ECLI:NL:RBDHA:2016:11774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
16_2219 WSFBSF
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en bestuurlijke boete na huisbezoek

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een student, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiser had studiefinanciering aangevraagd en was ingeschreven op een adres in de Basisregistratie Personen (BRP). Echter, tijdens een huisbezoek in november 2015 werd vastgesteld dat eiser niet op het BRP-adres woonde, omdat de woning op dat moment verbouwd werd en er niemand woonde. De Minister heeft daarop de studiefinanciering van eiser herzien van de norm voor uitwonende naar die voor thuiswonende studenten en een bestuurlijke boete opgelegd.

De rechtbank oordeelde dat het huisbezoek rechtmatig was, omdat de hoofdbewoner toestemming had gegeven. Eiser kon niet aantonen dat hij voor het huisbezoek op het BRP-adres woonde. De rechtbank concludeerde dat de studiefinanciering terecht was herzien en de boete terecht was opgelegd. Eiser had geen bewijs geleverd dat hij voorafgaand aan het huisbezoek wel op het BRP-adres woonde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen schending was van het zorgvuldigheidsbeginsel of het fair-play-beginsel.

De uitspraak benadrukt het belang van de bewijslast voor de eiser in gevallen van herziening van studiefinanciering en de voorwaarden waaronder huisbezoeken kunnen plaatsvinden. De rechtbank wees erop dat toestemming van een hoofdbewoner voldoende is voor het betreden van de woning, mits er geen afzonderlijke woonruimten zijn die exclusief voor andere bewoners zijn bestemd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/2219

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2016 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde mr. A. Fakiri)
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen het hierna onder 3 te noemen besluiten bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 18 februari 2016 de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser staat vanaf 26 augustus 2015 in de Basisregistratie personen ingeschreven op het adres [adres] (het BRP-adres). Aan eiser is voor de periode vanaf 1 september 2015 studiefinanciering toegekend naar de norm van uitwonende studerende.
2. Op 13 november 2015 is door de controleurs [persoon 2] en [persoon 3] in het kader van een controle een onderzoek uitgevoerd op het BRP-adres. Dit huisbezoek heeft plaatsgevonden met toestemming van [persoon 4] , de hoofdbewoner van het BRP-adres. Van het onderzoek is op 23 november 2015 Rapportage Huisbezoek (het rapport) opgemaakt.
3. Verweerder heeft bij besluit van 10 december 2015 de aan eiser toegekende studiefinanciering naar de norm van een uitwonende studerende met ingang van
1 september 2015 omgezet in studiefinanciering naar de norm van een thuiswonende studerende en een bedrag van € 614,34 aan teveel betaalde studiefinanciering als schuld aangemerkt. Tevens heeft verweerder bij besluit van 11 december 2015 aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd van 50% van dat bedrag.
Geschil
4. In geschil is of verweerder de onder overweging 3 genoemde besluiten terecht heeft genomen. Niet in geschil is dat de woning op het BRP-adres ten tijde van de controle drastisch werd verbouwd en dat er om die reden op dat moment niemand woonde.
5. Eiser stelt dat de besluiten ten onrechte zijn genomen. Daartoe voert hij aan dat de besluiten gebaseerd zijn op onrechtmatig verkregen bewijs. Voorts voert eiser aan dat hij voorafgaande aan de verbouwing wel op het BRP-adres woonde. Daarnaast heeft verweerder volgens eiser bij het opleggen van de besluiten het zorgvuldigheidsbeginsel en het fair-play-beginsel geschonden.
6. Verweerder stelt dat de studiefinanciering van eiser terecht is herzien en dat de boete terecht is opgelegd. Ter onderbouwing heeft verweerder verwezen naar de bevindingen van het onder overweging 2 genoemde huisbezoek.

Beoordeling van het geschil

7. Namens eiser is aangevoerd dat hij geen toestemming heeft verleend voor het huisbezoek. Naar de rechtbank begrijpt, bedoelt eiser daarmee te stellen dat er geen sprake was van zogeheten “informed consent”, zodat het verkregen ‘bewijs’ buiten beschouwing moet worden gelaten. Zoals de Centrale Raad van Beroep al eerder heeft overwogen geldt dat wanneer één bewoner van een woning toestemming tot binnentreden verleent in beginsel geen inbreuk wordt gemaakt op het huisrecht van de overige bewoners. Uit die toestemming kan het gerechtvaardigde vermoeden worden afgeleid dat de overige bewoners instemmen met dit binnentreden, behoudens voor zover het betreft de in die woning afzonderlijke en afsluitbare gedeelten, bestemd tot het exclusief woongebruik van die andere bewoners. (vgl. uitspraak van de CRvB van 7 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1626).
8. Uit het rapport van 23 november 2015 en de daarbij gevoegde, door de hoofdbewoner, op 13 november 2015 ondertekende ‘Verklaring Toestemming huisbezoek’, kan worden afgeleid dat deze toestemming heeft verleend tot het betreden van de woning, nadat de controleurs van de DUO zich hadden gelegitimeerd en het doel van het huisbezoek hadden uitgelegd. Vast staat dat de hoofdbewoner de Nederlandse taal machtig is. Verder is uit niets gebleken dat de hoofdbewoner op enig moment tijdens het huisbezoek, of daarna, de indruk heeft gekregen dat de controleurs een ander doel hadden dan zij voorafgaand aan het huisbezoek aan hem hadden meegedeeld. Voorts heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt het BRP-adres beschikte over een afzonderlijk en afsluitbaar gedeelte dat bestemd was tot het exclusief woongebruik van eiser. De door de hoofdbewoner verleende toestemming volstond derhalve en van onrechtmatig verkregen bewijs is geen sprake.
9. Niet in geschil is dat ten tijde van de controle niemand op het BRP-adres woonde.
Gelet op het bepaalde in artikel 9.9. van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) vindt in een situatie dat een studerende op enig moment niet blijkt te wonen op zijn BRP-adres, herziening plaats met ingang van het moment waarop de laatste adreswijziging heeft plaatsgevonden. Dit is slechts anders indien de studerende het onomstotelijke bewijs levert dat hij gedurende (een deel van) de periode voorafgaand aan de vastgestelde overtreding van artikel 1.5. van de Wsf 2000 feitelijk wél woonde op het betreffende BRP-adres. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de CRvB van 7 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1626.
10. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen bewijs heeft overgelegd waaruit onomstotelijk blijkt dat hij voorafgaande aan 13 november 2015 wel woonachtig was op het BRP-adres. Derhalve heeft verweerder de studiefinanciering van eiser mogen herzien vanaf 1 september 2015. De boete is eveneens terecht en tot een juist bedrag opgelegd, omdat vaststaat dat eiser ten tijde van het huisbezoek niet op het BRP-adres woonde en nergens uit kan worden afgeleid dat hij er voordien wel woonde.
11. Ten aanzien van de stelling van eiser dat geen sprake is van een zorgvuldig onderzoek door verweerder overweegt de rechtbank het volgende. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het huisbezoek niet op het BRP-adres woonachtig was. Gelet op hetgeen onder 9 is overwogen is het in dat geval niet aan verweerder om nader onderzoek te doen, maar rust de bewijslast op eiser om aan te tonen dat hij in de periode voorafgaand aan de controle feitelijk wel op het BRP-adres woonde. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is dan ook geen sprake. Schending van het fair-play-beginsel is naar het oordeel van de rechtbank evenmin gebleken.
12. Gelet op het voorgaande zal het beroep van eiser dan ook ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.