ECLI:NL:RBDHA:2016:11954

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
09/842296-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met betrekking tot een baby door schudden en geweld

Op 5 oktober 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn baby. De zaak draait om de gebeurtenissen van 7 mei 2013, toen de baby, [slachtoffer], werd opgenomen in het ziekenhuis met ernstige hoofdletsels, waaronder subdurale bloedingen en netvliesbloedingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader, die op dat moment alleen met de baby was, verantwoordelijk was voor het toebrengen van deze letsels. De officier van justitie stelde dat de vader met kracht had geschud en geweld had uitgeoefend op het hoofd van de baby, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak en suggereerde dat de letsels mogelijk eerder waren ontstaan door een ander incident of een 're-bleed'. De rechtbank concludeerde dat het letsel niet-accidenteel was en dat de vader zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk, en kende schadevergoeding toe aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842296-13
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[adres ]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 september 2015 (pro forma) en 21 september 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.S. Warnaar en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. R.M.G. Sussenbach, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 mei 2013 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] ( [geboortedatum] ) van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer]
- heeft vastgepakt en vervolgens met kracht (heen en weer) heeft geschud en/of
- met kracht tegen een hard voorwerp heeft geslagen en/of geduwd en/of gegooid
en/of
- met kracht enig, al dan niet botsend, geweld op het hoofd van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 mei 2013 te Alphen aan den Rijn aan zijn kind genaamd [slachtoffer] ( [geboortedatum] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (subdurale bloeduitstortingen in de hersenen en/of netvliesbloedingen in beide ogen), heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk
- vast te pakken en vervolgens met kracht (heen en weer) te schudden en/of
- met kracht tegen een hard voorwerp te slaan en/of te duwen en/of te gooien en/of
- met kracht enig, al dan niet botsend, geweld op het hoofd van die [slachtoffer] uit te oefenen;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of
een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 mei 2013 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn kind genaamd [slachtoffer] ( [geboortedatum] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]
- heeft vastgepakt en vervolgens met kracht (heen en weer) heeft geschud en/of
- met kracht tegen een hard voorwerp heeft geslagen en/of geduwd en/of gegooid en/of
- met kracht enig, al dan niet botsend, geweld op het hoofd van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte in deze strafzaak is de vader van [slachtoffer] ( [geboortedatum] ). Op 7 mei 2013 is [slachtoffer] opgenomen in het ziekenhuis met bloedingen in zijn hoofd. Dit letsel was voor het ziekenhuis aanleiding om een vermoeden van kindermishandeling te melden bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK). Het AMK heeft vervolgens aangifte van kindermishandeling bij de politie gedaan.
In deze strafzaak zijn twee hoofdvragen van belang. De eerste is de vraag of het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel is ontstaan door een niet-accidenteel trauma (toegebracht letsel). Letsels kunnen zijn ontstaan door lichamelijke oorzaken of door een trauma. Een trauma kan op zijn beurt weer zijn voortgekomen uit een accidenteel trauma (bijvoorbeeld een val of een ongeluk) of uit niet-accidenteel trauma (bijvoorbeeld het schudden van het kind of het stompen tegen het hoofd van het kind). In dat laatste geval spreekt men in normaal spraakgebruik van kindermishandeling. Als de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, is de tweede vraag of het verdachte is geweest, die dat niet-accidentele trauma heeft veroorzaakt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vragen bevestigend kunnen worden beantwoord en dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag van [slachtoffer] .
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit beide vragen negatief te beantwoorden en heeft om die reden integrale vrijspraak bepleit. De rechtbank zal – waar zij dit aangewezen acht – in paragraaf 3.4 ingaan op de door de raadsman aangevoerde standpunten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
Medische gang van zaken en geconstateerde letsels
Op 7 mei 2013 heeft verdachte via de spoedlijn contact gezocht met de huisarts van [slachtoffer] , ‘omdat [slachtoffer] anders huilde en al gedurende anderhalf uur bleek en slap was’. Na aankomst bij de huisarts constateerde de huisarts dat [slachtoffer] bleek en slap was en dat hij ‘vreemd huilde’. Bij de huisarts is vervolgens een ambulance gebeld welke [slachtoffer] naar het [ziekenhuis] heeft gebracht. Tijdens de ambulancerit kreeg [slachtoffer] een vertraagde hartslag van 85 slagen per minuut en kregen zijn ogen een voorkeurstand naar rechts. [2] Om 11:00 uur werd [slachtoffer] gezien op de spoedeisende hulp in het [ziekenhuis] . Bij lichamelijk onderzoek op de spoedeisende hulp werd onder meer een geprikkelde en bleke baby gezien, met een bolle fontanel. De pupillen van [slachtoffer] waren van gelijke grootte, lichtreactief en vertoonden een voorkeurstand naar rechts. Er was geen uitwendig letsel zichtbaar. [3]
Op een CT-scan van het hoofdje van [slachtoffer] , gemaakt om 12:23 uur, werd door de radioloog in het [ziekenhuis] een uitgebreide
subdurale(onder het harde hersenvlies gelegen) bloeduitstorting met name rechts voor/zijwaarts (
fronto-parietaal), en bloed op het
tentorium(vlies tussen grote en kleine hersenen) gezien. Voorst was de hersenmiddellijn (
midlineshift) wat naar links verplaatst. [4]
Het [ziekenhuis] heeft op 8 mei 2013 een melding van een vermoeden van kindermishandeling aan het AMK gedaan. [5]
[slachtoffer] werd vervolgens overgeplaatst naar de intensive care van het AMC Amsterdam. Bij aankomst (tijdstip onbekend) was [slachtoffer] stabiel, alert en keek hij rond. Er was sprake van een bolle fontanel. [6]
[naam] , hoogleraar forensische kinderradiologie van het AMC, heeft de eerder door het [ziekenhuis] gemaakte CT-scan van het hoofdje van [slachtoffer] opnieuw beoordeeld. [naam] constateerde langs het gehele hersenoppervlak rechts een subdurale bloeduitstorting, bloed langs de
falx cerebri(vlies tussen linker en rechter grote hersenen) tot op het
tentorium(vlies tussen grote en kleine hersenen) rechts. Daarnaast was er sprake van een
midline shiftnaar links met deels samendrukken van hersenvochtholtes. [7]
Op 7 mei 2013 werd [slachtoffer] in het AMC ook gezien door een oogarts. De oogarts constateerde bij optisch onderzoek, zeer veel
intraretinale(in het netvlies gelegen) netvliesbloedingen, verspreid over beide netvliezen. Daarnaast was er geringe hoeveelheid bloed in het glasvocht, rechts meer dan links. De
papil(intredeplaats van de oogzenuw in het oog), was aan beide ogen scherpbegrensd. [8]
Op 8 mei werd een skeletstatus vervaardigd (röntgenopnames van het gehele skelet) die herbeoordeeld werd door [naam] voornoemd. Er waren wijde schedelnaden en een uitpuilende fontanel te zien, hetgeen geduid werd als teken van verhoogde
intracraniëledruk (druk in het hoofd). [9]
Op 8 mei 2013 is er een echo gemaakt van het hoofdje van [slachtoffer] . Er leek sprake van een subdurale bloeduitstorting beiderzijds, bij een verder stabiel klinisch beeld. [10]
Op 9 mei 2013 werd [slachtoffer] overgeplaatst van de Intensive Care afdeling naar de afdeling Zuigelingen. Daar kreeg hij op 10 mei 2013 één keer trekkingen, waarvoor [slachtoffer] medicatie heeft gekregen. [11]
Op de MRI-scan van 14 mei 2013 van het hoofdje van [slachtoffer] , beoordeeld door [naam] , was de
subdurale bloeduitstortingover de rechter hersenhelft bijna verdwenen terwijl rechtsachter en langs
de falx cerebridit (nog) zichtbaar was. Er was geen
midline shiftmeer te zien. [12]
Op 16 mei 2013 mocht [slachtoffer] in goede klinische conditie naar huis.
Op 21 mei 2013 werd door het AMK aangifte gedaan bij de politie. [13]
3.4.2
Zijn de letsels bij Julijan ontstaan als gevolg van niet-accidenteel trauma?
In deze strafzaak zijn naar het oordeel van de rechtbank de volgende letsels van belang, te weten de subdurale bloedingen (bloedingen onder het harde hersenvlies) in het hoofd en de bloedingen op het netvlies (retinabloedingen) bij [slachtoffer] . De rechtbank zal eerst deze letsels afzonderlijk nader duiden om zich vervolgens uit te laten over de mogelijke oorzaak van dat letsel.
[deskundige] , forensisch arts KNMG, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, heeft in opdracht van de rechter-commissaris in deze zaak gerapporteerd. Hij komt ten aanzien van beide letsels afzonderlijk tot de conclusie dat lichamelijke aandoeningen en een geboortetrauma als oorzaak kunnen worden uitgesloten, waardoor de conclusie resteert dat deze letsels moeten zijn veroorzaakt door een trauma ná de geboorte. De deskundige heeft geconcludeerd dat de combinatie van bevindingen bij [slachtoffer] zeer veel waarschijnlijker is bij toegebracht hersenletsel, door een repeterend acceleratie-deceleratietrauma (heftig schudincident), contacttrauma van het hoofd, of combinatie daarvan. [14]
Door de raadsman is verzocht om een contra-expertise van het hiervoor genoemde onderzoek. [deskundige] , forensisch arts KNMG, werkzaam bij de forensische polikliniek kindermishandeling, heeft vervolgens in opdracht van de rechter-commissaris dit onderzoek uitgevoerd. Deze deskundige heeft geconcludeerd dat de combinatie van bevindingen vrijwel zeker het gevolg is van toegebracht schedel-/hersenletsel, door stomp hoofdtrauma, door acceleratie-deceleratie trauma(schudden) of door acceleratie- deceleratietrauma, gecombineerd met stomp hoofdtrauma. [15]
De verdediging heeft zich met betrekking tot het door [deskundige] opgestelde rapport op het standpunt gesteld dat dit niet betrouwbaar is, nu [deskundige] haar rapport heeft opgesteld zonder dat zij beschikking had over de primaire medische gegevens (foto’s, scans en/of andere onderzoeksresultaten) van [slachtoffer] .
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat – kort gezegd – de deskundigen in hun conclusies kunnen worden gevolgd.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat [deskundige] bij het maken van het rapport niet de beschikking heeft gehad over de primaire medische gegevens van [slachtoffer] , nog niet maakt dat de uitkomst hiervan als onbetrouwbaar moet worden beschouwd. [deskundige] heeft ter terechtzitting toegelicht dat het voor de beantwoording van de door de rechter-commissaris gestelde vragen niet noodzakelijk is dat zij over deze primaire medische gegevens beschikt. De aan haar beschikbaar gestelde informatie was naar haar oordeel voldoende om de door de rechter-commissaris gestelde vragen te kunnen beantwoorden.
De rechtbank is ook overigens niet gebleken dat voornoemd rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Hetzelfde geldt voor het rapport opgesteld door de [deskundige] . In beide rapporten worden de bevindingen van de deskundigen gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank gaat dan ook van de conclusies van de deskundigen uit.
Gelet op de inhoud van de rapporten zijn, naar het oordeel van de rechtbank, alternatieve oorzaken voor het letsel van [slachtoffer] uitgesloten. De rechtbank concludeert dat het letsel van [slachtoffer] is veroorzaakt door een niet- accidenteel trauma, met andere woorden dat het letsel hem is toegebracht.
3.4.3
Is het verdachte die schuldig is aan het toebrengen van het letsel?
3.4.3.1 Inleiding en standpunten
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is de vraag of kan worden vastgesteld dat verdachte het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring, omdat het verdachte was die alleen thuis is geweest met [slachtoffer] , vanaf het moment dat de moeder van [slachtoffer] de woning heeft verlaten tot het moment dat verdachte bij [slachtoffer] de eerste symptomen heeft waargenomen.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit, omdat het dossier sterke aanwijzingen bevat dat er vóór 7 mei 2013 een ander incident heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] letsel heeft opgelopen en er mogelijk sprake zou kunnen zijn van een zogenaamde ‘re-bleed’. Daaronder wordt verstaan een hernieuwde bloeding, al dan niet na gering trauma of spontaan in een bestaande subdurale bloeduitstorting, die zich vanaf de geboorte of in de beginperiode daarna heeft ontwikkeld. De verdediging heeft er daarbij op gewezen dat de radioloog in het [ziekenhuis] heeft geconstateerd dat er sprake is van oude en nieuwe bloedingen in het hoofdje van [slachtoffer] .
Subsidiair, als sprake is van toegebracht letsel, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat symptomen van hersenletsel zich ook op een veel later tijdstip, na enkele uren of zelfs enkele dagen, kunnen uiten en dat daarom niet kan worden vastgesteld
wie(verdachte of mogelijk iemand anders) verantwoordelijk is voor het letsel bij [slachtoffer] .
3.4.3.2 Moment van ontstaan van het letsel
3.4.3.2.1 Kan het letsel eerder zijn ontstaan dan op 7 mei 2013?
De radioloog van het [ziekenhuis] heeft op 7 mei 2013 geconcludeerd dat er sprake was van oude en nieuwe bloedingen in het hoofdje van [slachtoffer] . Deze conclusie werd aanvankelijk ook gevolgd in het AMC. [deskundige] , hoogleraar forensische kinderradiologie in het AMC, heeft bij herbeoordeling van de CT-scan opgemerkt dat het dateren van een subdurale bloeding op basis van een CT-scan niet mogelijk is. [deskundige] heeft, overeenkomstig de conclusie van professor [deskundige] , en onder verwijzing naar medische vakliteratuur, geconcludeerd dat datering van subdurale bloedingen op basis van een CT-scan of een MRI-scan voor forensisch onderzoek niet mogelijk is. Alhoewel dit al enige jaren bekend is, wordt dit type uitspraken in de klinische praktijk nog wel vaak gedaan, aldus [deskundige] . [16]
Ter terechtzitting van 21 september 2016 is [deskundige] als getuige-deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat het naar de huidige stand van de medische wetenschap niet mogelijk is om bloedingen in het hoofd te dateren. [17]
[deskundige] heeft gerapporteerd over de mogelijkheid van een eventuele ‘re-bleed’. [deskundige] acht een ‘re-bleed’ zeer onwaarschijnlijk als oorzaak voor het reanimatiebehoeftig worden van [slachtoffer] , omdat dit een aderlijke, langzaam verlopende, bloeding betreft terwijl [slachtoffer] in een plotseling klinische noodsituatie terecht is gekomen. Daarnaast waren er uitgebreide netvliesbloedingen beiderzijds, hetgeen niet past bij een eventuele ‘re-bleed’, spontaan of na gering trauma. [18]
[deskundige] heeft ter terechtzitting verklaard dat een eventuele ‘re-bleed’ een ander verloop kent dan het verloop van het ziektebeeld van [slachtoffer] . Bij een ‘re-bleed’ is er sprake van een langzame toename van medische klachten en niet van een situatie waarin een kind opeens verslechterd en acuut medische hulp nodig heeft. [deskundige] heeft daarbij verklaard dat een eventuele ‘re-bleed’ geen verklaring kan vormen voor de vele netvliesbloedingen in de ogen van [slachtoffer] en de zwelling in de hersenen, zoals op dat moment bij [slachtoffer] waargenomen (
midlineshift). [19]
Gelet op bovengenoemde conclusies van beide deskundigen is naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheid dat er sprake zou zijn geweest van oud letsel of een eventuele ‘re-bleed’ uitgesloten.
3.4.3.2.2 Wanneer is het letsel ontstaan?
De moeder van [slachtoffer] , [moeder] , heeft verklaard dat [slachtoffer] om 03:00 uur ’s nachts begon met huilen. Zij is toen haar bed uitgegaan en heeft [slachtoffer] van zijn buik op zijn rug gedraaid. Hierna is zij om de 20 minuten bij [slachtoffer] gaan kijken. Dit heeft zij tot ongeveer 06:15 uur volgehouden. Op dat moment heeft zij [slachtoffer] , een uur vroeger dan normaal, een flesje gegeven. Verdachte heeft al die tijd in zijn bed gelegen en is er niet uit geweest. Nadat zij [slachtoffer] zijn flesje had gegeven heeft zij hem weer in bed gelegd en is [slachtoffer] in slaap gevallen. Zij is zichzelf toen gaan aankleden en is om 07:25 uur de deur uitgegaan om te gaan werken. Omstreeks 09:15 á 09:20 uur werd zij gebeld door verdachte dat er iets niet goed was met [slachtoffer] . Zij kon verdachte verder niet goed verstaan omdat [slachtoffer] heel hard aan het huilen was. Omdat zij aan de stem van verdachte hoorde dat hij in paniek was is zij direct naar huis toegegaan. Zij was binnen vijf minuten thuis en zag dat [slachtoffer] slap in de armen van verdachte hing. [slachtoffer] zag op dat moment lijkbleek en reageerde nergens op. Zijn hele lijfje hing slap, inclusief zijn hoofd. Op het moment dat zij [slachtoffer] vast had voelde zij dat zijn hartslag laag was. [20]
Verdachte heeft verklaard dat hij om 07:30 uur wakker werd omdat [slachtoffer] hard aan het huilen was, dat hij verschillende handelingen– zoals aangeleerd door de kinderfysiotherapeut – heeft verricht om [slachtoffer] stil te krijgen, maar dat dit niet is gelukt. Tussen 09:00 uur en 09:15 heeft verdachte [slachtoffer] op de bank gelegd waarna hij zag dat [slachtoffer] zijn ogen wegdraaide naar boven. Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] geen moment uit het oog heeft verloren. [21]
[deskundige] heeft gerapporteerd dat het veroorzakende incident juist (ordegrote: seconden) voorafgaand aan het ontstaan van alarmerende klinische verschijnselen(zoals bijvoorbeeld slapte, bleekheid, daling van het bewustzijnsniveau en epileptische activiteit) moet hebben plaatsgevonden. Aangetoond is dat het bij een kind dat direct na ontstaan van hersenletsel normaal functioneert, het bijzonder onwaarschijnlijk is dat in latere instantie, zonder nieuw ernstig incident, alsnog ernstig (fataal of bijna fataal) hersenletsel wordt geconstateerd. Als laatste moment van normaal functioneren bij [slachtoffer] noemt [deskundige] het drinken van het flesje omstreeks 06:30 uur, waarna de moeder [slachtoffer] in bed heeft gelegd. Hiervan uitgaande moet het veroorzakend moment hierna zijn geweest, aldus [deskundige] . [22]
[deskundige] heeft, overeenkomstig de conclusie van [deskundige] , gerapporteerd dat een traumatisch incident zich meest waarschijnlijk vlak voor het optreden van de acute medische noodsituatie heeft voorgedaan. [23] Ter terechtzitting heeft [deskundige] nader toegelicht dat met een acute medische noodsituatie wordt bedoeld “een situatie waarop mensen aan een persoon zien dat het helemaal niet goed gaat met die persoon en daarop medische hulp inschakelen”. [24]
Gelet op hetgeen de deskundigen dienaangaande hebben gesteld is de rechtbank van oordeel dat het veroorzakend moment moet zijn gelegen tussen het laatste moment van normaal functioneren, dat is in ieder geval het drinken van het flesje om 06:30 uur, en het moment van het ontstaan van de acute medische noodsituatie, te weten het moment dat verdachte medische hulp heeft ingeschakeld, om 09:15 uur. Op dat laatstgenoemde moment vertoonde [slachtoffer] immers klinische verschijnselen in de vorm van bleekte, slap zijn en daling van het bewustzijnsniveau. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de door verdediging gesuggereerde mogelijkheid dat het geconstateerde (hersen-)letsel zich ook pas na enkele uren of zelfs na enkele dagen zou kunnen manifesteren, niet aannemelijk.
3.4.3.2.3 Heeft verdachte het letsel toegebracht?
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vanaf het vertrek van [moeder] naar haar werk die ochtend alleen in de woning met [slachtoffer] was. Hij heeft [slachtoffer] vanaf het moment dat hij hem uit bed heeft gehaald totdat [moeder] thuiskwam niet uit het oog verloren. [25]
Nu in de periode tussen 07:25 uur en 09:15 uur geen andere personen met [slachtoffer] in contact zijn geweest kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte, die aldus als enige was belast met de zorg voor [slachtoffer] , verantwoordelijk is voor het ontstaan van het letsel bij [slachtoffer] .
3.4.4 (
Voorwaardelijk) Opzet
Volgens vaste jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval het ontstaan van hersenletsel bij [slachtoffer] , aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De kans dat een baby van zes maanden oud als gevolg van het krachtig heen en weer schudden dan wel door stomp trauma dan wel door een combinatie van beiden komt te overlijden, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. [deskundige] heeft hierover gerapporteerd dat ongeveer 15 tot 23 % van de kinderen met toegebracht schedel-/hersenletsel overlijdt binnen enkele dagen na het incident. Van de kinderen die overleven, heeft een derde deel een goede levensverwachting, een derde deel van de overlevende kinderen is licht gehandicapt en een derde deel van de overlevende kinderen raakt zwaar gehandicapt. [26]
[deskundige] heeft voorts gerapporteerd dat er wordt aangenomen dat een aanmerkelijk kracht (zoals door een volwassene), frequentie (circa 2-5 Hz) en duur (vanaf circa 5 seconden) is vereist als schudden de oorzaak is van ernstig hersenletsel. Ter vergelijking: het heel hard wiegen van een kinderwagen wordt als niet-krachtdadig schudden omschreven. Immers, als dit laatste zou leiden tot ernstig of fataal hersenletsel, dan zou men mogen verwachten dat dit dagelijks wereldwijd zou voorkomen. Als door schudden en/of contacttrauma aan het hoofd van een jong kind hersenletsel ontstaat, dan is de veroorzakende geweldsinwerking dusdanig heftig, dat gesteld kan worden dat een getuige van die handeling deze onmiddellijk als zeer gewelddadig en schadelijk voor het kind zou herkennen, aldus [deskundige] [27] . Dat verdachte zich ook bewust was van deze aanmerkelijk kans blijkt uit zijn eigen verklaring bij de politie. Verdachte heeft aldaar verklaard dat hij van zowel de fysiotherapeut als de kinderarts verschillende handelingen heeft geleerd om [slachtoffer] vast te houden en om hem te kalmeren en dat hem daarbij is uitgelegd dat hij dit wel altijd heel voorzichtig moest doen, omdat [slachtoffer] best nog wel broos was. [28]
De gedragingen die het letsel volgens de deskundigen hebben veroorzaakt, kunnen derhalve naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht te zijn op de dood dat het niet anders kan zijn dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] heeft aanvaard.
Conclusie
Nu ook overigens noch uit het dossier, noch uit het verhandelde terechtzitting iets is gebleken dat in een andere richting wijst komt de rechtbank tot de slotsom dat het, gelet op al hetgeen hierboven is overwogen, niet anders kan dan het verdachte is die het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht. De rechtbank zal het primair tenlastegelegde bewezen verklaren.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 07 mei 2013 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] ( [geboortedatum] ) van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer]
- heeft vastgepakt en vervolgens met kracht (heen en weer) heeft geschud en/of
- met kracht tegen een hard voorwerp heeft geslagen en/of geduwd en/of gegooid
en/of
- met kracht enig, al dan niet botsend, geweld op het hoofd van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden wordt opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten en heeft zich (om die reden) niet uitgelaten over de strafoplegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] . Hierdoor heeft [slachtoffer] een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, netvliesbloedingen in beide ogen en een hersenzwelling opgelopen. Hoewel uit de verklaring van de moeder van [slachtoffer] ter terechtzitting is gebleken dat het op dit moment goed gaat met hem, is het blijkens de rapporten van de deskundigen tot het zesde levensjaar van [slachtoffer] onzeker wat de gevolgen zullen zijn van het opgelopen hersenletsel.
Het staat buiten discussie dat dit een ernstig feit is. [slachtoffer] was als 6 maanden oude baby volledig weerloos en bovendien volledig afhankelijk van verdachte aan wie op dat moment de zorg voor [slachtoffer] was toevertrouwd. Niet alleen in de naaste omgeving van het gezin, maar ook in de maatschappij brengt een dergelijk feit gevoelens van verdriet en verontwaardiging met zich. Verdachte heeft tot op heden op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor hetgeen hij heeft aangericht.
Documentatie
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel Justiele Documentatie betreffende verdachte van 26 augustus 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor dergelijke feiten met justitie in aanraking is geweest.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van:
  • het psychologisch onderzoeksrapport Pro Justitia betreffende de verdachte van 7 oktober 2013 van [psycholoog] , klinisch psycholoog;
  • het psychiatrisch onderzoeksrapport Pro Justitia betreffende de verdachte van 8 oktober 2013 van [psychiater] , psychiater;
  • het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 29 augustus 2013 van [reclassering] ;
  • het voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever Reclassering Nederland van 2 september 2015 en
  • het voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever Reclassering Nederland van 5 september 2016.
Uit het laatste voorgangsverslag van de reclassering is gebleken dat verdachte zich gedurende zich gedurende zijn schorsing de afgelopen drie jaar aan alle voorwaarden heeft gehouden, dat hij zich gemotiveerd heeft ingezet en dat verdachte – met uitzondering van het contact te herstellen met zijn vrouw en hoe verdachte met zijn zoon om moet gaan als hij huilt – al zijn doelstellingen heeft bereikt. Verdachte heeft een behandeling bij GGZ ondergaan en heeft deze positief afgerond. De niet bereikte doelen zijn niet actueel nu verdachte op het moment geen contact heeft met zijn zoon en hierdoor ook geen contact is met de moeder. De reclassering ziet thans geen meerwaarde in verdere meldplichtcontacten en acht bijzondere voorwaarden niet geïndiceerd. De reclassering adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit maakt dat geen andere straf dan een gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om aan verdachte, bij wijze van stok achter de deur, een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, aangezien verdachte gedurende drie jaar goed heeft meegewerkt aan alle schorsende voorwaarden en de daarbij behorende behandeling succesvol heeft afgerond.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Vordering [moeder]
van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade.
Vordering [moeder] namens [slachtoffer]
[moeder] heeft zich namens [slachtoffer] , als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook dit bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van [moeder] geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering van [moeder] namens [slachtoffer] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de materiële schade. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de officier van justitie verzocht om deze post te matigen tot een bedrag van € 2.000,00. Daarbij heeft de officier van justitie de betaling van de wettelijke rente en het toewijzen van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, nu hij integrale vrijspraak heeft bepleit. Met betrekking tot de vordering van [moeder] heeft de raadsman voorts aangevoerd dat uit de door de benadeelde partij overlegde stukken blijkt dat zij slechts twee maanden in behandeling is geweest bij een psycholoog. Deze korte periode staat niet in verhouding tot de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade. Ten aanzien van de vordering van [moeder] namens [slachtoffer] heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van causaal verband nu er geen aanwijzingen zijn dat [slachtoffer] blijvend letsel heeft overgehouden aan het incident. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [moeder]
De rechtbank stelt vast dat de vordering is ingediend door de moeder van een heel jong kind, die zich niet kon onttrekken aan hetgeen verdachte heeft veroorzaakt. Het feit is immers gepleegd door haar ex-man in hun toenmalige gezamenlijke woning, waarna [slachtoffer] enige tijd onder onzekere omstandigheden in het ziekenhuis heeft gelegen. De moeder, die aanvankelijk alleen onder toezicht bij [slachtoffer] mocht komen, heeft hierdoor een angstige en verdrietige periode ervaren. Als gevolg van dit feit is bij de benadeelde partij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld geconstateerd, te weten PTSS. De rechtbank acht gelet op het voorgaande een vergoeding van smartengeld op zijn plaats en zal de vordering te dien aanzien naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 500,00.
De vordering met betrekking tot de posten eigen risico en urgentieverklaring, is door verdachte niet betwist en voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal daarom de vordering van benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van
€ 913,75, bestaande uit € 500,00 immateriële schade en € 413,75 aan materiële schade.
De rechtbank zal voorts met betrekking tot deze vordering de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van de pleegdatum.
De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering dan ook slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 913.75, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 mei 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [moeder] .
Vordering [moeder] namens [slachtoffer]
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij enige tijd in het ziekenhuis heeft doorgebracht en hij daar verschillende medische behandelingen heeft moeten ondergaan. Het behoeft geen bespreking dat het feit dat een kind enige tijd in het ziekenhuis heeft gelegen als nadelig gevolg kan worden aangemerkt. Hoewel de benadeelde partij zeer jong is en hij zelf daarom nog niet kan aangeven hoe hij het heeft ervaren, is de rechtbank op grond van het voorgaande van oordeel dat een vergoeding van smartengeld op zijn plaats is en zal de vordering te dien aanzien naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 750,00.
De vordering met betrekking tot de posten reiskosten, parkeerkosten en kosten ter vaststelling van de schade, is door verdachte niet betwist en voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal daarom de vordering van benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van
€ 1.047,66, bestaande uit € 750,00 immateriële schade en € 297,66 aan materiële schade.
De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering dan ook slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot €
1.047,66, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 mei 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [moeder] namens [slachtoffer] .

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[moeder]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [moeder] , een bedrag van
€ 913,75, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 mei 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[moeder] namens [slachtoffer]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [moeder] , een bedrag van
€ 1.047,66, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 mei 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de vorderingen voor het overige deel niet-ontvankelijk zijn en dat de benadeelde partijen dit deel van de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 913,75 ten behoeve van [moeder] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 mei 2013;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 18 dagen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.047,66 ten behoeve van [moeder] namens [slachtoffer] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 mei 2013;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rootring, voorzitter,
mr. C.F. Mewe, rechter,
mr. W.N.L. Donker, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Peet, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 oktober 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL16092013064627, van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 175).
2.Deskundigerapport, forensische polikliniek kindermishandeling, d.d. 1 maart 2016 opgemaakt door [deskundige] , p. 16 en 17.
3.Deskundigerapport, rapport forensische geneeskunde d.d. 17 juli 2014 opgemaakt door [deskundige] , forensisch arts, p. 6.
4.Deskundigerapport, rapport forensische geneeskunde d.d. 17 juli 2014 opgemaakt door [deskundige] , forensisch arts, p. 6.
5.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , d.d. 21 mei 2013, p. 37.
6.Deskundigerapport, rapport forensische geneeskunde d.d. 17 juli 2014 opgemaakt door [deskundige] , forensisch arts, p. 7.
7.Deskundigerapport, rapport forensische geneeskunde d.d. 17 juli 2014 opgemaakt door [deskundige] , forensisch arts, p. 7.
8.Deskundigerapport, rapport forensische geneeskunde d.d. 17 juli 2014 opgemaakt door [deskundige] , forensisch arts, p. 8.
9.Deskundigerapport, rapport forensische geneeskunde d.d. 17 juli 2014 opgemaakt door [deskundige] , forensisch arts, p. 8.
10.Deskundigerapport, rapport forensische geneeskunde d.d. 17 juli 2014 opgemaakt door [deskundige] , forensisch arts, p. 8.
11.Deskundigerapport, rapport forensische geneeskunde d.d. 17 juli 2014 opgemaakt door [deskundige] , forensisch arts, p. 8.
12.Deskundigerapport, rapport forensische geneeskunde d.d. 17 juli 2014 opgemaakt door [deskundige] , forensisch arts, p. 9.
13.Proces-verbaal van aangifte, d.d. 21 mei 2013, p. 29 en 30.
14.Deskundigerapport, rapport forensische geneeskunde d.d. 17 juli 2014 opgemaakt door [deskundige] , forensisch arts, p. 19.
15.Deskundigerapport, forensische polikliniek kindermishandeling, d.d. 1 maart 2016 opgemaakt door [deskundige] , p. 24.
16.Deskundigerapport, rapport forensische geneeskunde d.d. 17 juli 2014 opgemaakt door [deskundige] , forensisch arts, p. 16.
17.Verklaring getuige-deskundige [deskundige] ter terechtzitting van 21 september 2016.
18.Deskundigerapport, rapport forensische geneeskunde d.d. 17 juli 2014 opgemaakt door [deskundige] , forensisch arts, p. 15.
19.Verklaring getuige-deskundige [deskundige] ter terechtzitting van 21 september 2016.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [moeder] , d.d. 22 mei 2013, p. 58, 59 en 60.
21.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 september 2016.
22.Deskundigerapport, rapport forensische geneeskunde d.d. 17 juli 2014 opgemaakt door [deskundige] , forensisch arts, p. 20 en 21.
23.Deskundigerapport, forensische polikliniek kindermishandeling, d.d. 1 maart 2016 opgemaakt door [deskundige] , p. 26.
24.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 september 2016.
25.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 september 2016.
26.Deskundigerapport, forensische polikliniek kindermishandeling, d.d. 1 maart 2016 opgemaakt door [deskundige] , p. 23.
27.Deskundigerapport, rapport forensische geneeskunde d.d. 17 juli 2014 opgemaakt door [deskundige] , forensisch arts, p.20.
28.Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 18 juni 2013, p. 160.