ECLI:NL:RBDHA:2016:11596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
AWB 16/7057 en 16/7058
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 in het kader van medische zorg en gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2016 uitspraak gedaan in een procedure over de toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en de relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), met name het arrest Korošec. Eiser, een Ghanese vreemdeling, had verzocht om uitstel van vertrek en een verblijfsvergunning op basis van gezinsleven conform artikel 8 EVRM. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie terecht was, omdat de medische situatie van eiser geen grond vormde voor het benoemen van een medisch deskundige. De rechtbank concludeerde dat het Bureau Medische Advisering (BMA) zorgvuldig had gehandeld en dat er geen medische noodzaak was voor mantelzorg in Nederland. Eiser had geen contra-expertise overgelegd die de conclusies van het BMA tegensprak. De rechtbank oordeelde verder dat de belangenafweging van de staatssecretaris, waarbij de belangen van de kinderen en de relatie met de referente in aanmerking waren genomen, niet onzorgvuldig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/7057 (beroep)
AWB 16/7058 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 19 september 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Ghanese nationaliteit,
eiser, verzoeker,
hierna te noemen eiser,
(gemachtigde: mr. A.C. de Klerk, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.E.J. ten Berg, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 24 december 2014 heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 20 augustus 2015 door deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam (AWB 15/213), gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 24 december 2014 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser.
Bij besluit van 17 november 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “familie- of gezinsleven conform artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)” afgewezen. Tevens omvat dit besluit een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
Bij besluit van 11 augustus 2015 heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard. Bij besluit van 31 augustus 2015 heeft verweerder het besluit van 11 augustus 2015 ingetrokken, zonder een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser.
Bij besluit van 8 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder zowel het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I als het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser heeft een relatie met [naam 1] , van Nederlandse nationaliteit (referente). Eiser en referente hebben samen twee kinderen, [kind 1] , geboren op [datum 1] , en [kind 2] , geboren op [datum 2] , beiden van Nederlandse nationaliteit.

Het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover het betreft de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw

2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Uit het advies van het Bureau Medische Advisering van de IND (BMA) van 25 november 2015 blijkt dat eiser in staat is om te reizen en dat bij terugkeer geen medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan nu de benodigde psychiatrische behandeling voor eiser in Ghana aanwezig is.
3. Uit het advies van het BMA van 25 november 2015 blijkt onder meer het volgende. Als aard van de klachten van eiser is vermeld dat sprake is van angst, slecht slapen en met name de voortdurende onzekerheid inzake mogelijke uitzetting naar het land van herkomst. De actuele klachten lijken vooral te moeten worden toegeschreven aan een PTSS met depressieve ondertoon. Eind 2012 heeft zich een psychotische ontregeling voorgedaan. Destijds werd gesproken over een manisch psychotisch beeld. Van psychotische klachten is onder de huidige (medicamenteuze) behandeling geen sprake. Eiser functioneert naar omstandigheden goed.
Eiser is sinds begin 2014, na een GGZ-behandeling (weer) in de zorg gekomen bij Kruispost Amsterdam (medische zorg voor onder andere ongedocumenteerden). Er is een driemaandelijks contact met de aan de Kruispost verbonden psycholoog en maatschappelijk werker. De gesprekken met de psycholoog zijn niet therapeutisch, enkel ondersteunend. Belangrijk gespreksonderwerp blijft de aanhoudende onzekerheid over de mogelijkheid van verblijf in Nederland. Over de duur van de behandeling wordt geen uitspraak gedaan. De medicamenteuze behandeling lijkt evenwel langdurig, zo niet blijvend, aangewezen.
Bij staken van de medicatie zou eiser wederom psychotisch ontregeld kunnen raken. Dit is eenmaal eerder gebeurd. En hoewel, voor zover te herleiden uit de stukken, destijds geen sprake was van een direct levensbedreigende situatie en het beeld niet heeft geleid tot (gedwongen) opname, kan niet worden uitgesloten dat het uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn.
Eiser wordt in staat geacht om te reizen. Er wordt wel aanbevolen om een schriftelijke overdracht van de medische gegevens mee te nemen en medicatie te continueren tijdens de reis om de periode van de reis te overbruggen. Er is behandeling en medicatie aanwezig in Ghana. Reizen naar Liberia wordt afgeraden vanwege aanhoudende onduidelijkheid over de behandelmogelijkheden aldaar.
Er is geen enkele aanwijzing dat mantelzorg in enigerlei vorm aan de orde is. Er is in het geheel geen probleem ten aanzien van (zelf)zorg. Eiser draagt zelf zorg voor zijn medicatie (ophalen herhaalreceptuur bij de arts e.d.) en regelt zijn afspraken (bij de psycholoog) zelf en komt deze ook trouw na. Hij heeft (laagfrequente) contacten met de arts benevens (steun biedende) gesprekscontacten met de psycholoog en maatschappelijk werk. Er is geen sprake van enigerlei, uit medisch oogpunt noodzakelijk te achten, begeleiding.
4. Eiser voert aan dat het BMA ten onrechte ervan uitgaat dat hij niet afhankelijk is van mantelzorg. De stelling van verweerder in het bestreden besluit, dat er geen probleem is ten aanzien van zelfzorg, is niet overeenkomstig de werkelijkheid. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft referente toegelicht dat eiser volledig van haar afhankelijk is. Eiser kan niet zonder ondersteuning van referente afspraken nakomen, medicatie nemen of voor zichzelf zorgen. Deze elementen vallen onder de door het BMA gebruikte definitie van mantelzorg. Het BMA laat zich niet als zodanig uit over mantelzorg. Hetgeen de medisch adviseur heeft genoteerd als gehoord van de behandelaar van de Kruispost komt niet overeen met de door eiser overgelegde verklaring van de psycholoog drs. J.A. Abraham van Kruispost van 25 april 2016, waarin hij stelt dat referente mantelzorg aan eiser verleent. In Ghana heeft eiser geen netwerk dat die mantelzorg aan hem kan verlenen. Het BMA advies is daarom niet volledig en verweerder kan niet zonder meer het advies volgen.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen grond is voor het oordeel dat het BMA het advies op onzorgvuldige wijze heeft opgesteld. Het BMA heeft vastgesteld dat eiser naar omstandigheden goed functioneert en dat er geen probleem is ten aanzien van de (zelf)zorg. Er is uit medisch oogpunt geen sprake van een noodzakelijk te achten begeleiding. Uit het advies van het BMA blijkt niet dat eiser medisch noodzakelijke mantelzorg behoeft. Het BMA heeft bij zijn onderzoek het dossier en de schriftelijke informatie van de behandelaars van eiser betrokken. Ook heeft het BMA telefonisch overleg gevoerd met de arts en de psycholoog van Kruispost. Niet is gebleken dat de steun van het gezin zaken inhoudt als toezicht op een juist gebruik van de medicatie, noodzakelijke begeleiding naar contacten met behandelaars of het algemeen dagelijks functioneren in de zin van ADL-afhankelijkheid. Aan de medische adviseur is expliciet gevraagd naar mantelzorg en met inachtneming van de informatie van de behandelaars heeft het BMA de conclusie getrokken dat eiser voor zijn medische behandeling niet afhankelijk is van mantelzorg. Mantelzorg vormt derhalve geen essentieel onderdeel van de medische behandeling. Hierbij is kennis genomen van de rol van referente.
4.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 13 oktober 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO0794), strekt, indien en voor zover verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een daartoe strekkende beroepsgrond beoordeelt of verweerder zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan heeft vergewist dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
4.3
De rechtbank stelt vast dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd van een onafhankelijk medisch deskundige waarin de conclusie van het BMA dat mantelzorg voor eiser niet medisch noodzakelijk is gemotiveerd wordt weersproken. Eiser heeft ter zitting de rechtbank verzocht een medisch deskundige te benoemen die onderzoek doet naar de vraag of mantelzorg voor eiser medisch noodzakelijk is. Hij heeft daartoe verwezen naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015, Korošec tegen Slovenië (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) en betoogd dat het bestreden besluit in overwegende mate op het BMA-advies steunt en het BMA onvoldoende onpartijdig en onafhankelijk is, zodat de rechtbank in haar beoordeling geen doorslaggevend gewicht kan toekennen aan het advies van het BMA.
4.4
Het arrest Korošec betreft de uitleg van artikel 6 EVRM. Uit het arrest van het EHRM van 5 oktober 2000, Maaouia tegen Frankrijk, nr. 39652/98 (www.echr.coe.int) volgt dat beslissingen over binnenkomst, verblijf en uitzetting van vreemdelingen niet binnen het bereik van artikel 6 van het EVRM vallen. Weliswaar correspondeert artikel 6 EVRM met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europerse Unie (het Handvest), waardoor de uitleg van artikel 6 EVRM ook van belang is voor de uitleg van artikel 47 van het Handvest (zie de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2015, onder 1.3, ECLI:NL:RVS:2015:785), maar uit artikel 51 van het Handvest volgt dat het Handvest alleen van toepassing is wanneer het recht van de Unie ten uitvoer wordt gelegd. Met de toepassing door verweerder van artikel 64 Vw wordt echter geen recht van de Unie ten uitvoer gelegd. Artikel 64 Vw is immers een zuiver nationale bepaling.
Gelet op het voorgaande is het arrest Korošec in deze zaak niet van toepassing, zodat daarin geen grond is gelegen voor het benoemen van medisch deskundige. Nu eiser voorts geen contra-expertise heeft overgelegd, ziet de rechtbank ook anderszins geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige in deze procedure. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.2 dient de rechtbank te beoordelen of verweerder zich ervan heeft vergewist dat het advies van het BMA - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
4.5
In het advies van het BMA is op basis van de door de behandelaars van eiser verstrekte informatie geconcludeerd dat er geen enkele aanwijzing is dat mantelzorg in enigerlei vorm aan de orde is, er geen problemen ten aanzien van de zelfzorg zijn, eiser zelf zijn medicatie inneemt en zijn eigen afspraken regelt. In het BMA-advies is geconcludeerd dat geen sprake is van uit medisch oogpunt noodzakelijk te achten begeleiding. De verklaring van referente dat zij toeziet op het medicijngebruik en toeziet op de afspraken met de behandelaars, en dat eiser zonder haar hulp niets zelf doet, biedt geen grond voor de conclusie dat, in weerwil van de conclusie van het BMA, de ondersteuning door referente noodzakelijk is ter voorkoming van een medische noodsituatie op korte termijn. Eiser heeft immers geen verklaring overgelegd van zijn behandelaars waaruit blijkt dat het BMA de door hen verstrekte informatie onjuist heeft weergegeven in het advies. Uit de stelling van de behandelaar van Kruispost in de door eiser overgelegde verklaring van 25 april 2016 dat referente mantelzorg verleent, volgt niet dat die mantelzorg medisch noodzakelijk is, in die zin dat bij uitblijven van die mantelzorg een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan, en dat hij zich daarbij heeft gebaseerd op (nieuwe) medische informatie die het BMA niet in zijn advies heeft betrokken.
Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat verweerder zich onvoldoende ervan heeft vergewist dat het advies van het BMA - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert voorts aan dat verweerder ten onrechte de door hem overgelegde informatie over de geestelijke gezondheidszorg in Ghana terzijde heeft geschoven. Uit deze informatie blijkt dat het ziekenhuis in Ghana, waar volgens het advies van het BMA de voor eiser benodigde behandeling beschikbaar is, kampt met overbezetting. Dat heeft gevolgen voor de beschikbaarheid van de behandeling. Verweerder kan er niet van uitgaan dat daarmee de behandeling voor eiser beschikbaar zal zijn.
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de door het BMA geraadpleegde bron in Ghana blijkt dat de specifieke behandeling voor eiser beschikbaar is en dat de specifieke medicatie verkrijgbaar is op diverse plekken. De door eiser overgelegde informatie van Human Rights Watch beschrijft de algemene stand van zaken van de geestelijke gezondheidszorg in Ghana. De door eiser overgelegde informatie van de website van het ‘Accra Psychiatric Hospital Ghana’ betreft eveneens niet de specifieke behandeling voor eiser, maar geeft algemene informatie over dat ziekenhuis. Overigens blijkt daaruit niet dat het ziekenhuis een algemeen tekort heeft aan financiën en patiënten niet de zorg krijgen die zij nodig hebben. Dat sprake is van overbezetting houdt niet in dat eiser niet de behandeling kan krijgen die hij nodig heeft.
5.2
Eiser heeft niet gemotiveerd bestreden dat uit het BMA-advies en de daaraan ten grondslag liggende bronnen blijkt dat behandeling voor hem in Ghana aanwezig is. De vraag of eiser (tijdig) toegang zal krijgen tot behandeling wegens overbezetting van het in het advies genoemde ziekenhuis, betreft een vraag van de feitelijke toegankelijkheid van de zorg. Volgens het beleid van verweerder, neergelegd in de paragrafen A3/7 en B8/9.1.7 Vreemdelingencirculaire 20000 (Vc), moet de feitelijke toegankelijkheid niet bij de beoordeling van de aanvraag voor toepassing van artikel 64 Vw worden betrokken. Reeds daarom slaagt de beroepsgrond niet.
Het beroep gericht tegen het bestreden besluit, voor zover het betreft de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 EVRM
6. Eiser voert tegen de door verweerder verrichtte belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM aan dat referente ten onrechte gedwongen wordt met eiser mee te gaan naar Ghana, doordat eiser zich in Ghana niet alleen staande kan houden. Als het gezin vertrekt naar Ghana, kan referente niet voldoen aan het inkomensvereiste, waardoor zij niet meer kunnen terugkeren naar Nederland. Dat maakt het verblijf van referente en dat van haar kinderen in de Europese Unie illusoir en dat is in strijd met het unierecht.
Voorts heeft verweerder niet uitgebreid de belangen van de kinderen meegewogen. Zo is bijvoorbeeld niet meegewogen dat de hele familie van referente in Nederland woont. Wanneer het gezinsleven in Ghana moet worden uitgeoefend, betekent dit dat de kinderen het regelmatige contact met oma, tantes, neefjes en nichtjes wordt ontzegd.
Daarnaast is verweerder ten onrechte ervan uitgegaan dat eiser 29 jaar in het land van herkomst, Ghana, heeft verbleven, tegenover net 8 jaar in Nederland. Eiser heeft echter nog geen twee jaar in Ghana verbleven. Daar staat tegenover dat verweerder in het verblijf van eiser in Nederland heeft berust, door geen uitzettingshandelingen te verrichten.
Doordat van eiser wordt verwacht dat hij zichzelf kan handhaven in Ghana, terwijl hij ziek is en aannemelijk is dat hij daardoor sterkere dan gebruikelijke banden heeft met referente, heeft verweerder de belangenafweging onzorgvuldig verricht.
6.1
Verweerder heeft in zijn belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM betrokken dat eiser zijn gezinsleven in Nederland uitoefent zonder dat hij in Nederland mocht verblijven. De Nederlandse overheid heeft er een zwaarwegend belang bij om de gevolgen van een dergelijke handelswijze voor eisers eigen rekening en risico te laten komen. Voorts heeft eiser een relatief korte tijd in Nederland gewoond, namelijk negen jaar. Daarom kan van hem worden verwacht dat hij sterke banden heeft met het land van herkomst. Uit het dossier komt voorts naar voren dat eiser contacten heeft in Nederland met de Ghanese gemeenschap en dat referente van Ghanese origine is. Mede gelet op de leeftijd van eiser en zijn lange verblijf in Ghana wordt hij geacht zich aldaar te kunnen handhaven. Er is geen sprake van langdurig gedoogd verblijf. Eiser heeft immers verschillende aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning die zijn afgewezen en hij heeft meermalen in vreemdelingenbewaring gezeten.
Eiser is medisch gezien in staat om te reizen en er is behandeling voor hem beschikbaar in Ghana. Hoewel referente en de kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben, brengt dit niet automatisch een verplichting voor de Nederlandse Staat mee om ook aan eiser verblijf in Nederland toe te staan. Weliswaar kent verweerder aan deze feiten in de belangenafweging een belangrijke wegingsfactor toe, maar hij acht deze niet doorslaggevend. Het feit dat aan eiser geen verblijf in Nederland wordt toegestaan, betekent niet dat de Nederlandse overheid aan referente en de kinderen het recht ontzegt op verblijf in Nederland. Immers, toelating en verblijf van hen is te allen tijde gewaarborgd. Het is aan referente om thans de keuze te maken om eiser naar Ghana te volgen. Hierbij betrekt verweerder dat referente eveneens van Ghanese origine is en niet onbekend is met de Ghanese cultuur. Ook het feit dat referente in Nederland een baan heeft en haar sociale leven zich hier afspeelt en bij een keuze om eiser te volgen enkele Nederlandse verworvenheden zal moeten opgeven, maakt de belangenafweging niet anders. Het gaat alleen om de keuze van eiser om het gezinsleven, zoals dat nu in Nederland bestaat, voort te zetten in zijn land van herkomst.
De kinderen van eiser zijn van jonge leeftijd. Er is geen sprake van een objectieve belemmering of onoverkomelijke obstakels dat niet de keuze kan worden gemaakt om het gezinsleven in Ghana uit te oefenen. De omstandigheid dat het voor [kind 1] moeilijk(er) zal zijn, gelet op haar leeftijd en verblijf in Nederland, maakt niet dat de belangenafweging in het voordeel van eiser uitvalt. Er kan nog steeds worden gesproken van een
adaptable age. Van [kind 1] wordt weliswaar meer aanpassingsvermogen gevraagd dan van [kind 2] , maar ook zij heeft een zekere affiniteit met de Ghanese cultuur, daar zij thans in dit gezinsverband is opgegroeid en zij zich, met hulp van haar moeder en eiser, ook zal kunnen aanpassen aan het land van herkomst van eiser. Er is geen sprake van een situatie dat de kinderen worden gedwongen om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten bij het onthouden van een verblijfsvergunning aan eiser.
6.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder alle relevante omstandigheden, waaronder ook de belangen van de kinderen, in zijn belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM heeft betrokken. Verweerder heeft weliswaar ter zitting erkend dat hij ten onrechte in de belangenafweging heeft gesteld dat eiser het grootste deel van zijn leven in Ghana heeft gewoond, want eiser is in Liberia opgegroeid en heeft ongeveer twee jaar in Ghana verbleven, maar dat heeft verweerder niet ten onrechte niet tot een andere uitkomst van de belangenafweging geleid. Verweerder heeft in de belangenafweging immers ook onweersproken gesteld dat van eiser en referente affiniteit met de Ghanese cultuur kan worden verwacht, nu referente van Ghanese afkomst is, eiser ongeveer twee jaar in dat land heeft verbleven en zij contacten hebben met de Ghanese gemeenschap in Nederland.
Verweerder heeft voorts terecht naar voren gebracht dat hij niet langdurig in het verblijf van eiser in Nederland heeft berust. Eiser heeft immers verschillende aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning waarvan hij de beslissing in Nederland mocht afwachten. Bij de afwijzing van die aanvragen heeft verweerder eiser vervolgens opgedragen Nederland te verlaten, waaraan eiser geen gevolg heeft gegeven. Voorts heeft verweerder onbetwist gesteld dat eiser meermalen in vreemdelingenbewaring heeft gezeten, gericht op de uitzetting van eiser.
Er is geen grond voor het oordeel dat referente gedwongen is om eiser te volgen naar Ghana in verband met zijn medische situatie, nu, zoals in het voorgaande is overwogen, er geen grond is voor het oordeel dat eiser ter voorkoming van een medische noodsituatie afhankelijk is van mantelzorg. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte in zijn belangenafweging betrokken dat het de keuze van referente is om eiser met de kinderen al dan niet te volgen naar Ghana. Voor zover ervan kan worden uitgegaan dat eiser vanwege zijn ziekte een bijzonder sterke band heeft met referente, heeft verweerder ook in dat verband niet ten onrechte van belang geacht dat geen sprake is van belemmeringen voor referente om eiser te volgen naar zijn land van herkomst. Dat het gezin daardoor niet meer zal kunnen terugkeren naar Nederland, omdat niet aan het middelenvereiste kan worden voldaan, wat daarvan zij, maakt dat niet anders. Verweerder heeft daarbij voorts niet ten onrechte betrokken dat, voor zover de kinderen eiser zullen volgen naar zijn land van herkomst, gelet op hun leeftijd een zeker aanpassingsvermogen kan worden verwacht. Nu verweerder niet ten onrechte het de keuze van referente acht om eiser al dan niet te volgen naar zijn land van herkomst, is er geen grond voor de conclusie dat het recht op verblijf van referente en de kinderen in de Europese Unie door het bestreden besluit illusoir is geworden.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM ten nadele van eiser doen uitvallen.
De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om een voorlopige voorziening
9. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
10. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel