ECLI:NL:RBDHA:2016:11586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
AWB 16/8612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de nationaliteit en staatloosheid van een Palestijnse asielzoeker

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 juli 2016 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvraag ingewilligd, maar had de nationaliteit van de eiser als 'onbekend' aangemerkt. De eiser, die stelt staatloos Palestijn te zijn, betwistte deze beslissing en voerde aan dat hij voldoende bewijs had geleverd om zijn staatloosheid aan te tonen. De rechtbank oordeelde dat de eiser belang had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat de vaststelling van zijn nationaliteit verschillende rechtsgevolgen met zich meebracht.

De rechtbank constateerde dat de staatssecretaris de documenten die de eiser had overgelegd, geloofwaardig had bevonden, maar dat er meer authentieke documenten nodig waren om de staatloosheid vast te stellen. De eiser gaf aan niet over andere documenten te beschikken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op goede gronden had besloten om de staatloosheid niet vast te stellen, omdat de eiser niet in staat was om de benodigde aanvullende documenten te overleggen. De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op het gelijkheidsbeginsel, omdat hij niet had aangetoond dat in vergelijkbare zaken dezelfde documenten waren overgelegd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/8612
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van onbekende nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke, advocaat te Bussum),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.P. Guérain, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van 22 oktober 2015, geldig tot 22 oktober 2020.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft 28 juni 2016 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn nationaliteit als onbekend heeft aangemerkt. Hij heeft voldoende aangetoond dat hij staatloos Palestijns is. Ter onderbouwing heeft eiser een verklaring van United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNWRA) overgelegd. Eiser ziet in het feit dat verweerder hem een verblijfsvergunning op de a-grond van artikel 29 Vw heeft verleend, bevestiging dat verweerder er ook vanuit gaat dat eiser staatloos Palestijn is.
1.1
Ter zitting heeft eiser, ter nadere toelichting en in reactie op het verweerschrift, het volgende gesteld. Op grond van artikel 2.15 en artikel 2.17 Wet Basisregistratie Personen geschiedt de registratie in de Basisregistratie Personen (BRP) op basis van het naar aanleiding van de asielprocedure genomen besluit door verweerder. Indien eiser in de BRP als staatloos Palestijn staat vermeld, heeft hij een sterkere rechtspositie. Zo kan een staatloos Palestijn, die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, al na drie jaar een naturalisatieverzoek indienen in plaats van pas na vijf jaar bijvoorbeeld bij de vermelding ‘nationaliteit onbekend’. Nu de vaststelling van de nationaliteit door verweerder gebeurt en aan deze vaststelling verschillende rechtsgevolgen zijn verbonden, heeft eiser belang bij de behandeling van het beroep.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Immers, in het kader van de asielprocedure gaat het enkel om de vraag of de gestelde staatloosheid van eiser geloofwaardig is geworden op basis van de overgelegde documenten en afgelegde verklaringen van eiser. In de asielprocedure is overwogen dat de gestelde identiteit en staatloosheid geloofwaardig zijn. Echter, dit is een andere beoordeling dan de vaststelling van de staatloosheid. Voor de vaststelling daarvan is de Vw geen instrument. De Vw heeft als doel het stellen van regels omtrent het verblijfsrecht van vreemdelingen. Het vaststellen van staatloosheid is geen belang dat door de Vw wordt bestreken. Een procedure tot vaststelling van staatloosheid is in Nederland in zijn geheel onbekend. Onder verwijzing naar een brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 14 september 2010 (nr. 548084) merkt verweerder op dat inmiddels een wetsvoorstel hieromtrent in de maak is.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Op grond van het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser met de vaststelling van ‘staatloos Palestijn’ in een gunstiger rechtspositie geraakt.
3.2
Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat indien eiser meer, authentieke, documenten had overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit en herkomst, verweerder wel tot vaststelling van de staatloosheid was overgegaan. Gelet daarop en gezien het feit dat aan deze vaststelling rechtsgevolgen zijn verbonden, is de rechtbank van oordeel dat eiser belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep.
3.3
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld en ter zitting nader toegelicht, dat verweerder op grond van de overgelegde documenten weliswaar geloofwaardig heeft bevonden dat eiser staatloos Palestijn is, maar dat voor de vaststelling van de staatloosheid meer, authentieke, documenten dienen te worden overgelegd. Zo heeft eiser bijvoorbeeld geen door de Syrische autoriteten afgegeven (reis)document dan wel een ander authentiek document overgelegd waaruit blijkt dat eiser staatloos Palestijn is. Desgevraagd heeft eiser ter zitting meegedeeld dat hij de documenten, die hij in zijn bezit heeft, heeft overgelegd en dat hij niet in het bezit is van andere documenten en evenmin in het bezit kan geraken van andere authentieke documenten. Nu een nadere onderbouwing van de staatloosheid ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden niet tot vaststelling van de staatloosheid is overgegaan. De stelling van eiser dat het onbegrijpelijk is dat, nu verweerder in de asielprocedure geloofwaardig heeft bevonden dat eiser staatloos Palestijn is, niet tevens tot vaststelling daarvan is overgegaan, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu de beoordeling van de geloofwaardigheid een andere is dan de vaststelling van de staatloosheid, zoals verweerder heeft toegelicht.
3.4
Eisers heeft ter zitting verder gesteld dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing heeft eiser ter zitting een tweetal besluiten overgelegd waarin de staatloosheid door verweerder is vastgesteld. Nu eiser enkel de besluiten heeft overgelegd en niet heeft onderbouwd dat in die zaken precies dezelfde stukken waren overgelegd als in de onderhavige, slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet wegens het ontbreken van een concrete onderbouwing. Het ter zitting gedane voorstel dat, indien gewenst, eiser de gehele dossiers van de betreffende vreemdelingen zal overleggen nadat daar door de betreffende vreemdelingen toestemming voor is verleend, wijst de rechtbank af als tardief.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel