ECLI:NL:RBDHA:2016:12052
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot schorsing van locatiegebod met elektronisch toezicht in het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 september 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden. [eiser] vorderde de schorsing van een locatiegebod dat aan hem was opgelegd in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling, waarbij elektronisch toezicht middels een enkelband was vereist. [eiser] stelde dat deze voorwaarde disproportioneel was en zijn bewegingsvrijheid ernstig beperkte, vooral gezien zijn werk als voorman bij een schoonmaakbedrijf. Hij vreesde dat de voorwaarden zouden leiden tot ontslag en dat de enkelband problemen veroorzaakte bij zijn werkzaamheden.
De Staat voerde verweer en stelde dat het locatiegebod noodzakelijk was om recidive te voorkomen, gezien het hoge recidiverisico van [eiser] en zijn eerdere veroordelingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid had kunnen besluiten om het locatiegebod met elektronisch toezicht op te leggen. De rechter benadrukte dat de bijzondere voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling bedoeld zijn om zowel recidive te voorkomen als de resocialisatie van de veroordeelde te bevorderen. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van het Openbaar Ministerie bij het opleggen van bijzondere voorwaarden en de noodzaak om de belangen van de samenleving en de veroordeelde in balans te brengen. De rechter concludeerde dat de opgelegde voorwaarden niet onredelijk waren, gezien de ernst van de misdrijven en het recidiverisico.