ECLI:NL:RBDHA:2016:11781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
C/09/476963 / HA ZA 14-1266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat voor onrechtmatige inbeslagneming van schapen en schadevergoeding

In deze zaak vordert de curator van de failliete onderneming van [de failliet] schadevergoeding van de Staat wegens onrechtmatige inbeslagneming van schapen. De rechtbank Den Haag heeft op 28 september 2016 uitspraak gedaan in deze civiele procedure, waarin de curator stelt dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door de schapen in beslag te nemen en deze voor een te lage prijs te verkopen. De curator legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de inbeslagneming niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, en dat de Staat de goede procesorde heeft geschonden door de mogelijkheid van een contra-expertise te ontnemen. De Staat voert verweer en stelt dat de inbeslagname rechtmatig was en dat de schapen in slechte conditie verkeerden. De rechtbank oordeelt dat de inbeslagneming niet onrechtmatig was, maar dat de Staat wel schadeplichtig is wegens het feit dat de schapen voor een onredelijk lage prijs zijn vervreemd. De rechtbank komt tot de conclusie dat de inbeslaggenomen schapen bij verkoop in redelijkheid een hogere prijs hadden moeten opbrengen dan de door de Staat geboden prijs. De rechtbank veroordeelt de Staat tot betaling van een schadevergoeding van € 64.532,26 aan de curator, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 november 2009. De kosten van de procedure worden eveneens aan de Staat opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/476963 / HA ZA 14-1266
Vonnis van 28 september 2016
in de zaak van
MR. [de curator]kantoorhoudende te [plaats] ,
in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van
[de failliet] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MIN. VAN VEILIGH.EN JUS),
gevestigd te Den Haag,
gedaagde in conventie,
eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. A.Th. M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen zullen hierna de curator en de Staat genoemd worden. De failliet zal [de failliet] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 oktober 2014, met elf producties,
  • de conclusie van antwoord, tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie, met zeven producties,
  • het tussenvonnis van 18 februari 2015, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 december 2015, met de daarin vermelde overname van de procedure van de curator na het faillissement van [de failliet] op 10 februari 2015.
1.2.
Bij brief van 19 januari 2016 heeft mr. Van de Sande gereageerd op het proces-verbaal van comparitie. De rechtbank leest het proces-verbaal met inachtneming van deze brief.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de failliet] heeft een agrarisch bedrijf uitgeoefend op het perceel [adres] te ( [postcode] ) [plaats 1] . Hij exploiteerde een extensieve veehouderij gericht op de vleesproductie en het fokken van schapen en zoogkoeien. [de failliet] is op 10 februari 2015 in staat van faillissement verklaard.
2.2.
[de failliet] fokte onder meer schapen waarin het zogenoemde Boorola-gen voorkwam. Blijkens een rapport ‘Het Schaap in Nederland’, rapport nr. 18, gedateerd maart 2011, van het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland (CGN) te Wageningen , onderdeel van Wageningen University en Research Center, is het Boorola-gen een vruchtbaarheidsgen, aanwezig in het schapenras Boorola Merino, een Merino-lijn uit Australiers. Het Boorola-gen van de Boorola-Merino is in Nederland door middel van een veredelingskruising gefokt in het schapenras Texelaar, met als doel in één ras (de Boorola Texelaar) een hoge lammerenproductie samen te laten gaan met een hoge slachtkwaliteit.
2.3.
Op 10 juli 2006 heeft de Algemene Inspectiedienst (AID) van het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een melding van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming ontvangen dat op het bedrijf van [de failliet] kadavers van schapen zouden liggen en dat dieren zouden worden verwaarloosd. Daarop heeft de AID op 11 juli 2006 ter plaatse een onderzoek ingesteld.
2.4.
Op 13 juli 2006 is de AID naar het bedrijf teruggekeerd, daarbij vergezeld door [A] , keuringsdierenarts bij de Voedsel en Waren Autoriteit. In vervolg op het advies van [A] en daartoe verzochte en verleende toestemming van de officier van Justitie (OvJ) van het functioneel parket te Rotterdam heeft de AID op die dag 1982 schapen (hierna, tenzij anders vermeld: ooien, rammen en lammeren) en op 14 juli 2016 één rund op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in beslag genomen. De dieren zijn na telefonisch overleg met de OvJ onder de hoede gesteld van de krachtens de wet aangewezen bewaarder, de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV en vervolgens ondergebracht bij een opslaghouder te [plaats 2] .
2.5.
[de failliet] is als (een van de) verdachte(n) aangemerkt wegens vermoedelijke overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, het Besluit welzijn productiedieren en de Destructiewet. De korte omschrijving van het strafbare feit in het proces-verbaal van relaas van 3 augustus 2006 luidt als volgt:
“Het zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, het welzijn van 1400 schapen en één rund benadelen. Het zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen toelaatbaar is, de gezondheid van 15 schapen en één rund benadelen. Het als houder van dieren onthouden van de nodige verzorging aan 1400 schapen en één rund. Het huisvesten van schapen in een staal waarvan de hokken zodanig geconstrueerd zijn dat er scherpe randen en uitsteeksels zijn die het dier kunnen verwonden. Het als eigenaar van destructiemateriaal niet tijdig aangifte doen van drie kadavers van schapen.”
2.6.
Van de inbeslaggenomen dieren zijn er 404 gedood, vernietigd en geslacht (hierna aangeduid als de vernietigde dieren). Het proces-verbaal van relaas bevat ter zake de volgende tabel van bevindingen. In deze tabel worden onder schapen (alleen) ooien en lammeren (en geen rammen) verstaan.
Aantallen
Soort
Bevindingen
Bijzonderheden
1
Rund
-
Inbeslagname
14-07-06
1982
977 ooien
711 lammeren
294 rammen
-
Inbeslagname
13-07-06 en 14-07-06
1
Rund
Kreupel,
tussenklauw
ontsteking,
ontsteken knieën,
mager, lange
klauwen
14-07-06 gedood
12
Schapen
Ernstig ziek, sterk vermagerd,
gebroken poten,
peesbreuken
geëuthanaseerd (6)
14-07-06 destructie
246
Rammen
Lange en slechte klauwen, kreupel,
niet geschoren
14-07-06 afgevoerd naar slachthuis
417
Schapen
Lange en slechte klauwen
17-07-06 bekapt
83
Schapen
Kreupel, lange en slechte klauwen, rotkreupel, ziek, gewond, mager, slechte conditie
18-07-06 afgevoerd
naar slachthuis
239
Schapen
Lange en slechte klauwen
18-07-06 en
19-07-06 bekapt
62
Schapen
Kreupel, lange en slechte klauwen, rotkreupel, ziek, gewond, mager, slechte conditie
20-07-06 afgevoerd
naar slachthuis
45
Schapen
Niet geschoren
20-07-06 geschoren
300 (40)
Schapen
Lange en slechte klauwen, 40 rotkreupel en kreupel en hiervan
20 met groeiachterstand
02-08-06 bekapt
1
Schaap
Buikbreuk
02-08-06
geëuthanaseerd
2.7.
Op 14 juli 2006 heeft taxateur [taxateur 1] te [plaats 3] in opdracht van de AID de inbeslaggenomen dieren getaxeerd. De taxatie is mede uitgevoerd door de, eveneens beëdigde, taxateur [taxateur 2] . Bij brief van 15 juli 2006 is het taxatieverslag (hierna: het taxatierapport van [taxateur 1] en [taxateur 2] ) aan de AID toegezonden. De inbeslaggenomen schapen zijn getaxeerd op een bedrag van in totaal € 112.712,76. Het inbeslaggenomen rund is getaxeerd op € 300.
2.8.
Op 14 juli 2006, aangevuld op 18 juli 2006, heeft [de failliet] een klaagschrift op grond van artikel 552a Sv bij deze rechtbank ingediend en om teruggave van de inbeslaggenomen dieren verzocht. De behandeling in raadkamer van het klaagschrift is bepaald op 8 augustus 2006.
2.9.
Op 26 juli 2006 heeft de OvJ een schriftelijke machtiging als bedoeld in artikel 117 Sv tot vervreemding van de schapen afgegeven.
2.10.
Op 28 juli 2006 hebben op verzoek van [de failliet] twee dierenartsen, mr. drs. [dierenarts 1] en drs. [dierenarts 2] , onder begeleiding van een ambtenaar van AID, een contra-expertise verricht en daarvan op 4 augustus 2006 rapport uitgebracht (hierna: de contra-expertise van [dierenarts 1] en [dierenarts 2] ). De wijze waarop de contra-expertise heeft plaatsgevonden, heeft de AID beschreven in een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 9 augustus 2006. In de contra-expertise van [dierenarts 1] en [dierenarts 2] van 4 augustus 2006 is als slotconclusie vermeld:
“Zeker 50% van de aanschouwde dieren vertoonde een redelijk tot goede voedingsstand. Kreupelheid was in beperkte mate aanwezig die in een aantal gevallen aan rotkreupel geweten zal kunnen worden. Onder de lammeren kwam nogal wat diarree voor. Met een deskundige en arbeidsintensieve behandeling is de prognose voor de gezien dieren goed, waarbij de lammeren met groei-achterstand (ongeveer 10%) extra zorg behoeven maar waarschijnlijk niet meer tot volwaardige dieren zullen uitgroeien. De behandelingen kunnen onder begeleiding ook elders gebeuren (met weidegang).”
2.11.
Ter gelegenheid van de raadkamerzitting van 8 augustus 2006 is [de failliet] ervan op de hoogte geraakt dat de OvJ een machtiging tot vervreemding had afgegeven. [de failliet] heeft zich vervolgens in kort geding bij deze rechtbank tegen die vervreemding verzet totdat door de rechtbank op eerdergenoemd klaagschrift zou zijn beslist en heeft gevorderd hem de gelegenheid te bieden een dierenarts bloed af te laten nemen van de inbeslaggenomen dieren en een contra-expertise uit te voeren. De vordering in kort geding heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van 16 augustus 2006 afgewezen, kortweg omdat [de failliet] bleef vasthouden aan zijn eerder ingenomen principiële standpunt van het door zijn eigen dierenarts uitvoeren van het bloedonderzoek. Volgens de voorzieningenrechter:
“valt niet in te zien dat de Staat niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn beslissing om de in beslag genomen schapen van [de failliet] te vervreemden en deze beslissing uit te voeren. [de failliet] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Staat jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld.”
2.12.
Op of omstreeks 20 augustus 2006 zijn de niet-vernietigde, inbeslaggenomen schapen verkocht. De verkoopopbrengst beliep € 71.800.
2.13.
De inhoudelijke behandeling van het klaagschrift van [de failliet] tegen de inbeslagneming is op verzoek van [de failliet] aangehouden en heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2006. Bij beschikking van 5 september 2006 is het klaagschrift van [de failliet] ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde daarin onder meer het volgende:
“De rechtbank is van oordeel dat de inbeslagneming niet onrechtmatig was gelet op de door de Algemene Inspectie Dienst aangetroffen situatie en het grote aantal dieren dat zichtbaar onvoldoende verzorgd en kennelijk verwaarloosd was. Dat selectie daarna door deskundigen opleverde dat een belangrijk aantal dieren door direct noodzakelijk geboden verzorging voorlopig gezond kon worden verklaard, maakt de beslissing tot inbeslagneming van de totale kudde niet onrechtmatig.”
2.14.
Op verzoek van [de failliet] heeft de heer [B] , register-makelaar onroerende zaken en vee, de waarde in het vrije verkeer van in totaal 2042 schapen per 14 juli 2006 getaxeerd. Het taxatierapport (hierna: het taxatierapport van [B] ) dateert van 11 april 2007. De taxatie is volgens het rapport
“geen indicatie van de conditionele en fysieke staat van de dieren”. De heer [B] taxeert die schapen
“bij wijze van compromis”, op € 1.755.000 (uitgesplitst in € 1.025.000 voor 966 ooien, € 325.000 voor 588 rammen en € 425.000 voor 488 ooilammeren). Die waarde is blijkens het rapport gebaseerd op gegevens van een openbare veiling en aankoopnota’s uit respectievelijk 2002 en 2003 door [de failliet] van [C] van één ram en een koopovereenkomst uit juni 2006 tussen [C] en [de failliet] betreffende de aankoop van 12 rammen met het Booroola-gen door [de failliet] . Uit die aankoopnota’s blijkt dat [de failliet] voor die rammen bedragen van € 3.700 (8 x) en € 5.000 (6 x) heeft betaald. De taxatie is voorts gebaseerd op een in opdracht van [de failliet] uitgevoerde steekproef door het [X] b.v. te [plaats 4] op de aanwezigheid van het Boorola-gen bij de schapen (fokooien, rammen en ooilammeren) van [de failliet] .
2.15.
Bij vonnis van 27 december 2007 heeft de economische politierechter in de rechtbank Den Haag, voor zover relevant, [de failliet] veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 5.000 wegens onder meer overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Destructiewet. De economische politierechter heeft de vordering van de OvJ tot verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen dieren afgewezen en hij heeft de teruggave gelast van € 112.712,76, zijnde de equivalent van de inbeslaggenomen schapen aan [de failliet] . In dit vonnis is in verband met de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie (OM) onder meer overwogen:
“Dat het OM 15 dagen heeft getalmd voor het toelaten van contra-expertise en op het moment van toelaten reeds 341 dieren waren geslacht of vernietigd, is naar het oordeel van de politierechter een ernstige aantasting van de rechten van de verdachte waarmee ook een inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Nu de contra-expertise uiteindelijk wel heeft kunnen plaatsvinden, leiden deze inbreuken niet tot de niet-ontvankelijkheid van het OM, maar zal de economische politierechter op basis van artikel 359a Wetboek van Strafvordering en de op grond van dit artikel gevormde jurisprudentie, daarvoor bij de straftoemeting compensatie zoeken.”Wat betreft de gevorderde verbeurdverklaring is overwogen:
“Gelet op de in deze zaak uitgebrachte dagvaarding is het enige strafbare feit op de dagvaarding op grond waarvan verbeurdverklaring zou kunnen volgen feit 1, een overtreding van artikel 5 lid 4 van het besluit welzijn productiedieren. Gelet echter op hetgeen hierover in het dossier is gerelateerd, acht de economische politierechter het volslagen onaannemelijk dat dit feit is begaan met 1641 schapen. Gelet op de verkoop van deze schapen is aannemelijk dat zij in zodanige conditie waren dat zij als ‘levende have’ konden worden verkocht onder normale marktcondities, is niet aannemelijk geworden dat aan deze dieren de nodige zorg zou zijn onthouden. Een en ander leidt ertoe dat naar het oordeel van de economische politierechter een grondslag aan de vordering van de officier van justitie ontbreekt en daarom dient te worden afgewezen. (…) De raadsman heeft betoogd dat de waarde waartegen deze dieren zijn getaxeerd (taxatierapport van [taxateur 1] van 14 juli 2007) vervreemd (€ 112.712,76) zodanig afwijkt van de werkelijke waarde van deze schapen dat voor verdachte een schadepost van € 1.700.000,= zou zijn ontstaan. In deze schapen zou het Booroola gen zijn gefokt als gevolg waarvan ooien van het ras Texelaar per dracht meer lammeren zouden kunnen werpen dan één. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 16 augustus 2007 bepaald dat de staat in redelijkheid heeft kunnen komen tot de beslissing tot vervreemding van deze schapen terwijl verdachte niet aannemelijk heeft kunnen maken dat de staat jegens hem onrechtmatig zou hebben gehandeld. De voorzieningenrechter grondde zijn oordeel op de onredelijkheid van het standpunt dat [de failliet] met betrekking tot een uit te voeren bloedonderzoek van de in beslag genomen schapen in nam. De door de verdachte bij brief van 3 december 2007 overgelegde waardebepaling van de in beslaggenomen schapen kan naar het oordeel van de economische politierechter niet gelden als uitgangspunt daartoe. Het verschil tussen de door verdachte aangehouden waarde van een ram met het Booroola gen (€ 5000,-) en de door de taxateur toegerekende waarde ( € 1061,-) is te groot ook de spreiding van dit gen over de in beslag genomen populatie is niet met zekerheid vast te stellen. De economische politierechter zal daarom de teruggave aan verdachte gelasten van het equivalent van de in beslag genomen schapen, te weten een bedrag van € 112.712,76. Voor het overige ziet de economische politierechter geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 33c Wetboek van Strafrecht (compensatie).”
2.16.
[de failliet] is in hoger beroep gekomen van het strafvonnis van 27 december 2007. Blijkens het proces-verbaal van de op 21 oktober 2009 in het openbaar gehouden zitting van het gerechtshof Den Haag (het hof) heeft [de failliet] ter zitting van het hof verklaard:
“Er waren 11 dieren die kreupel liepen. De oorzaak van de kreupelheid van de dieren kan liggen in achterstallig onderhoud van de klauwen. In drie maanden kan een klauw behoorlijk groeien, dus je zou het achterstallig onderhoud kunnen noemen. Bovenop het hek van het schapenhok zaten scherpe delen.”Voorts bevat de in het proces-verbaal van de zitting van de economische politierechter opgenomen verklaring van [D] onder meer de volgende passages:
“Voor de terechtzitting van vandaag heb ik [de failliet] nooit ontmoet. Naar aanleiding van de beelden die ik zojuist heb gezien stel ik voorop dat deze voor mij lastig zijn te beoordelen. Doordat er steeds wordt ingezoomd op bepaalde dieren ontstaat de indruk dat alles abnormaal is, maat ik kan niet beoordelen of dat daadwerkelijk zo is. (…) Over het algemeen geeft het een goede indruk, maar er is wel sprake van achterstallig klauwonderhoud met de gevolgen daarvan. Ik kan niet beoordelen of er op grote schaal sprake is van rotkreupel. Voor ernstige rotkreupel lopen deze dieren heel erg goed, als deze dieren na een week zijn gefilmd. (…) Het achterstallig onderhoud zoals op de beelden te zien is hoort niet. De dieren lijden pijn door afwijkende gewrichtsbelasting en afwijkende gang. In een aantal gevallen op de beelden gaat het om maanden achterstallig onderhoud. (…).”Het hof heeft voorts blijkens het proces-verbaal overwogen:
“Het hof acht het, gelet op de verklaring van de verdachte ter zitting van heden en de verklaring van de getuige-deskundige dierenarts [D] ter zitting van de rechtbank op 12 april 2007 (op basis van beeldopnames), wel aannemelijk dat in het algemeen de gezondheidstoestand, conditie en verzorging van de kudde gemiddeld tot bovengemiddeld goed was, en dat slechts op beperkte schaal (11 gevallen) sprake was van achterstallig klauwonderhoud en kreupelheid.”
2.17.
Bij arrest van 4 november 2009 heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en heeft opnieuw rechtdoende, voor zover relevant, [de failliet] strafbaar geacht wegens overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Destructiewet en [de failliet] geen straf of maatregel opgelegd. Tevens heeft het hof de teruggave gelast van de inbeslaggenomen dieren aan [de failliet] . Het hof heeft zijn beslissingen gemotiveerd met onder meer de volgende overwegingen:
“Het openbaar ministerie heeft pas na 15 dagen gereageerd op het verzoek namens verdachte tot het doen uitvoeren van een contra-expertise met betrekking tot de gezondheid van de in beslaggenomen dieren. Op het moment dat de contra-expertise uiteindelijk werd toegelaten waren reeds ruim 300 dieren geslacht of vernietigd. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van het hof een ernstige aantasting van de rechten van de verdachte waarmee een inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde. Omdat contra-expertise uiteindelijk wel heeft kunnen plaatsvinden ten aanzien van de resterende ongeveer 1500 dieren, dient deze inbreuk echter niet te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof is van oordeel dat de schending gecompenseerd dient te worden bij de straftoemeting.”Verder heeft het hof in dit verband overwogen:
“De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, en van de Destructiewet. Door op dergelijke wijze onzorgvuldig te handelen heeft de verdachte de gezondheid van mens en dier in gevaar gebracht. (…) Het hof is – overeenkomstig de advocaat-generaal – van oordeel dat er sprake is van een dusdanig grove schending van de beginselen van een behoorlijk procesorde dat het daarom raadzaam is te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.”
2.18.
[de failliet] is in cassatie gekomen van het arrest van 4 november 2009. Bij arrest van 11 oktober 2011 heeft de Hoge Raad [de failliet] gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en het cassatieberoep voor het overige verworpen.
2.19.
Voorafgaand aan het instellen van het cassatieberoep heeft [de failliet] het OM bij brief van 11 november 2009 bericht - samengevat en zakelijk weergegeven - ter voorkoming van verdere procedures te willen komen tot een
“totaal allesomvattende schikking”en gevraagd hoe het OM denkt de teruggave van de schapen c.q. de vervangingswaarde van de schapen te compenseren.
2.20.
Bij brief van 28 april 2010 heeft de Dienst Regelingen [de failliet] bericht dat de schapen zijn verkocht voor een bedrag van in totaal € 71.800 en dat de OvJ in maart 2010 heeft beslist dat [de failliet] dit bedrag terugkrijgt.
2.21.
Bij brief van 30 september 2010 heeft het OM zich op het standpunt gesteld dat de inbeslagneming van de dieren op rechtmatige gronden heeft plaatsgevonden. De brief bevat onder meer de volgende passage:
“Op grond van het bovenstaande ben ik van oordeel voor schadevergoeding slechts plaats is met betrekking tot het uitkeren van de geldswaarde die in beslag genomen dieren vertegenwoordigen op het moment van inbeslagname, aangezien de in beslaggenomen dieren feitelijk niet meer aan u kunnen worden teruggegeven. Daarbij ga ik in eerste instantie uit het de waarde als op 14 juli 2006 getaxeerd door de beëdigd taxateurs ad € 112.712,76. Nu echter in deze taxatie geen rekening is gehouden met het voorkomen van het Boorola-gen in/onder de in beslag genomen schapen, ben ik bereid het taxatiebedrag in enige mate te verhogen. De mate van verhoging zal nog bepaald dienen te worden, nu de beschikbare stukken, waaronder ook het door u op 13 september jl. toegemailde taxatierapport uitgebracht door [B] d.d. 11 april 2007, mij daarvoor onvoldoende aanknopingspunten biedt. Over de wijze waarop dit kan worden vastgesteld treed ik graag met u in overleg. Op voorhand wil ik u echter laten weten dat mijn gedachten hierbij uitgaan naar een verhoging met een percentage van 25 tot 50% van de op 14 juli 2007 getaxeerde waarde.”
2.22.
Bij brief van 18 oktober 2010 heeft [de failliet] verzocht om een voorschot op de totale schadevergoeding ten bedrage van € 193.474,81, zijnde de waarde blijkens het taxatierapport van [taxateur 1] en [taxateur 2] , te vermeerderen met een voorschot van 40% in verband met de aanwezigheid van het Boorola-gen en wettelijke rente tot 17 oktober 2010.
2.23.
Op 24 november 2010 is een bedrag van € 163.471,74 bijgeschreven op een bankrekening ten name van [de failliet] . Dit betreft de taxatiewaarde van de schapen van
€ 112.712,76 volgens het taxatierapport van [taxateur 1] en [taxateur 2] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2007 en een door de Staat als redelijk geoordeelde opslag.
2.24.
De opbouw van het bijgeschreven bedrag is als volgt toegelicht in een brief van 15 december 2010 van het OM, waarin [de failliet] onder meer in reactie op voormelde brief van 18 oktober 2010 is bericht:
”De hoogte van het bedrag is bepaald op basis van feiten die inmiddels door de (straf)rechter zijn vastgesteld, alsmede de in de gevoerde procedures naar voren gekomen inschatting van deskundigen dat aangenomen moet worden dat sprake is van het doordingen van het Boorola-gen in tenminste 25% van de dieren. Ten slotte is uitgegaan van het toekennen van wettelijke rente vanaf het moment dat de strafrechter in eerste aanleg heeft beslist en dat de in beslag genomen dieren teruggegeven zouden moeten worden (27 december 2007).”Tevens is vermeld:
“Hoewel het uiteindelijk overgemaakte bedrag lager is dan het bedrag waarom u in uw brief van 18 oktober jl. heeft verzocht, ben ik van oordeel dat het voorschotbedrag op op dit moment moet worden vastgesteld op basis van feiten waarvan op grond van de huidige beschikbare informatie met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat deze in ieder geval voor vergoeding in aanmerking komen.”Het OM heeft verder meegedeeld in overleg te zijn met de Dienst Regelingen om te komen tot overeenstemming over definitieve buitengerechtelijke schadevergoeding en te verwachten begin 2011 met een dergelijk aanbod te kunnen komen. Daarbij is opgemerkt:
“Nadrukkelijk geef ik hierbij alvast aan dat dit buitengerechtelijke aanbod zal worden gedaan met voorbehoud van alle rechten in een eventuele gerechtelijke procedure. (…) In het kader van het bepalen van het aanbod zal door de Dienst Regelingen ook het door u gestelde in uw brief van 18 oktober jl. met betrekking tot in het verleden door de Dienst uitgekeerde bedragen voor schapen met het Boorola-gen worden bezien.”
2.25.
Het OM heeft [de failliet] bij brief van 22 december 2011 - onder meer in reactie op een brief van [de failliet] van 6 december 2011 waarin hij het OM herinnert aan het doen van een aanbod - een aanbod gedaan van € 351.160, te verminderen met het bedrag (exclusief rente) dat eind 2009 reeds bij wijze van voorschot aan [de failliet] is uitbetaald en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2009. De opbouw van dit aanbod is als volgt:
- 966 ooien, € 120 per dier, totaal € 115.920,
- 576 rammen, € 250 per dier, totaal € 144.000,
- 12 rammen waarover reeds een verkoopovereenkomst was gesloten, totaal € 52.200,
- 488 ooilammeren, € 80 per dier, totaal € 39.040.
Bij het aanbod is uitgegaan van
“van een reële marktprijs voor dieren met het Boorola-gen die in goede gezondheid en conditie verkeren en in het stamboek opgenomen zijn. Ik ga hier derhalve uit voor de voor u gunstigste situaties en laat discussies over de gezondheid en over de inschrijving van de dieren hier dus buiten beschouwing. Tevens heb ik om deze reden met betrekking tot de 12 (later uit te kiezen) rammen bedoeld in de door u voorgenomen koopovereenkomst – waarbij het nooit meer tot een levering zal kunnen komen – de daarin opgenomen bedragen overgenomen. Met nadruk wil ik stellen dat het hier dan ook het maximale aanbod betreft dat de Staat u kan doen.”In de brief is tevens opgemerkt:
“Met het oog op het bereiken van overeenstemming is dit aanbod ruimer dan de Staat in een civiele procedure acceptabel zou vinden. Dit aanbod wordt u dus nu in het kader van een buitengerechtelijke afdoening onder voorbehoud van alle rechten. Hierop kan derhalve geen beroep worden gedaan in een eventuele gerechtelijke procedure die mogelijk zou volgen in geval u dit aanbod niet wilt accepteren.”
2.26.
[de failliet] heeft het aanbod niet geaccepteerd en in kort geding betaling gevorderd van de Staat van een bedrag van € 200.000, te vermeerderen met rente. Bij vonnis van 1 februari 2013 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag de vordering tot een bedrag van € 50.000 toegewezen:
“4.10. (…) Immers, ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij, uitgaande van de aanwezigheid van het gen en van de waardering door de door haar geraadpleegde deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] een bedrag van maximaal € 158.831,64 aan eiser dient te betalen. Daarbij is alleen rekening gehouden met de dieren die volgens verweerder in goede conditie verkeerden en is er dus (ten onrechte) niet van uit gegaan dat de conditie van de dieren gemiddeld tot bovengemiddeld goed was. Ook is bij de bepaling van deze waarde door verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat 12 rammen voor de inbeslagname aan [C] waren verkocht voor een bedrag van € 52.200, welke verkoop door de inbeslagname niet is doorgegaan. 4.11. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er ten minste nog een bedrag van € 47.559,90 (€ 158.831,64 plus € 52.500,- en minus het uitgekeerde voorschot van € 163.471,74) aan eisers moet worden voldaan). (…)”De Staat is in hoger beroep gekomen van dit vonnis.
2.27.
Op 14 februari 2013 heeft de Staat uit hoofde van het vonnis van 1 februari 2013 een bedrag van € 52.344,17 aan [de failliet] voldaan.
2.28.
De behandeling van het hoger beroep van het vonnis van de voorzieningenrechter van 1 februari 2013 is aangehouden in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
De curator vordert samengevat - voor recht te verklaren dat de Staat onrechtmatig jegens [de failliet] heeft gehandeld, alsmede dat hij aansprakelijk is voor de dientengevolge geleden en te lijden schade, de Staat te veroordelen om - gelet op het faillissement van [de failliet] - aan de boedel te betalen een schadevergoeding ten bedrage van
€ 2.201.766,44, vermeerderd met rente, hem te veroordelen aan de boedel te vergoeden de geleden en te lijden schade wegens (overige) verminderde bedrijfsopbrengsten en extra kosten, hogere financieringslasten en imagoschade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en hem te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
De curator legt aan zijn vorderingen onrechtmatig handelen van de Staat ten grondslag. De curator betrekt - samengevat en zakelijk weergegeven - de volgende stellingen. De Staat heeft met de inbeslagneming van de dieren gehandeld in strijd met het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste en daarmee fundamentele zorgvuldigheidseisen geschonden. De Staat heeft voorts gehandeld in strijd met de eisen van de goede procesorde door [de failliet] de mogelijkheid van een contra-expertise te ontnemen. Op grond van de zogenoemde A-grond van het Begaclaim-arrest is de Staat tot schadevergoeding verplicht. Daarnaast heeft de Staat de schapen voor een onredelijk lage prijs verkocht, en daarmee de op hem rustende zorgvuldigheidsverplichting ingevolge artikel 119 Sv geschonden. Ten onrechte is bij de taxatie door [taxateur 1] en [taxateur 2] geen rekening gehouden met de omstandigheid dat het merendeel van de schapen van [de failliet] het Boorola-gen in zich had en de goede conditie van de dieren. Verder heeft de Staat geen of onvoldoende rekening gehouden met de bedragen die in het verleden door de Dienst Regelingen voor schapen met het Boorola-gen zijn uitgekeerd. In het aanbod van de Staat is ook niet de schade opgenomen wegens verminderde bedrijfsresultaten als gevolg van de inbeslagneming, imagoschade wegens negatieve publiciteit, en hogere financieringslasten vanwege de opzegging van de financiering van het bedrijf van [de failliet] vanwege de inbeslagneming, waardoor [de failliet] duurdere leningen heeft moeten aangaan. De Staat is verplicht de volledige schade die de boedel lijdt en heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Staat te vergoeden.
3.3.
De Staat voert verweer.
In voorwaardelijke reconventie
3.4.
De Staat vordert voorwaardelijk terugbetaling van het door hem betaalde bedrag van € 52.644,17, vermeerderd met rente, en veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure. Het vonnis in kort geding van 1 februari 2013 kan volgens hem geen stand houden, waarmee het uit hoofde van dit vonnis voldane bedrag onverschuldigd is betaald.
3.5.
De curator voert verweer.
In conventie en in voorwaardelijke reconventie
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
Aansprakelijkheid op grond van Begaclaim-gronden?
4.1.
[de failliet] is een gewezen verdachte op wie de maatstaven die de Hoge Raad heeft geformuleerd in zijn arrest van 13 oktober 2006 (NJ 2007/432 (
Begaclaim)) van toepassing zijn. In dat arrest heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk overwogen dat volgens vaste rechtspraak voor een voormalige verdachte die schade heeft geleden als gevolg van strafrechtelijk optreden van politie en justitie twee mogelijkheden bestaan tot schadevergoeding op de voet van onrechtmatige overheidsdaad:
I. In de eerste plaats kan zich het geval voordoen dat van de aanvang af een rechtvaardiging voor dat optreden heeft ontbroken doordat dit optreden in strijd was met een publiekrechtelijke rechtsnorm, neergelegd in de wet of in het ongeschreven recht, waaronder het geval dat van de aanvang af een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Sv heeft ontbroken.
II. In de tweede plaats kan zich, ongeacht of in strijd met een publiekrechtelijke rechtsnorm is gehandeld, het geval voordoen dat uit de uitspraak van de strafrechter of anderszins uit de stukken betreffende de niet met een bewezenverklaring geëindigde strafzaak blijkt van de onschuld van de verdachte en van het ongefundeerd zijn van de verdenking waarop het optreden van politie of justitie berustte.
4.2.
Het hof heeft bij arrest van 4 november 2009 onherroepelijk bewezen verklaard dat [de failliet] de Gezondheid- en Welzijnswet voor Dieren en de Destructiewet heeft overtreden en bepaald dat hij ter zake strafbaar is. Dit arrest is in kracht van gewijsde gegaan met het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2011.
4.3.
Gelet hierop biedt de in het Begaclaim-arrest achter II genoemde mogelijkheid geen grondslag voor de gestelde verplichting van de Staat tot schadevergoeding in verband met de strafvorderlijke inbeslagneming van de dieren onder [de failliet] en daaruit voortvloeiend handelen van organen van de Staat.
4.4.
De rechtbank heeft bij - onherroepelijke - beschikking van 5 september 2006 het beklag van [de failliet] op grond van artikel 552a Sv ongegrond geacht. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen kan de curator (als vertegenwoordiger van de failliete boedel van [de failliet] ) niet langs de weg van een vordering tegen de Staat op grond van onrechtmatige daad de juistheid van de beslissing van de strafrechter of de aanvaardbaarheid van de procesgang die tot die beslissing heeft geleid, onderwerp van een nieuw geding maken en door de burgerlijke rechter doen toetsen. Dit zou hoogstens anders kunnen zijn indien en voor zover bij de voorbereiding van de beslissing van 5 september 2006 sprake is geweest van de veronachtzaming van een fundamenteel rechtsbeginsel, zodat er van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak geen sprake is (onrechtmatige rechtspraak). Hierop berusten de vorderingen van de curator echter niet.
4.5.
Dit betekent dat de stelling van de curator dat het strafvorderlijk optreden van de Staat niet voldaan heeft aan de daaraan te stellen eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, en daarmee van zorgvuldigheid, niet kan leiden tot civielrechtelijke aansprakelijkheid van de Staat op grond van onrechtmatige daad.
4.6.
Eenzelfde conclusie geldt ook voor de stelling van de curator dat de Staat aansprakelijk is wegens schending van de eisen van de goede procesorde in de strafprocedure. Het staat vast dat de rechten van [de failliet] als verdachte bij het strafvorderlijk optreden van de overheid in verband met de verdenking van [de failliet] van het begaan van strafbare feiten ernstig zijn aangetast en inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde (zie het arrest van het hof en vergelijk ook de economische politierechter, zoals hiervoor in 2.17 en 2.15 weergegeven). Die schending van beginselen van behoorlijke procesorde is verdisconteerd in de strafmaat, hetgeen ertoe heeft geleid dat het hof [de failliet] geen straf of maatregel heeft opgelegd. Een grondslag voor aansprakelijkheid van de Staat in deze civielrechtelijke procedure biedt die schending op zichzelf beschouwd, gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, evenwel niet.
4.7.
Ten slotte geldt dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van de Staat op grond van de omstandigheid dat van de inbeslaggenomen dieren 404 schapen en het rund geslacht of vernietigd zijn en dat de resterende, in leven gebleven schapen zijn vervreemd. Niet gesteld of gebleken is dat de vernietiging zonder toestemming van de OvJ heeft plaatsgevonden. Vaststaat ook dat de vervreemding met machtiging van de OvJ heeft plaatsgevonden. De curator heeft voorts geen feiten gesteld waaruit volgt dat de vernietiging en vervreemding van de inbeslaggenomen dieren in strijd met artikel 117 Sv heeft plaatsgevonden. Van schending van een publiekrechtelijke norm is (ook) in dit opzicht geen sprake.
4.8.
De Staat is derhalve evenmin verplicht tot schadevergoeding op grond van de in het Begaclaim-arrest achter I genoemde mogelijkheid.
Aansprakelijkheid wegens schending artikel 119 lid 2 Sv?
4.9.
Nu niet kan worden voldaan aan de door het hof bij zijn arrest van 4 november 2009 gelaste teruggave van de inbeslaggenomen dieren omdat de dieren op wettige wijze zijn vervreemd en vernietigd, moet de bewaarder op grond van artikel 119 lid 2 Sv overgaan tot uitbetaling van de prijs die de dieren bij verkoop door hem hebben opgebracht of redelijkerwijs zouden hebben opgebracht. Voor zover de dieren zijn vervreemd, moet de opbrengst van die vervreemding worden vergoed, aangezien bij vervreemding ingevolge artikel 117 lid 4 Sv het beslag op de verkoopopbrengst komt te rusten. Voor zover de dieren zijn vernietigd, moet worden overgegaan tot vergoeding van de prijs die de dieren bij verkoop redelijkerwijs zouden hebben opgebracht. De prijs die de inbeslaggenomen voorwerpen bij verkoop redelijkerwijs zouden hebben opgebracht, wordt op grond van artikel 14 lid 1 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen geschat, voor zover hier relevant, door of namens de bewaarder, na raadpleging van een persoon die geacht kan worden goed op de hoogte te zijn van de marktprijzen van dergelijke voorwerpen.
4.10.
In HR 20 december 1940, NJ 1941, 365 m.nt. EMM, is aanvaard dat de Staat in beginsel aansprakelijk kan zijn uit hoofde van onrechtmatige daad wanneer een inbeslaggenomen voorwerp, dat krachtens een daartoe verleende machtiging - dus rechtmatig - wordt vervreemd, voor een onredelijk laag bedrag van de hand wordt gedaan. Verder volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2000, NJ 2000, 603, m.nt. HJS dat de burgerlijke rechter in een procedure bij de vaststelling van de schade wegens de (rechtmatige) vernietiging van strafvorderlijk inbeslaggenomen voorwerpen die teruggegeven hadden moeten worden, niet gebonden is aan de taxatie die op verzoek van de bewaarder is uitgevoerd en de op die basis door de bewaarder bepaalde prijs die de voorwerpen bij verkoop redelijkerwijs zou hebben opgebracht. De rechter kan blijkens dit arrest van de Hoge Raad, met inachtneming van de standpunten van partijen, de marktwaarde van de inbeslaggenomen voorwerpen vaststellen. De rechtbank gaat ervan uit dat de burgerlijke rechter zowel ten gunste van de Staat als ten gunste van gelaedeerde kan afwijken van de taxatie, gelet op de algemene aanvaarding van de bevoegdheid van de burgerlijke rechter door de Hoge Raad.
4.11.
De stelplicht en bewijslast van feiten die tot de gevolgtrekking leiden dat de Staat op grond van onrechtmatige daad wegens schending van artikel 119 Sv schadeplichtig is jegens de curator rust op de curator.
geschil4.12. Tussen partijen is in geschil, zoals verduidelijkt ter comparitie, of de 1982 inbeslaggenomen schapen bij verkoop redelijkerwijs een bedrag van € 112.712,76 zouden hebben opgebracht, zijnde de waarde van de schapen blijkens het taxatierapport van [taxateur 1] en [taxateur 2] . De waarde van het inbeslaggenomen rund (€ 300) is niet tussen partijen in geschil. Wat betreft de waarde van de inbeslaggenomen schapen onderscheiden partijen blijkens de processtukken en het verhandelde ter comparitie voorts niet tussen de 1578 vervreemde schapen en de 404 vernietigde schapen. In het bedrag van € 163.471,74 dat de Staat aan [de failliet] heeft betaald, is de opbrengst van € 71.800 voor de vervreemde schapen begrepen. In lijn met het debat tussen partijen, zal de rechtbank hierna beoordelen of de Staat zich terecht op het standpunt stelt dat hij wat betreft de uitbetaling in verband met de inbeslaggenomen schapen op grond van artikel 119 lid 2 Sv (slechts) verplicht is tot betaling van de door [taxateur 1] en [taxateur 2] getaxeerde waarde van de 1982 inbeslaggenomen schapen ten bedrage van € 112.712,76.
4.13.
Vaststaat dat in het taxatierapport van [taxateur 1] en [taxateur 2] geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat een deel van de inbeslaggenomen schapen het Boorola-gen in zich droegen. Vaststaat ook dat schapen met het Booroola-gen bij verkoop aan derden een hogere prijs kunnen opleveren dan schapen zonder dit gen. In geschil is in hoeverre die omstandigheden leiden tot een meerwaarde van de inbeslaggenomen schapen en of, dientengevolge, het bedrag van € 112.712,76 een onredelijk lage prijs betreft. Daarbij moet worden beantwoord of en in hoeverre als vaststaand kan worden aangenomen dat de inbeslaggenomen schapen beschikten over dit gen en, voor zover dit het geval is, of en in hoeverre dit tot een meerwaarde van die schapen leidt. Daarnaast is de gezondheidstoestand van de inbeslaggenomen schapen in geschil, waarbij volgens de curator, met een beroep op het proces-verbaal van de zitting van 21 oktober 2009 van het hof en het arrest van het hof van 14 november 2009, ervan moet worden uitgegaan dat in het algemeen de gezondheidstoestand, conditie en verzorging van de kudde gemiddeld tot bovengemiddeld was, en dat slechts op beperkte schaal (11 gevallen) sprake was van achterstallig klauwonderhoud en kreupelheid, hetgeen de Staat betwist.
betekenis stukken en uitspraken strafprocedure
4.14.
Artikel 161 Rv brengt mee dat het arrest van het hof van 4 november 2009 dwingend bewijs oplevert van het feit dat [de failliet] de artikelen 35, 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en artikel 12 van de Destructiewet heeft overtreden. Anders dan de Staat heeft bepleit, volgt daaruit niet dat in dezen vaststaat dat (alle) inbeslaggenomen schapen verwaarloosd waren en in slechte conditie verkeerden. Gelet op de eigen afweging die de rechtbank bij de beoordeling van de vordering van de curator in de onderhavige procedure moet maken, is zij ook niet gebonden aan hetgeen het hof in het proces-verbaal van de zitting van 21 oktober 2009 ter zake de gezondheidstoestand van de schapen heeft overwogen, noch aan het arrest van het hof van 4 november 2009. Dit laat onverlet dat zij bij haar beoordeling betekenis kan toekennen aan die overwegingen in het proces-verbaal en het arrest van het hof, evenals aan de overwegingen van de economische politierechter in het strafvonnis van 27 december 2007 ter zake de aanwezigheid van het Booroola-gen en de gezondheidstoestand van de schapen.
bespreking verweren Staat
4.15.
De rechtbank verwerpt het verweer van de Staat dat de aanwezigheid van het Booroola-gen in de inbeslaggenomen schapen niet tot een meerwaarde van die schapen leidt. De rechtbank verwerpt voorts het verweer van de Staat dat uitgangspunt dient te zijn dat de inbeslaggenomen schapen van [de failliet] verwaarloosd waren en in slechte conditie verkeerden. Daartoe acht zij het volgende van belang.
4.16.
De rechtbank stelt voorop dat zij als vaststaand aanneemt, want onvoldoende gemotiveerd door de Staat betwist, dat (een gedeelte van) de inbeslaggenomen schapen beschikten over het Booroola-gen. De Staat is buitengerechtelijk ook steeds van de aanwezigheid van het Booroola-gen uitgegaan en heeft [de failliet] om die reden een hoger bedrag uitgekeerd dan de taxatiewaarde volgens het rapport van [taxateur 1] en [taxateur 2] (zie hiervoor 2.23 en 2.24). Bovendien blijkt uit het bloedonderzoek dat het [X] b.v. heeft uitgevoerd aan de hand van registratienummers van schapen waarvan [de failliet] op 14 juli 2006 eigenaar was, dat het Booroola-gen in die schapen voorkwam (dieren aangeduid met B+ zijn op basis van de steekproef heterozygoot drager van het Boorola-gen en dieren aangeduid met BB zijn op basis van de steekproef homozygoot drager van het Boorola-gen). De Staat heeft niet, althans niet gemotiveerd, bestreden dat de registratienummers van de schapen die het laboratorium heeft onderzocht betrekking hebben op de inbeslaggenomen schapen, noch enige gegevens in het geding gebracht waaruit kan volgen dat de uitgangspunten en uitkomsten van het verrichte bloedonderzoek onjuist zijn.
4.17.
De rechtbank volgt de curator niet in zijn standpunt dat de Staat aansprakelijkheid jegens hem heeft erkend en dat slechts de hoogte van de te vergoeden schade een punt van discussie tussen partijen is. De Staat heeft [de failliet] een voorschot uitgekeerd op basis van de hem eind 2010 beschikbare informatie. Noch uit de betaling van dit voorschot, noch aan de correspondentie tussen [de failliet] en het OM en de stellingname in het kort geding dat geleid heeft tot het vonnis van 1 februari 2013 kan worden afgeleid dat de Staat aansprakelijkheid heeft erkend. Partijen hebben buitengerechtelijk onderhandelingen gevoerd en zijn niet tot overeenstemming gekomen.
4.18.
Volgens de Staat is geen sprake van een meerwaarde van de inbeslaggenomen schapen voor zover deze beschikten over het Booroola-gen omdat, aldus de Staat, voor het hebben van een dergelijke meerwaarde vereist is dat de schapen geschikt zijn voor de fokkerij, beschikken over de officiële papieren en registraties waaruit blijkt dat zij over dit gen beschikken en zwoeger- en scrapievrij zijn. De Staat heeft zijn standpunt onderbouwd aan de hand van verklaringen van twee deskundigen, zijnde taxateurs van levende dieren (e-mails van 20 april 2011 van [deskundige 1] en [deskundige 2] en toelichtende verklaringen van respectievelijk 8 en 11 augustus 2014, overgelegd in de procedure in hoger beroep naar aanleiding van het vonnis in kort geding van 1 februari 2013).
4.19.
De curator heeft niet bestreden dat de inbeslaggenomen schapen niet beschikten over officiële papieren en registraties waaruit blijkt in hoeveel schapen het Booroola-gen voorkwam. Het ontbreken van die papieren en registraties rechtvaardigt evenwel niet de conclusie dat om die reden ervan moet worden uitgegaan dat de inbeslaggenomen schapen geen (enkele) meerwaarde hebben gehad voor zover zij over het gen beschikten. Hoogstens kan uit de overgelegde verklaringen van [deskundige 1] en [deskundige 2] worden afgeleid dat dit een relevante factor is en dat schapen met het gen slechts beperkte meerwaarde hebben als van officiële papieren en registraties geen sprake is. Deskundige [deskundige 1] heeft onder meer opgemerkt:
“Ik acht het niet uitgesloten dat als aan de hand van bloedmonsters is aangetoond dat een schaap het Booroola-gen draagt fokkers bereid zullen zijn om dat schaap te kopen, maar de meerprijs zal in het algemeen minder zijn dan als het schaap in het stamboek zou zijn opgenomen.”Deskundige [deskundige 2] heeft verder opgemerkt:
“Een schaap waarbij slechts met bloedonderzoek aangetoond kan worden dat het drager is van een Boorola-gen, zou wel interessant kunnen zijn voor de commerciële schapenhouderij. Voor de commerciële schapenhouderij is de vruchtbaarheidsverhogende werking van het Boorola-gen immers aantrekkelijk vanwege de verhoogde kans op meerlingen. Maar in die wereld worden geen extra hoge bedragen betaald voor schapen. De door mij gegeven indicatie van de meerwaarde met een Boorola-gen heb ik gebaseerd op de meerwaarde die een schaap met het gen zou kunnen hebben in de commerciële schapenhouderij. Een bedrijf met deze aantallen schapen zonder certificaten en officiële documentatie is naar mijn mening een commercieel schapenhouderijbedrijf. De meerwaarde van het Boorola-gen moet echter ook niet worden overschat (…)”
4.20.
Tegelijkertijd acht de rechtbank het door de curator overgelegde rapport van [B] in het licht van de betwisting van de Staat op basis van de desbetreffende verklaringen van deskundigen een onvoldoende onderbouwing van de hoogte van de door de curator gestelde meerwaarde van de inbeslaggenomen schapen in verband met de aanwezigheid van het Booroola-gen. Uit niets blijkt dat de prijs die [de failliet] kennelijk aan [C] heeft voldaan in verband met de aankoop van een aantal rammen met het Booroola-gen representatief is voor de prijs die de gehele kudde bij verkoop redelijkerwijs zou hebben opgebracht. Daarbij geldt dat niet alleen rammen, waarop de aankopen van [C] betrekking hebben, maar ook ooien en lammeren inbeslaggenomen zijn. Bovendien blijkt uit het rapport niet welke gegevens van een openbare veiling zijn gebruikt en valt ook overigens niet te herleiden hoe
“bij wijze van compromis”, zoals het rapport [B] vermeldt, de waardering van respectievelijk de ooien, rammen en ooilammeren tot stand is gekomen. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat [deskundige 1] in zijn verklaring heeft opgemerkt:
“Ik weet dat er in het verleden wel eens een topram verkocht is voor € 3.500 (homozygoot BB). Dat was echt een uitzondering en dat is ook een uitzondering gebleven.”,en [deskundige 2]
“De echt hoge bedragen – rond de EUR 5.000 – die in het verleden in enkele gevallen wel zijn betaald voor rammen met een Booroola-gen, kunnen alleen zijn betaald voor topfokrammen waarvan alle documentatie in orde was.”
4.21.
Ook het gestelde bedrag van € 1.000 per schaap dat de Staat volgens de curator heeft betaald aan [C] als eigenaar van schapen met het Booroola-gen in verband met de ruiming van zijn bedrijf wegens de aanwezigheid van scrapie vormt een onvoldoende onderbouwing voor de hoogte van de door de curator gestelde meerwaarde van de inbeslaggenomen schapen. Daargelaten dat de curator zijn stelling niet heeft onderbouwd met stukken, berust een vergoeding wegens de ruiming van een bedrijf in verband met dierziekten niet op artikel 119 Sv.
4.22.
Wat betreft de gezondheidstoestand van de schapen stelt de Staat zich op basis van het rapport van [taxateur 1] en [taxateur 2] op het standpunt dat de inbeslaggenomen schapen verwaarloosd waren en in een slechte conditie verkeerden, zodat volgens hem (ook) daarom moet worden uitgegaan van de door [taxateur 1] en [taxateur 2] bepaalde waarde. De rechtbank stelt vast dat tegenover het taxatierapport van [taxateur 1] en [taxateur 2] staan de contra-expertise van [dierenarts 2] en [dierenarts 1] en de overwegingen van het hof en de economische politierechter in respectievelijk het proces-verbaal van 21 oktober 2009 en het vonnis van 27 december 2007. Gelet op de contra-expertise, waaruit blijkt dat ten minste 50% van de inbeslaggenomen, niet-vernietigde, dieren een redelijk tot goede voedingsstand vertoonden en dat in beperkte mate sprake was van kreupelheid, en de overwegingen van de strafrechters in eerste aanleg en in hoger beroep, waaruit onmiskenbaar blijkt dat zij, nadat zij de beelden van video’s hebben gezien en getuigen hebben gehoord, niet de overtuiging hadden dat de schapen van [de failliet] verwaarloosd waren en in een slechte conditie verkeerden, is de rechtbank oordeel dat het taxatierapport van [taxateur 1] en [taxateur 2] een onvoldoende onderbouwing vormt voor het verweer van de Staat dat de inbeslaggenomen schapen bij verkoop in redelijkheid de door [taxateur 1] en [taxateur 2] bepaalde prijs zouden hebben opgebracht.
4.23.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het taxatierapport van [taxateur 1] en [taxateur 2] niet als basis kan dienen voor de beantwoording van de vraag of de inbeslaggenomen schapen bij verkoop redelijkerwijs een bedrag van € 112.712,76 zouden hebben opgebracht.
4.24.
Voor zover de Staat zich nog verweert tegen de vordering van de curator met een beroep op de opbrengst die is gerealiseerd voor de schapen die zijn vervreemd (vergelijk de als productie overgelegde memorie van grieven, 3.2.5), verwerpt de rechtbank dit verweer eveneens. Niet gesteld of gebleken is dat de Staat bij het aanbod van de schapen ter gelegenheid van de verkoop bij opbod de aanwezigheid van het Booroola-gen in die schapen heeft vermeld.
4.25.
Nu de Staat geen andere feiten naar voren heeft gebracht die tot de conclusie kunnen leiden dat de inbeslaggenomen schapen redelijkerwijs (slechts) € 112.712,76 zouden hebben opgebracht, volgt uit het vorenstaande dat de Staat in beginsel schadeplichtig is jegens de curator uit hoofde van onrechtmatige daad. De inbeslaggenomen schapen zouden immers, gelet op de aanwezigheid van het Booroola-gen en hun gezondheidstoestand, bij verkoop in redelijkheid een hogere prijs hebben opgebracht.
4.26.
De rechtbank merkt nog op dat de omstandigheid dat het bedrag dat de prijs die de Staat op grond van artikel 119 Sv moet uitbetalen niet gelijk hoeft te zijn aan de marktwaarde, bijvoorbeeld omdat het als een feit van algemene bekendheid mag worden beschouwd dat op een veiling verkochte goederen in het algemeen minder opbrengen dan hun marktwaarde, anders dan de Staat meent, in dit verband niet van belang is. Het gaat er om dat aan de geschatte waarde in het taxatierapport van [taxateur 1] en [taxateur 2] niet het uitgangspunt ten grondslag ligt dat de inbeslaggenomen schapen het Booroola-gen hebben en dat de Staat zich op basis van dit rapport ten onrechte op het standpunt stelt dat de inbeslaggenomen schapen verwaarloosd waren en in een slechte conditie verkeerden.
schadevergoedingsverplichting Staat
4.27.
Vervolgens moet de omvang van de schadevergoedingsverplichting van de Staat worden berekend. Daarbij geldt dat een vergelijking moet worden gemaakt tussen de situatie waarin de curator thans verkeert en de hypothetische situatie waarin hij zou hebben verkeerd zonder het schadeveroorzakend handelen van de Staat, oftewel een vergelijking tussen het bedrag dat de Staat op grond van artikel 119 Sv heeft betaald en hetgeen hij hem had moeten uitkeren. De Staat heeft reeds een bedrag van € 163.471,74 (inclusief wettelijke rente vanaf 27 december 2007, de datum van het vonnis van de economische politierechter) uitgekeerd, derhalve meer dan waartoe hij stelt rechtens te zijn gehouden. Nu de Staat in deze procedure geen aanspraak maakt op terugbetaling van het verschil tussen
€ 163.471,74 en € 112.712,76, is de Staat slechts tot vergoeding van (verdere) schade verplicht, voor zover zijn schadevergoedingsverplichting het reeds uitgekeerde bedrag van
€ 163.471,74 overstijgt.
factoren
4.28.
De schade dient, conform artikel 6:97 BW, te worden begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.
4.29.
De rechtbank neemt, bij gebreke van andere voldoende concrete, aanknopingspunten bij de begroting van de omvang van de schade het volgende in aanmerking:
- Van de 1982 inbeslaggenomen schapen beschikten in totaal 1733 (380 ooilammeren (19%), 518 rammen (26 %), 835 ooien (42%)) over het Booroola-gen, zie het bloedonderzoek van het dr. haeringen laboratorium b.v met de volgende tabel.
categorie
C
B
A
A
A
A
ooilam
ram
ooi
ooi
ooi
ooi
geboortejaar
2006
alle
2003
2003
2004
2005
B+ (heterozygoot)
302
306
48
217
396
BB (homozygoot)
78
212
72
102
++ (geen drager B-gen)
49
71
42
64
24
Totaal aantal dieren
428
588
42
112
314
498
-
Niet is in geschil is dat 404 van de 1982 inbeslaggenomen schapen vanwege hun gezondheidstoestand direct of kort na de inbeslagneming vernietigd hebben moeten worden; deze schapen worden derhalve geacht verwaarloosd te zijn geweest, althans in een zodanige conditie te hebben verkeerd dat zij moesten worden vernietigd. Van een meerwaarde van die schapen in verband met de aanwezigheid van het Booroola-gen kan dan ook geen sprake zijn. Uit de beschikbare stukken volgt voorts ten aanzien van de niet-vernietigde schapen geen eenduidige conclusie ter zake die gezondheidstoestand, anders dan dat niet gezegd kan worden dat deze schapen verwaarloosd waren en in een slechte conditie verkeerden. De rechtbank zal er derhalve vanuit gaan dat deze niet vernietigde schapen in een normale gezondheidstoestand verkeerden.
- De door de deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] genoemde prijzen voor schapen met het Booroola-gen, uitgaande van een normale gezondheidstoestand, zijn als volgt:
[deskundige 1]
[deskundige 2]
Dekrammen
€ 100-€ 300 (meerwaarde)
€ 250-€ 350
Niet-dekrammen
€150
Ooien
€ 10
€ 10 - € 15 (meerwaarde)
Ooilammeren
€ 75 - € 100
Gelet hierop, in samenhang bezien met de prijzen die in het taxatierapport van [taxateur 1] en [taxateur 2] gehanteerd zijn voor schapen die “niet verwaarloosd” zijn en géén Boorooloa-gen in zich hebben (exclusief meerwaarde derhalve), zal de rechtbank uitgaan van de prijzen die de Staat, subsidiair, in hoger beroep naar aanleiding van het vonnis in kort geding van 1 februari 2013 heeft gehanteerd, die haar redelijk voorkomen. Daar komt bij dat aan de zijde van de curator wat betreft de te hanteren prijzen uitsluitend het rapport van [B] is overgelegd, hetgeen zoals hiervoor is overwogen, niet als uitgangspunt kan worden gehanteerd voor de bepaling van de hoogte van de meerwaarde van schapen met het Booroola-gen. De rechtbank gaat uit van een prijs van € 87,50 voor ooilammeren,
€ 300 voor rammen en € 76,50 voor ooien ten aanzien van de niet-vernietigde schapen. Voor de vernietigde schapen zal de rechtbank een prijs hanteren van € 87,21 voor rammen en € 41,58 voor ooien en ooilammeren (aangezien uit de stukken niet blijkt hoeveel ooilammeren en hoeveel schapen vernietigd zijn, slechts blijkt uit het proces-verbaal dat 158 schapen en 246 rammen vernietigd zijn).
4.30.
De rechtbank komt op basis van het vorenstaande, afgerond, tot een prijs van in totaal € 228.004, namelijk (19% x 1578= 300 x € 87,50 =) € 26.250 + (26% x 1578=410 x
€ 300 =) € 123.000 + (42% x 1578 = 663 x € 76,52 =) € 50.733 + (158 x € 41,58=) € 6.567 + (246 x € 87,21) = € 21.454 die de inbeslaggenomen dieren bij verkoop in redelijkheid zouden hebben opgebracht en die de Staat verplicht was op grond van artikel 119 Sv te vergoeden.
4.31.
De te vergoeden schade beloopt derhalve € 64.532,26 (€ 228.004 minus het reeds uitgekeerde bedrag € 163.471,74), te verminderen met het in het reeds uitgekeerde bedrag begrepen wettelijke rente (waarover hierna in 4.33) vanaf 27 december 2007. Ten overvloede verdient opmerking dat in die schade niet de € 300 ter zake het inbeslaggenomen rund is begrepen, die de Staat ook aan de curator moet betalen.
4.32.
Gelet op artikel 119 Sv, dat de Staat uitsluitend verplicht tot uitkering van de prijs die de schapen bij verkoop redelijkerwijs zouden hebben opgebracht, bestaat er rechtens geen grondslag voor vergoeding van de door de curator gestelde en gevorderde schade wegens verminderde (bedrijfs)opbrengsten, imagoschade en hogere financieringskosten. Het beroep van de Staat op eigen schuld in dit verband behoeft derhalve geen verdere bespreking.
wettelijke rente
4.33.
De Staat heeft zich verweerd tegen de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van inbeslagneming, 14 juli 2006. De rechtbank overweegt als volgt.
4.34.
De rechtbank ziet in dezen geen grondslag voor vergoeding van de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis van de economische politierechter, 27 december 2007. Bij dit strafvonnis is immers de betaling van een geldbedrag gelast. Aan dit vonnis heeft de Staat voldaan, waarbij de Staat tevens de ontstane vertragingsschade bestaande uit wettelijke rente voor de periode dat hij niet aan het strafvonnis heeft voldaan, heeft vergoed. Aan de vorderingen van de curator in de onderhavige procedure ligt niet de niet-nakoming van de Staat van het strafvonnis ten grondslag.
4.35.
De Staat is op grond van de in de onderhavige procedure vastgestelde onrechtmatige daad wettelijke rente verschuldigd vanaf 4 november 2009, de datum waarop het hof de teruggave van de inbeslaggenomen schapen heeft gelast. Het arrest van het hof is bij arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2011 in kracht van gewijsde gegaan. Daarmee staat onherroepelijk vast dat de Staat vanaf 4 november 2009 verplicht was teruggave van de inbeslaggenomen dieren en dus, gelet op de vernietiging en vervreemding van die dieren, tot betaling van de op grond van artikel 119 Sv verschuldigde prijs. Indien en voor zover ervan wordt uitgegaan, gelet op artikel 557 lid 1 Sv, dat de last tot teruggave van het hof van de inbeslaggenomen dieren met het instellen van cassatieberoep is geschorst, laat die schorsende werking onverlet dat met het arrest van de Hoge Raad vaststaat dat de Staat met terugwerkende kracht vanaf 4 november 2009 had moeten betalen. Nu de aansprakelijkheid van de Staat berust op onrechtmatige daad is hij van rechtswege in verzuim en derhalve op die grond vanaf 4 november 2009 wettelijke rente verschuldigd.
Slotsom4.36. De slotsom is dat de Staat zal worden veroordeeld tot betaling aan de curator van een bedrag van € 64.532,26 (€ 228.004 minus het reeds uitgekeerde bedrag € 163.471,74), te verminderen met de in het reeds uitgekeerde bedrag begrepen wettelijke rente vanaf 27 december 2007 en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2009. Bij een afzonderlijke verklaring voor recht betreffende het onrechtmatig handelen van de Staat heeft de curator, gelet op deze veroordeling, geen belang. De vorderingen van de curator zullen voor het overige, behoudens die betreffende de proceskosten (zie hierna 4.38) worden afgewezen.
in voorwaardelijke reconventie
4.37.
Nu de voorwaarde waaronder de vordering van de Staat in reconventie is ingesteld, niet is vervuld, behoeft deze vordering geen verdere bespreking. De vordering zal worden afgewezen.
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
Proceskosten
4.38.
De Staat zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van de curator. Die kosten worden tot op heden begroot op in totaal € 8.034,80 (bestaande uit kosten exploot van dagvaarding € 93,80, griffierecht € 1.519 en kosten advocaat (2 punten x tarief VIII (€ 3.211)) € 6.422).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
5.1.
veroordeelt de Staat tot betaling aan de curator ten titel van schadevergoeding een bedrag van € € 64.532,26, te verminderen met de (in het reeds uitgekeerde bedrag van
€ 163.471,74 begrepen) wettelijke rente vanaf 27 december 2007 en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2009,
5.2.
veroordeelt de Staat in de kosten van dit geding aan de zijde van de curator, tot op heden begroot op € 8.034,80,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst de vorderingen van de curator en de Staat voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 1772