aangevoerd dat bepaalde posten verrekend dienen te worden, maar heeft hieraan evenmin een concreet verzoek verbonden. Ter zitting hebben partijen aangegeven dat zij in onderling overleg zelf een en ander zullen verrekenen.
Ten aanzien van de Reaal polis lijfrente/levensverzekering heeft de man ter terechtzitting aangegeven dat hij deze polis zal afkopen en dat de afkoopwaarde minus de loonbelasting en revisierente bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld. De vrouw stemt hiermee in. De rechtbank zal aldus beslissen.
De eenmanszaak van de man en de eenmanszaak van de vrouw
Ter terechtzitting zijn partijen het erover eens geworden dat de activa van de eenmanszaak van de man aan hem zullen worden toegedeeld onder de verplichting om de passiva als eigen schuld voor zijn rekening te nemen en de vrouw ter zake te vrijwaren en dat de activa van de eenmanszaak van de vrouw aan haar zullen worden toegedeeld onder de verplichting om de passiva als eigen schuld voor haar rekening te nemen en de man ter zake te vrijwaren.
De studieschuld DUO
Ter terechtzitting heeft de vrouw erkend dat zij de helft van de studieschuld DUO van de man per peildatum voor haar rekening moet nemen.
De auto (Volvo)
De man heeft gesteld dat de auto een taxatiewaarde heeft per peildatum van € 6.000,--. Ter terechtzitting is besproken dat de rechtbank de koerslijst van de ANWB zal raadplegen en de waarde die daar uit komt zal hanteren. Na raadpleging van genoemde koerslijst komt de rechtbank uit op een waarde van € 9.650,--. De rechtbank zal de auto toedelen aan de man onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden beslissen als na te melden.
Het verzoek van de vrouw met betrekking tot de wettelijke rente zal worden afgewezen, nu daarvoor thans geen wettelijke grond is.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man] , en [de vrouw] gehuwd op [datum huwelijk] in de gemeente [plaats huwelijk] ;
bepaalt dat de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Brazilië,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Brazilië,
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast:
- voor de periode dat de man in [plaats] woont zullen de minderjarigen bij de man verblijven:
 om de week van vrijdag vanaf 12.00 uur uit school tot de volgende zondagavond 19.00 uur, waarbij de man de minderjarigen naar de vrouw terugbrengt;
 iedere dinsdag uit school, waarbij de man de minderjarigen uit school haalt en rond 18.00 uur naar de vrouw terugbrengt;
 de andere week van vrijdag vanaf 12.00 uur uit school tot zaterdag 13.00 uur, waarbij de man de minderjarigen naar de vrouw terugbrengt;
- de vakanties en feestdagen zullen bij helfte worden verdeeld volgens het volgende schema (per jaar omdraaien):
2016 2017
 herfstvakantie bij de vrouw bij de man
 kerstvakantie week 1 bij de vrouw bij de man
 kerstvakantie week 2 bij de man bij de vrouw
 voorjaarsvakantie bij de man bij de vrouw
 meivakantie week 1 bij de vrouw bij de man
 meivakantie week 2 bij de man bij de vrouw
 zomervakantie week 1-2 bij de vrouw bij de man
 zomervakantie week 3-4 bij de man bij de vrouw
 zomervakantie week 5 bij de vrouw bij de man
 zomervakantie week 6 bij de man bij de vrouw
 1e kerstdag met overnachting bij de vrouw bij de man
 2e kerstdag met overnachting bij de man bij de vrouw
 1e paasdag met overnachting bij de man bij de vrouw
 2e paasdag met overnachting bij de vrouw bij de man
 verjaardag minderjarigen
met overnachting bij de vrouw bij de man
en verklaart deze regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat tussen partijen een informatie- en consultatieregeling zal gelden, in die zin dat partijen elkaar over en weer informatie dienen te verschaffen en elkaar dienen te raadplegen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarigen, ofwel persoonlijk, ofwel telefonisch, ofwel per e-mail, waarbij partijen eens per maand, of zo vaak als dit nodig is, buiten aanwezigheid van de minderjarigen met elkaar overleg dienen te plegen;
bepaalt dat de man voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan de vrouw zal betalen van 8 maart 2016 tot 1 september 2016 een bedrag van € 443,-- per maand, per kind, en vanaf 1 september 2016 een bedrag van € 320,-- per maand, per kind, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
stelt de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. aan de man worden toebedeeld:
1.1
de activa van de eenmanszaak van de man onder de verplichting om de passiva als eigen schuld voor zijn rekening te nemen en de vrouw ter zake te vrijwaren;
1.2
de auto (Volvo) ter waarde van € 9.650,--, onder verrekening van de helft van deze waarde met de vrouw;
2. aan de vrouw worden toebedeeld:
2.1
de activa van de eenmanszaak van de vrouw onder de verplichting om de passiva als eigen schuld voor haar rekening te nemen en de man ter zake te vrijwaren;
3. uit de overwaarde van de echtelijke woning komt de man een bedrag toe van € 89.927,87 en de vrouw een bedrag van € 152.427,87;
4. de saldi per peildatum 15 december 2015 van de volgende bankrekeningen zullen tussen partijen bij helfte worden verdeeld:
 BinckBank rekeningnummer: [nummer] ;
 ABN AMRO rekeningnummer: [nummer] ;
 ABN AMRO rekeningnummer: [nummer] ;
 ABN AMRO rekeningnummer: [nummer] ;
 ABN AMRO rekeningnummer: [nummer] ;
 ABN AMRO rekeningnummer: [nummer] ;
 Argenta Spaarbank rekeningnummer: [nummer] ;
 Itaú bank Brazilië rekeningnummer: [nummer] ;
 ABN AMRO rekeningnummer: [nummer] ;
 Nationale Nederlanden rekeningnummer: [nummer] ;
 ABN AMRO rekeningnummer: [nummer] ;
 ABN AMRO rekeningnummer [nummer] ;
 ABN AMRO rekeningnummer [nummer] ;
 ABN AMRO rekeningnummer [nummer] ;
5. de Reaal polis lijfrente/levensverzekering polisnummer [nummer] zal door de man worden afgekocht en de afkoopwaarde minus de loonbelasting en revisierente zal bij helfte tussen partijen worden verdeeld;
6. de vrouw zal de helft van de studieschuld DUO van de man per peildatum 15 december 2015 voor haar rekening nemen;
en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, O.F. Bouwman en I. Zetstra, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2016.