Geschil8. In geschil is of de verkrijging is belast tegen het 2%-tarief voor woningen, dan wel deels tegen het algemene tarief van 6% en deels tegen het 2%-tarief voor woningen.
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat op de gehele verkrijging het 2%-tarief van toepassing is en voert daartoe aan dat ten tijde van de levering er noch functioneel, noch feitelijk sprake was van een bestemming als kantoor. Indien al sprake is van een onroerende zaak die naar zijn aard deels is bestemd om te worden bewoond en deels is bestemd om te werken, dan is de bestemming die in overwegende mate is toe te kennen aan de onroerende zaak doorslaggevend en dat is in onderhavig geval de bestemming wonen.
10. Verweerder stelt dat het object op het moment van de levering voor 57 procent bestemd was voor bewoning door particulieren en voor 43 procent bestemd was om te werken. De naheffingsaanslag is volgens verweerder terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.
11. Voorts is in geschil of de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd reeds omdat, naar eiseres stelt, het hoorverslag niet is toegezonden, in de uitspraak op bezwaar ten onrechte wordt vermeld dat het horen heeft plaatsgevonden op 17 december 2015 in plaats van 17 november 2015 en de uitspraak op bezwaar niet aan de juiste persoon is toegezonden.
Beoordeling van het geschil
12. De rechtbank stelt voorop dat eiseres, wat er ook zij van de hiervoor onder 11. genoemde klachten, niet in haar processuele belangen is geschaad. Eiseres heeft tijdig beroep kunnen instellen. De rechtbank verbindt daarom geen consequenties aan de door eiseres gestelde misslagen.
Tarief
13. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2012), vermeldt in het artikelsgewijs commentaar bij Artikel XVI, onderdeel C (artikelen 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer) voor zover van belang het volgende:
“Dit onderdeel regelt de verlaging van het tarief overdrachtsbelasting naar 2 procent voor de verkrijging van woningen of van rechten waaraan deze zijn onderworpen. Onder woning wordt in dit kader verstaan onroerende zaken die op het moment van de juridische overdracht naar hun aard zijn bestemd voor bewoning. Als een onroerende zaak feitelijk wordt bewoond, maar naar zijn aard niet bestemd is voor bewoning, dan wordt deze onroerende zaak niet aangemerkt als woning. Bij twijfel of een onroerende zaak naar zijn aard bestemd is voor bewoning is mede van belang of de gemeente aan de onroerende zaak een woonbestemming heeft gegeven. (…) Voor onroerende zaken die niet geheel naar hun aard zijn bestemd voor bewoning geldt dat uitsluitend op de waarde van het deel dat voor bewoning is bestemd het tarief van 2 procent wordt toegepast. Als de onroerende zaak qua oppervlakte voor 90 procent of meer naar zijn aard bestemd is voor bewoning, kan voor de verkrijging van de gehele onroerende zaak het tarief van 2 procent worden toegepast.”
Tweede Kamer 2011-2012, 33 003, nr. 3, p 115-116.
14. Anders dan eiseres betoogt, is deze toelichting nog steeds geldig. Immers, het enkele feit dat de tijdelijke maatregel is omgezet in een structurele verlaging van het tarief voor woningen, wijzigt de achterliggende gedachte van het verlaagde tarief niet.
15. Voorts blijkt uit de voormelde passage dat de stelling van eiseres dat een onroerende zaak als woning moet worden aangemerkt als deze naar zijn aard in overwegende mate is bestemd om te worden bewoond, niet opgaat. Bij onroerende zaken die naar hun aard een gemengde bestemming hebben, heeft te gelden dat het 2%-tarief alleen van toepassing is op het gedeelte van de onroerende zaak dat bestemd is om te worden bewoond. Dat is slechts anders als de onroerende zaak qua oppervlakte voor 90 procent of meer naar zijn aard bestemd is om te worden bewoond.
16. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar stelling dat de voormelde passage over onroerende zaken die naar hun aard niet geheel zijn bestemd om te worden bewoond geen betrekking heeft op onroerende zaken als de onderhavige, maar op woon-winkelpanden of situaties waarin een woning en een bedrijfspand op één perceel staan. De parlementaire geschiedenis biedt voor een dergelijke uitleg geen aanknopingspunten.
17. Zoals hiervoor onder 1. is vermeld, is het object gebouwd als woonhuis met atelier. Aldus is het object van oorsprong naar zijn aard bestemd om te wonen en te werken. Partijen zijn het erover eens dat er na de bouw aan het exterieur, noch aan het interieur van het object wezenlijke wijzigingen zijn aangebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat het object ook ten tijde van de verkrijging door eiseres naar zijn aard een gemengde bestemming had. Alsdan heeft te gelden dat het 2%-tarief alleen van toepassing is op de verkrijging van het gedeelte dat bestemd is voor bewoning.
18. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat, indien ervan wordt uitgegaan dat het object naar zijn aard een gemengde bestemming heeft, de werkruimte moet worden vastgesteld op één derde van één verdieping. Zij voert daartoe aan dat de oorspronkelijke werkruimte van de architect ongeveer een derde van de eerste etage besloeg. De rechtbank volgt eiseres hierin niet omdat ook de verkeersruimtes en het souterrain deels moeten worden toegerekend aan de werkruimte.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de werkruimte moet worden vastgesteld op 43 procent, nu verweerder dit baseert op het feit dat het hiervoor onder 2. vermelde advocatenkantoor 43 procent van het object in gebruik had als kantoor. Dat op enig moment een gedeelte van het object feitelijk is gebruikt als kantoor, maakt niet dat dit gedeelte naar zijn aard niet is bestemd voor bewoning. Het feitelijk gebruik van een onroerende zaak is immers niet van belang.
20. Gelet op de overgelegde bouwtekeningen waarop de oorspronkelijke werkruimte - het atelier van de architect - is aangegeven, alsmede de verkeersruimtes en het souterrain die deels aan de werkruimte moeten worden toegerekend, stelt de rechtbank de werkruimte schattenderwijs vast op 20 procent van de onroerende zaak. Dit brengt mee dat 20 procent van de verkrijgingsprijs is belast naar het algemene tarief en 80 procent van de verkrijgingsprijs is belast tegen het 2% -tarief voor woningen. De totaal verschuldigde belasting bedraagt dan € 39.480 (2% over € 1.128.000 en 6% over € 282.000), zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 11.280.
21. Het beroep is gegrond.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.238 (1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496, alle met een wegingsfactor 1). Nu het bezwaarschrift door eiseres zelf is ingediend, komen de daarmee gemoeide kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
23. Voor het toekennen van een hogere proceskostenvergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. Weliswaar heeft de gemachtigde verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten, maar gesteld noch gebleken is dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid van het Besluit, die afwijking van de forfaitaire regeling rechtvaardigen.