ECLI:NL:RBDHA:2016:11711

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
C/09/498256 / HA ZA 15-1172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vervroegde onteigening door de gemeente Kaag en Braassem

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2016 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de vervroegde onteigening van percelen grond door de gemeente Kaag en Braassem. De gemeente had de percelen aangewezen voor onteigening ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan 'Braassemerland' en het wijzigings- en uitwerkingsplan 'Akkers'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente heeft voldaan aan de eisen van artikel 17 van de Onteigeningswet, die vereist dat de onteigenaar tracht het onteigende in der minne te verwerven. De rechtbank oordeelde dat de gemeente serieuze onderhandelingen heeft gevoerd met de gedaagden, ondanks dat partijen het niet eens konden worden over de waarde van het onteigende. De rechtbank heeft de vordering van de gemeente tot vervroegde onteigening toegewezen, waarbij de gemeente een schadeloosstelling van € 240.000,00 had aangeboden. De rechtbank heeft ook bepaald dat de schadeloosstelling door deskundigen moet worden vastgesteld, aangezien de gedaagden het aanbod niet hebben aanvaard. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere akte en vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/498256 / HA ZA 15-1172
Vonnis van 16 maart 2016
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE KAAG EN BRAASSEM,
zetelende te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem,
eiseres,
advocaat mr. F.P. van Galen te Leiden,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,

3. [gedaagde 3] ,

4. [gedaagde 4] ,

allen wonende te [woonplaats 1] ,

5. [gedaagde 5] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. N.S. Commijs te Zwolle.
Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde 1 c.s.] (aangeduid in vrouwelijk enkelvoud) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 13 oktober 2015, met producties 1 t/m 13;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 3;
  • het rolbericht van mr. Commijs van 3 februari 2016, met producties 4 t/m 12;
  • de pleitnotitie van mr. Van Galen;
  • de pleitnotitie van mr. Commijs.
1.2.
De rechtbank stelt vast dat de akte van depot die op verzoek van de gemeente is opgesteld om te voldoen aan de bepaling in artikel 23 Onteigeningswet (hierna: Ow) een tweetal onjuistheden bevat die bij het concipiëren van dit vonnis door de rechtbank zijn opgemerkt. Ten eerste is abusievelijk vermeld dat de stukken op 21 oktober 2015 ter griffie zijn nedergelegd. De rechtbank stelt vast dat blijkens het poststempel op de door de gemeente ingediende stukken deze datum 16 oktober 2015 dient te zijn. Ten tweede vermeldt de akte, overeenkomstig het verzoek van de gemeente, dat een verklaring van de burgemeester van Katwijk is overgelegd. De rechtbank gaat ervan uit dat hiermee wordt bedoeld: de burgemeester van Kaag en Braassem . Deze verklaring ontbreekt echter bij de gedeponeerde stukken. In dit verband overweegt de rechtbank dat bij het verzoek om de akte van depot twee bijlagen zijn gevoegd: bijlage 1 betreft een kopie van de Staatscourant van 5 augustus 2015, nummer 21490, waarin het Koninklijk Besluit van 2 juli 2015, nummer 2015001180 (hierna: het KB), bekend is gemaakt en bijlage 2 de lijst met de ter onteigening aangewezen onroerende zaken. Artikel 25 onder b Ow verbindt alleen consequenties aan het achterwege blijven van de terinzagelegging, maar niet aan het ontbreken van de verklaring van de burgemeester. Bovendien heeft de Kroon vastgesteld dat de wel terinzagelegging heeft plaatsgevonden. Als productie 2 bij de dagvaardingen is bovendien alsnog de verklaring van de burgemeester van Kaag en Braassem d.d. 12 maart 2015 overgelegd, waarin wordt verklaard dat het ontwerp-KB en de in artikel 79 van de Ow bedoelde stukken ter inzage hebben gelegen vanaf 29 januari 2015 tot en met 11 maart 2015. Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de terinzagelegging heeft plaatsgevonden en aldus is voldaan aan de eisen gesteld voor de administratieve fase van de onteigeningsprocedure om de belangen van de bij de onteigening betrokken partijen te waarborgen.
1.3.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht bij pleidooi van 18 februari 2016.
1.4.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In het KB is op grond van de artikelen 77 en 78 Ow ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan “Braassemerland” en wijzigings- en uitwerkingsplan “Akkers” ten name van de gemeente onder meer ter onteigening aangewezen:
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente ] , sectie [X] , nummer [1] , ter grootte van 00.22.00 hectare (grondplannummer [5] );
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente ] , sectie [X] , nummer [2] , ter grootte van 00.21.80 hectare (grondplannummer [6] );
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente ] , sectie [X] , nummer [3] , ter grootte van 00.06.70 hectare (grondplannummer [7] );
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente ] , sectie [X] , nummer [4] , ter grootte van 00.63.55 hectare (grondplannummer [8] ).
2.2.
Het bestemmingsplan “Braassemerland” is op 30 september 2008 door de gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem vastgesteld. Het wijzigings- en uitwerkingsplan “Akkers” is op 20 mei 2014 door de burgemeester en wethouders van de gemeente Kaag en Braassem vastgesteld. Zowel het bestemmingsplan als het wijzigings- en uitwerkingsplan zijn inmiddels onherroepelijk.
2.3.
Aan de ter onteigening aangewezen gronden zijn de bestemmingen ‘Groen’, ‘Verkeer’, ‘Water’ en ‘Woongebied’ toegekend.
2.4.
In het KB is [gedaagde 1 c.s.] aangewezen als eigenaar van de onder 2.1. genoemde percelen, waarbij gedaagde sub 1, 2, 4 en 5 elk voor 1/10e deel eigenaar zijn en gedaagde sub 3 voor 3/5e deel.
2.5.
De gemeente heeft geen melding gemaakt van rechthebbenden in de zin van
artikel 3 Ow. Wel maakt de gemeente melding van een erfdienstbaarheid op alle percelen.
2.6.
De gemeente heeft [gedaagde 1 c.s.] als schadeloosstelling voor de te onteigenen percelen een bedrag van € 240.000,00 aangeboden. Dit aanbod wordt door de gemeente bij dagvaarding gestand gedaan.

3.Het geschil

3.1.
De gemeente vordert – samengevat – bij vonnis:
  • ten behoeve en ten name van de gemeente bij vervroeging de onteigening uit te spreken van onder de 2.1 omschreven percelen, met bepaling dat de ten behoeve van voormelde percelen gevestigde erfdienstbaarheden vervallen;
  • een som als zekerheid voor voldoening van de schadeloosstelling te bepalen, alsmede de wijze waarop zekerheidsstelling zal plaatsvinden;
  • te bepalen dat door inschrijving van het vonnis in de openbare registers de eigendom van het onteigende over zal gaan op de gemeente, vrij van alle lasten en rechten daarop rustende;
  • om na vervulling van de daartoe voorgeschreven procesgang bij afzonderlijk vonnis de aan de gedaagden en eventuele derde-belanghebbende uit te keren schadeloosstelling vast te stellen, met veroordeling van de gemeente tot betaling van het bedrag van de schadeloosstelling, voor zover niet reeds als voorschot uitgekeerd;
  • een of meer nieuws- of advertentiebladen aan te wijzen waarin zowel het vonnis van onteigening als dat houdende vaststelling van de schadeloosstelling, nadat zij kracht van gewijsde zullen hebben verkregen, door de griffier bij uittreksel bekend worden gemaakt;
  • voor het geval het aanbod door gedaagden alsnog mocht worden aanvaard, de onteigening uit te spreken met bepaling van de schadeloosstelling op het bedrag van het aanbod en met aanwijzing van een of meer nieuws- of advertentiebladen als vorenbedoeld;
dit alles kosten rechtens.
3.2.
[gedaagde 1 c.s.] voert verweer tegen de gevorderde vervroegde onteigening, stellende dat de gemeente onvoldoende serieus heeft onderhandeld en daardoor niet heeft voldaan aan haar verplichting van artikel 17 Ow om het onteigende in der minne te verwerven. Subsidiair, voor het geval de gevorderde onteigening naar het oordeel van de rechtbank kan worden uitgesproken, verwerpt [gedaagde 1 c.s.] de aangeboden schadeloosstelling als ongenoegzaam.
3.3.
Op de nadere stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De aan de gemeente in artikel 17 Ow opgelegde verplichting om te trachten hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen, strekt ertoe een rechtsgeding zo mogelijk te vermijden. Daarbij mag de onteigenaar niet te werk gaan alsof dit voorschrift een te verwaarlozen formaliteit is en heeft te gelden dat in de periode tussen het KB (in deze zaak 2 juli 2015) en de dagvaarding (in deze zaak 13 oktober 2015) door de onteigenaar serieuze verwervingspogingen ondernomen dienen te worden. Hierbij verzetten de tekst, geschiedenis en strekking van artikel 17 Ow zich er niet tegen dat bij het antwoord op de vraag of de onteigenende partij aan het voorschrift heeft voldaan, mede acht wordt geslagen op hetgeen zich met betrekking tot de verkrijging in der minne voorafgaand aan het KB tussen partijen heeft afgespeeld en op het daaruit blijkende standpunt van de eigenaar. Immers, uit dat een en ander kan blijken dat hetgeen na het KB door de onteigenaar is ondernomen heeft te gelden als een poging die beantwoordt aan voormelde strekking van artikel 17 Ow en niet louter als een ingevolge de wet te vervullen formaliteit.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeente heeft voldaan aan haar verplichting zoals omschreven in artikel 17 Ow en overweegt daartoe als volgt.
4.3.
De rechtbank acht het van belang dat de gemeente, zoals ook uit het in het geding gebrachte logboek blijkt, zeer kort voor het KB nog onderhandelingen heeft gevoerd met [gedaagde 1 c.s.] om het ter onteigening aangewezene in der minne te verwerven. Dat partijen het niet eens konden worden over de waarde van het onteigende betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat die onderhandelingen niet als serieus aangemerkt kunnen worden. Anders dan [gedaagde 1 c.s.] meent gaat de verplichting in artikel 17 Ow niet zo ver dat van de onteigenaar verlangd kan worden dat zij, indien partijen niet tot elkaar kunnen komen, haar bod verhoogt of andere bewegingsruimte zoekt in het kader van de onderhandelingen. Daarbij merkt de rechtbank ten overvloede op dat de gemeente deze bewegingsruimte wel heeft gezocht door naast een schadeloosstelling in geld ook een grondruil met een aanvullend geldbedrag voor te stellen. Dat volgens [gedaagde 1 c.s.] deze grondruil dezelfde waarde vertegenwoordigt als het bedrag dat de gemeente al aanbood, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
4.4.
Ook acht de rechtbank van belang dat de gemeente zich heeft laten bijstaan door een deskundige om tot een prijsbepaling – en daarmee een aanbod – te komen. Aan de stelling van [gedaagde 1 c.s.] dat de gemeente het taxatierapport van haar deskundige had moeten overleggen gaat de rechtbank voorbij. De gemeente is verplicht te pogen het ter onteigening aangewezene minnelijk te verwerven. Om die reden is het in algemene zin als wenselijk te beschouwen dat partijen elkaar over en weer inzicht geven in de feiten en omstandigheden waarop zij hun standpunt baseren, maar zij kunnen niet (eenzijdig) worden verplicht om hun taxatierapport over te leggen. In deze procedure stelt de rechtbank bovendien vast dat overleg heeft plaatsgevonden tussen de deskundigen van beide partijen en ook dat draagt bij aan het oordeel van de rechtbank dat voldoende is gebleken van serieuze onderhandelingen.
4.5.
Wat betreft de waardering van de te verwerven percelen liggen de standpunten van partijen ver uit elkaar. Ook bij pleidooi is gebleken dat het verschil in waardering zeer groot is en dat de kans minimaal kan worden geacht dat partijen hierover overeenstemming zouden bereiken. Dat op het laatste bod van [gedaagde 1 c.s.] geen reactie meer is gekomen maakt niet dat de gemeente geen serieuze poging heeft gedaan om het onteigende minnelijk te verwerven. In het licht van de voorgeschiedenis van de onderhandelingen en het daaruit blijkende standpunt van [gedaagde 1 c.s.] kon de gemeente volstaan met een laatste brief (te weten de brief van 31 augustus 2015) tussen het KB en de dagvaarding om te voldoen aan haar verplichting uit artikel 17 Ow.
Slotoverwegingen
4.6.
Nu het verweer van [gedaagde 1 c.s.] tegen de gevorderde vervroegde onteigening is verworpen en de rechtbank van oordeel is dat alle op straffe van nietigheid voorgeschreven wettelijke termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, ligt de vordering van de gemeente tot vervroegde onteigening voor toewijzing gereed.
4.7.
De gemeente heeft de rechtbank verzocht een som als zekerheid voor voldoening van de schadeloosstelling te bepalen, alsmede de wijze waarop zekerheidsstelling zal plaatsvinden. De rechtbank zal het voorschot op de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 54i Ow bepalen op 100% van het door de gemeente aangeboden bedrag, te weten € 240.000,00 zodat zekerheidsstelling als bedoeld in artikel 54i lid 4 Ow achterwege kan blijven.
4.8.
Nu [gedaagde 1 c.s.] het gedane aanbod niet heeft aanvaard, dient de rechtbank zich ingevolge artikel 54j Ow te laten voorlichten door deskundigen ter begroting van de aan [gedaagde 1 c.s.] toekomende schadeloosstelling. De rechtbank is voornemens om
mr. [A ] , ir. [B] en ir. [C] te benoemen. Genoemde personen beschikken over een ruime ervaring en deskundigheid op het gebied van onteigeningen en hebben de rechtbank reeds te kennen gegeven dat zij bereid en in staat zijn om in de onderhavige zaak als deskundigen op te treden.
4.9.
Alvorens de rechtbank tot de benoeming van voornoemde deskundigen overgaat, stelt zij partijen in de gelegenheid om zich binnen een week na heden bij akte uit te laten over de vraag of tegen de personen van deze deskundigen al dan niet bezwaar bestaat. Indien tegen de benoeming van de genoemde deskundigen bezwaar bestaat, dienen partijen dit gemotiveerd aan te geven. De rechtbank verzoekt partijen om bij dezelfde akte ook hun verhinderdata voor de maanden april tot en met juli 2016 op te geven, zulks ten behoeve van het plannen van een datum voor de descente. Tot slot verzoekt de rechtbank de (advocaat van de) gemeente om door te geven op welke locatie de in aansluiting op de descente te houden mondelinge toelichting zal kunnen plaatsvinden.
4.10.
In afwachting van de uitlatingen van partijen zal de rechtbank de uitspraak omtrent de vervroegde onteigening aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 23 maart 2016 voor akte aan de zijde van beide partijen met het doel als in 4.9. is overwogen, waarna de zaak zal worden verwezen naar de rol voor vonnis op een termijn van vier weken;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage, mr. I. Brand en mr. H.J. Suyver op 11 maart 2016 en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 2184