ECLI:NL:RBDHA:2016:12052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
6 oktober 2016
Zaaknummer
C/09/516259 / KG ZA 16-975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schorsing van locatiegebod met elektronisch toezicht in het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 september 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden. [eiser] vorderde de schorsing van een locatiegebod dat aan hem was opgelegd in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling, waarbij elektronisch toezicht middels een enkelband was vereist. [eiser] stelde dat deze voorwaarde disproportioneel was en zijn bewegingsvrijheid ernstig beperkte, vooral gezien zijn werk als voorman bij een schoonmaakbedrijf. Hij vreesde dat de voorwaarden zouden leiden tot ontslag en dat de enkelband problemen veroorzaakte bij zijn werkzaamheden.

De Staat voerde verweer en stelde dat het locatiegebod noodzakelijk was om recidive te voorkomen, gezien het hoge recidiverisico van [eiser] en zijn eerdere veroordelingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid had kunnen besluiten om het locatiegebod met elektronisch toezicht op te leggen. De rechter benadrukte dat de bijzondere voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling bedoeld zijn om zowel recidive te voorkomen als de resocialisatie van de veroordeelde te bevorderen. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van het Openbaar Ministerie bij het opleggen van bijzondere voorwaarden en de noodzaak om de belangen van de samenleving en de veroordeelde in balans te brengen. De rechter concludeerde dat de opgelegde voorwaarden niet onredelijk waren, gezien de ernst van de misdrijven en het recidiverisico.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/516259 / KG ZA 16-975
Vonnis in kort geding van 6 september 2016
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. T. Kemper te Oss,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.C. van Graafeiland te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiser] ' en 'de Staat'.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de brief van de Staat van 26 augustus 2016, met producties;
- de op 30 augustus 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij (onherroepelijk) arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Leeuwarden van 14 april 2006 is [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaar wegens (i) diefstal voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, (ii) medeplegen van poging tot doodslag, (iii) openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen en (iv) diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van het voorwaardelijke deel van een strafvonnis van de rechtbank Leeuwarden van 23 maart 2004, waarbij [eiser] wegens een straatroof is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk.
2.2.
Met ingang van 6 juni 2016 is [eiser] voorwaardelijk in vrijheid gesteld. In het kader van de voorwaardelijk invrijheidstelling ('VI') is - onder meer - als bijzondere voorwaarde opgelegd een locatiegebod, in die zin dat [eiser] zich gedurende de proeftijd van 1947 dagen op doordeweekse dagen tussen 19.00 uur en 05.00 uur en gedurende de weekenden tussen 22.00 uur en 14.00 uur dient te bevinden op zijn woonadres aan de [adres] te [woonplaats] , aan welke voorwaarde elektronisch toezicht is verbonden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven:
primair
- het locatiegebod, ondersteund door middel van elektronisch toezicht, te schorsen;
subsidiair
- te bepalen dat de naleving van het locatiegebod niet langer ondersteund behoeft te worden door middel van elektronisch toezicht;
een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] - samengevat - het volgende aan.
Het - bij wijze van bijzondere voorwaarde in het kader van de VI - opgelegde locatiegebod, ondersteund door elektronisch toezicht middels een enkelband is disproportioneel en daarmee onrechtmatig. Die voorwaarde betekent een enorme beperking in de bewegingsvrijheid van [eiser] en dient geen doel. Daarbij is van belang dat [eiser] met ingang van 13 juni 2016 werkzaam is als medewerker bij een schoonmaak- c.q. onderhoudsbedrijf en zich inmiddels heeft opgewerkt tot voorman, in welke functie hij verantwoordelijk is voor medewerkers en aanspreekpunt is in geval van calamiteiten die zich dag en nacht, zowel op doordeweekse dagen als in het weekend, kunnen voordoen. De bijzondere voorwaarde vormt daarbij - gelet op de tijden waarop [eiser] thuis moet zijn - een probleem. Tot nu toe heeft [eiser] het probleem in voorkomende gevallen kunnen oplossen met zijn werkgever, maar hij vreest dat het in de toekomst zal leiden tot zijn ontslag. De aan [eiser] toegewezen reclasseringsmedewerker kan [eiser] weliswaar ontheffing verlenen van het locatiegebod, maar deze is niet altijd bereikbaar. Dat biedt dus geen oplossing. Te minder nu calamiteiten zich plotsklaps voordoen. Bovendien vormt de enkelband problemen bij het dragen van de bedrijfskleding van [eiser] en het betreden van machines die moeten worden schoongemaakt. Daarnaast werkt de verbinding met de enkelband niet altijd goed, waarvan [eiser] last ondervindt.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] grondt zijn vorderingen op onrechtmatige handelen van de Staat. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de civiele rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven. [eiser] is ook ontvankelijk in zijn vordering, nu hem voor hetgeen hij wil bereiken geen andere, met voldoende waarborgen omklede, rechtsgang ten dienste staat.
4.2.
Tussen partijen is terecht niet in geschil dat toepassing van de huidige regeling met betrekking tot de VI in plaats van de - ten tijde van de uitspraak van 14 april 2006 van kracht zijnde - regeling betreffende de vervroegde invrijheidstelling niet strijdig is met het 'legaliteitsbeginsel'.
4.3.
In het kader van een VI kunnen - naast de algemeen geldende voorwaarden ex artikel 15a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht ('Sr') - bijzondere voorwaarden aan het gedrag van een veroordeelde worden gesteld die in artikel 15a lid 3 Sr worden opgesomd, waaronder een locatiegebod. Op grond van artikel 15a lid 4 Sr kan aan een locatiegebod elektronisch toezicht worden verbonden.
4.4.
Bij de beoordeling van het geschil dat partijen verdeeld houdt staat voorop dat het Openbaar Ministerie bij de keuze van bijzondere voorwaarden, die worden verbonden aan een VI, een grote beleidsvrijheid heeft. Alleen als sprake is van een onmiskenbaar onredelijke beslissing is ingrijpen in kort geding denkbaar. Bij de beoordeling van de redelijkheid van het opgelegde locatiegebod dienen de voor oplegging aangevoerde gronden en de gevolgen van de voorwaarde voor [eiser] in aanmerking te worden genomen, een en ander bezien in het licht van de wettelijke VI-regeling.
4.5.
Hoofddoelstelling van de VI-regeling is het voorkomen van recidive. Van belang is enerzijds dat het plegen van strafbare feiten wordt ontmoedigd, maar anderzijds ook dat resocialisatie, de terugkeer van de veroordeelde in de samenleving, wordt bevorderd. Gelet hierop, alsmede op de ernst van de misdrijven waarvoor [eiser] is veroordeeld, het korte tijdsbestek waarin deze zijn gepleegd en het feit dat [eiser] gedurende lange tijd in detentie heeft verbleven, is het stellen van bijzondere voorwaarden aan de invrijheidstelling van [eiser] in beginsel niet onredelijk te achten.
4.6.
[eiser] maakt (enkel) bezwaar tegen het opgelegde locatiegebod met elektronisch toezicht. Met deze voorwaarde wordt beoogd [eiser] te controleren. Naar mate een dergelijke controlerende voorwaarde een verdergaande inbreuk maakt op de vrijheid van een veroordeelde, zal de oplegging ervan in toenemende mate haar rechtvaardiging moeten vinden in de beperking van een geconstateerd recidiverisico en het slagen van de beoogde resocialisatie.
4.7.
Evident is dat het opgelegde locatiegebod en de controle daarop met behulp van elektronisch toezicht een beduidende inbreuk vormen op het privéleven en de bewegingsvrijheid van [eiser] . In de verschillende rapportages en adviezen die zich onder de processtukken bevinden, waaronder vrij recente, wordt echter bij herhaling - gemotiveerd - aangegeven dat ten aanzien van [eiser] sprake is van (i) een hoog recidiverisico, (ii) een reëel gevaar voor een snelle onttrekking aan opgelegde voorwaarden, (iii) moeilijke behandelbaarheid, (iv) gevaar op letselschade voor willekeurige personen en (v) een aantal - in ernstige mate - aanwezige criminogene factoren. Daar komt bij dat het verblijf van [eiser] in het [X] -huis in [plaats] - een opvang- en begeleidingshuis voor ex-gedetineerden en gedetineerden die zich in de laatste fase van hun detentie bevinden - medio november 2015 voortijdig is beëindigd nadat [eiser] zich had onttrokken aan toezicht gedurende de nachtelijke uren en andere (huis)regels had geschonden. Verder is van belang dat de voorwaardelijke vrijlating van [eiser] pas zeer recent heeft plaatsgevonden (op 6 juni 2016) en dat de tot nu toe verstreken tijd te kort is om te kunnen concluderen dat de situatie ten aanzien van [eiser] wezenlijk en in positieve zin is gewijzigd, in het bijzonder voor wat betreft het hoge recidiverisico.
4.8.
Mede bezien in het licht van het voorgaande kan [eiser] niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de andere opgelegde algemene en bijzondere voorwaarden toereikend zijn voor het voorkomen van recidive, mede nu oplegging van een locatiegebod met elektronisch toezicht een extra waarborg biedt voor het voorkomen ervan. De omstandigheid dat [eiser] gedurende enkele (zeer) korte periodes van zijn vrijheid heeft kunnen genieten zonder enkelband maakt dat niet anders. Voorts wordt voorbijgegaan aan de stelling van [eiser] dat de noodzaak van een locatiegebod ondersteund met elektronisch toezicht niet volgt uit de onder 4.7 bedoelde rapporten en adviezen. Dat is immers logisch, aangezien daarin - in verband met de zorgelijke situatie voor wat betreft [eiser] - (telkens) wordt geadviseerd tot een klinische behandeling, waarbij in feite een 24-uurscontrole plaatsvindt. Nadat de penitentiaire inrichting uiteindelijk aangaf dat [eiser] niet voldoende gemotiveerd is voor opname in een zorginstelling, is gekozen voor een ambulante behandeling. Eerst op dat moment was aanleiding om een locatiegebod met elektronisch toezicht te overwegen.
4.9.
De "praktische" problemen waartegen [eiser] zou zijn aangelopen, kunnen - tegen de achtergrond van het vorenstaande - ook niet in de weg staan aan oplegging van een locatiegebod ondersteund met elektronisch toezicht. [eiser] dient met zijn werkgever te bespreken dat hij, als gevolg van het gebod, wellicht niet altijd beschikbaar is in geval van calamiteiten op de werkvloer - welke situatie zich overigens nog nooit heeft voorgedaan - en daarover met hem en eventueel de toegewezen reclasseringsmedewerker afspraken te maken. Voorts moet, op grond van het verhandelde op de zitting, worden aangenomen dat [eiser] slechts in beperkte mate hinder ondervindt van de enkelband bij het dragen van zijn werkkleding en het schoonmaken van machines. Voor wat betreft mogelijke storingen in de verbinding met de enkelband is inmiddels een oplossing gerealiseerd, in die zin dat [eiser] in een dergelijke situatie rechtstreeks contact kan opnemen met de meldkamer, waarna het probleem onmiddellijk wordt verholpen.
4.10.
De slotsom is dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid heeft kunnen beslissen om aan de VI van [eiser] als bijzondere voorwaarde het locatiegebod, ondersteund door elektronisch toezicht, te verbinden. Die voorwaarde kan dan ook niet als disproportioneel worden aangemerkt, mede waar moet worden aangenomen dat er voldoende tijd/ruimte resteert voor [eiser] met oog op zijn resocialisatie.
4.11.
De vorderingen van [eiser] zullen dan ook worden afgewezen. Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat op de zitting is gebleken dat de eerste evaluatie van de VI van [eiser] zal plaatsvinden op 10 september 2016. Volgens de Staat zal dan (kritisch) een verruiming van het locatiegebod worden bekeken.
4.12.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.435,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 619,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2016.
jvl