ECLI:NL:RBDHA:2016:11688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
AWB 16 / 14194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum kort verblijf op basis van onvoldoende economische binding met Marokko

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar van Marokkaanse nationaliteit, op 15 februari 2016 aanvragen ingediend voor visa voor kort verblijf in Nederland. Deze aanvragen waren gericht op het bezoeken van hun referent in Nederland. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 3 maart 2016 de aanvragen afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat eisers het voornemen hadden om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van het visum. Na bezwaar van eisers heeft de staatssecretaris het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard, zonder hen te horen. Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De rechtbank heeft op 28 september 2016 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eisers niet voldoende economische binding met Marokko hadden aangetoond. De rechtbank vond dat de door eisers overgelegde documenten, waaronder een 'attestation administrative' en bankafschriften, onvoldoende bewijs boden voor hun stelling dat zij over een stabiele bron van inkomsten beschikten. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen om visa terecht waren afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/14194
V-nummers: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 september 2016 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser, en

[naam eiseres], eiseres,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. F. El Makhtari,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. ir. M. Petsch.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen zijn weigering om aan hen visa voor kort verblijf af te geven kennelijk ongegrond verklaard.
Op 28 juni 2016 hebben eisers beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2016. Eisers zijn verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eisers, geboren op [geboortedatum eiser] en op [geboortedatum eiseres], van Marokkaanse nationaliteit en met elkaar getrouwd, hebben op 15 februari 2016 aanvragen tot afgifte van een visum voor kort verblijf ingediend. Dit hebben zij gedaan met het oog op het bezoeken van [naam referent], referent, en diens echtgenote [naam zus eiser], de zus van eiser.
2. Bij besluit van 3 maart 2016 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen, omdat het voornemen van eisers om het Nederlandse grondgebied te verlaten vóór het verstrijken van het visum niet kon worden vastgesteld. Op 7 maart 2016 hebben eisers daartegen bezwaar gemaakt en aangevoerd dat referent zich garant stelt voor de kosten van het verblijf en de terugreis, dat zij voornemens zijn om tijdig terug te keren in verband met de onderneming van eiser en dat de afwijzing vaag en onvolledig is geweest.
3. Bij bestreden besluit heeft verweerder, nadat eisers op diens verzoek vragenlijsten over de visumaanvragen ingevuld en voorzien van bijlagen aan hem hebben geretourneerd, het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard, waarbij is afgezien van horen. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers een geringe sociale en economische binding hebben met Marokko, zodat nog immer niet kan worden vastgesteld dat zij het voornemen hebben om tijdig terug te keren. Tevens heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet is komen vast te staan dat eisers beschikken over voldoende middelen om te voorzien in de kosten van verblijf hier te lande en van de terugreis.
4. In beroep hebben eisers daartegen aangevoerd dat ten onrechte eerst in bezwaar het middelenvereiste is tegengeworpen. Voorts hebben eisers aangevoerd dat er voldoende sociale binding is met Marokko gelet op de aanwezigheid aldaar van een moeder, voor wie eisers zorg dragen, en diverse broers en zussen. Ook hebben eisers aangevoerd dat er voldoende economische binding is met Marokko gelet op het boerenbedrijf dat eiser exploiteert. Daarbij geven eisers aan dat onregelmatige inkomsten inherent zijn aan het beroep van boer.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode), voor zover hier van belang, wordt een visum geweigerd:
a. indien de aanvrager:
iii) niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
of
indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
6. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat hij niet langer aan eisers tegenwerpt dat zij niet beschikken over voldoende middelen van bestaan zoals bedoeld in dit artikel.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij voldoende economische binding hebben met Marokko. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat eiser zijn stelling dat hij in Marokko een boerenbedrijf exploiteert onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Teneinde deze stelling te onderbouwen heeft eiser een ‘attestation administrative’ overgelegd, maar volstrekt onduidelijk is hoe dit document kan worden gewaardeerd. Immers is de status van de verstrekker en de wijze van onderzoek voorafgaand aan de verstrekking onbekend. Ook ter zitting hebben eisers hierover desgevraagd geen duidelijkheid kunnen verschaffen. Daarom kan aan dit document niet de waarde worden toegekend die eisers daaraan toegekend wensen. Het door eisers overgelegde ‘attestation agricole’ kan niet leiden tot een ander oordeel, nu dit document kennelijk slechts een bevestiging is van het eerstgenoemde attest.
Verder is naar het oordeel van de rechtbank eisers stelling dat zijn werkzaamheden een goede bron van inkomsten vormen onvoldoende aannemelijk gemaakt. Immers roepen de bankafschriften die eisers hebben overgelegd teneinde deze stelling te onderbouwen slechts vragen op. Zo is onduidelijk wat de herkomst is van de bedragen die op de rekening van eisers zijn bijgeschreven, zodat niet aannemelijk is dat eisers beschikken over een bestendige bron van inkomsten, een en ander onverminderd de vraag hoe regelmatig deze zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers niet hebben kunnen ophelderen waarom er blijkens deze afschriften voortdurend grote bedragen worden bijgeschreven, waarbij in de omschrijving van deze transacties steeds een drietal personen wordt genoemd met dezelfde familienaam als die van eiser of eiseres, en waarom vervolgens steeds grote bedragen naar diezelfde personen worden teruggestort. Ten slotte kan de stelling van eisers dat hun economische binding met Marokko wordt versterkt doordat zij aldaar een huis bezitten niet tot een ander oordeel leiden, omdat dit bezit op geen enkele manier aannemelijk is gemaakt.
8. De rechtbank is van oordeel dat reeds op grond van het voorgaande de aanvragen konden worden afgewezen. Gelet daarop komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de sociale binding van eisers met Marokko.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat, gelet op het bepaalde in artikel 84, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, geen rechtsmiddel open.