Overwegingen
Eisers hebben aan hun aanvragen het volgende ten grondslag gelegd. Eisers zijn afkomstig uit het district Kedjran en de provincie Daikondi, gelegen in Afghanistan. Zij behoren tot de Baluchi-bevolkingsgroep en zijn sjiitisch. Eiser werkte op het land en kocht daarvoor spullen van de bazaar (markt). Op een avond toen hij op weg was naar de bazaar zag hij drie mannen, waaronder de hem bekende buurtgenoot [geboortedag] een berm-bom plaatsen onder de weg met als bedoeling om auto’s op te blazen en daarmee mensen van de overheid te doden. Omdat [geboortedag] eiser ook zag vluchtte eiser naar het huis van zijn schoonvader. De mannen drongen vervolgens het huis van eisers binnen en wilden weten waar eiser was. De mannen mishandelden en verkrachtten eiseres en schoten de (schoon)broer van eisers dood toen die eiseres wilde beschermen. De ochtend erna keerde eiser terug naar zijn woning, waar hij zijn broer dood en zijn vrouw ontredderd aantrof. Eisers gingen naar het huis van hun (schoon)vader. Omdat die vond dat eisers niet meer veilig waren regelde hij dat eisers hun land konden verlaten. Op 24 november 2015 reisden eisers Nederland in.
Blijkens de bestreden besluiten acht verweerder de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig. Ook acht verweerder de gestelde etniciteit van eisers geloofwaardig. De verklaringen van eiser over de gestelde ondervonden problemen met hun buurtgenoot [geboortedag] worden door verweerder niet geloofwaardig geacht. Redengevend hiervoor is dat eisers hebben verklaard geen aangifte te hebben gedaan van de mishandeling en verkrachting van eiseres en evenmin van de moord op hun (schoon)broer, dat eiser niet afdoende bevredigend heeft verklaard waarom hij niet naar huis is gegaan om zijn echtgenote en kinderen te beschermen tegen [geboortedag] , dat eiseres summier heeft verklaard over de verkrachting en dat eisers tegenstrijdig hebben verklaard over de gebeurtenissen rondom de verkrachting en de moord op hun (schoon)broer en omtrent de gestelde problematiek met [geboortedag] .
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten. Op hetgeen zij in beroep naar voren hebben gebracht zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
4. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank allereerst ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verkrachting van eiseres ongeloofwaardig is, op de grond dat de door eiseres afgelegde verklaringen omtrent de verkrachting (op details) tegenstrijdigheden bevatten.
5. Eiseres heeft dienaangaande verklaard dat de drie mannen haar naar binnen hebben geduwd en dat zij gevallen is. Vervolgens heeft zij in datzelfde gehoor verklaard dat één van deze mannen haar onder dwang mee naar binnen heeft genomen en dat hij daar in huis dat met haar heeft gedaan (de rechtbank begrijpt dat eiseres daarmee bedoelde te zeggen dat de man haar daar verkracht heeft). De man heeft haar op haar hoofd geslagen waardoor ze buiten bewustzijn is geraakt. Toen ze bijkwam zag ze dat dit met haar was gebeurd. Aanvankelijk heeft eiseres in haar vrije relaas dus verklaard dat ze verkracht is door één van de drie mannen, terwijl ze later in het nader gehoor heeft verklaard dat [geboortedag] haar verkracht heeft. Eiseres heeft in haar nader gehoor op de vraag ‘Een van deze mannen was [geboortedag] . Wie waren de andere twee mannen?’ geantwoord: ‘Ik kende hen niet. Ze hadden hun gezicht
ook[onderstreping rechtbank] bedekt. Ik kon ze niet heel goed zien want daar is het niet net als hier. Je hebt niet heel erg veel licht. [geboortedag] zelf was helemaal in het zwart gekleed. Zijn shalwar Kamiz was zwart. Zijn tulband was ook zwart. Van de andere mannen heb ik niets gezien.’ Op de vraag hoe het zo kan zijn dat ze [geboortedag] wel goed kon bekijken en de andere twee mannen niet heeft eiseres geantwoord: ‘In het begin heb ik ook niet echt op zijn kleding gelet, maar hij was degene die mij heeft gepijnigd. Hij was degene die mij naar binnen heeft meegenomen. Toen ik naar hem keek kon ik zien hoe hij was aangekleed.’
6. De rechtbank maakt uit de passage bovenaan pagina 3 van het bestreden besluit ten aanzien van eiseres op dat eiseres niet meer wordt tegengeworpen dat zij de naam [geboortedag] niet eerder heeft genoemd. Verweerder blijft het echter bevreemdingwekkend vinden dat eiseres [geboortedag] zou hebben herkend nu hij zijn gezicht bedekt zou hebben. De rechtbank kan echter uit het verslag van nader gehoor niet opmaken dat eiseres dit zo heeft verklaard. Het gebruik van het onderstreepte woord ‘ook’ wettigt dat op zichzelf niet. Weliswaar kan dit woord in de context van de zin de betekenis ‘evenals [geboortedag] ’ hebben, maar evenzeer kan dit woord daar de betekenis ‘evenals de rest van hun lichaam’ of ‘immers’ hebben. Blijkens het verslag van gehoor is niet op dit punt doorgevraagd, zodat het ongerijmde karakter van de herkenning van [geboortedag] zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet op deze verklaring van eiseres kan worden gebaseerd.
7. De rechtbank volgt voorts de stelling van eisers, dat uit het summiere karakter van de verklaringen van eiseres niet kan worden opgemaakt dat de gestelde verkrachting niet heeft plaatsgevonden. Eisers’ gemachtigde wijst er terecht op dat van een ongeletterde vrouw uit een ruraal gebied in Afghanistan niet verwacht kan worden verwacht dat zij uit eigen beweging uitgebreid en tot in detail verklaart over een traumatische gebeurtenis als een verkrachting. De gemachtigde wijst ook op een publicatie van UNHCR over het onvermogen van slachtoffers van seksueel geweld om in detail te kunnen verklaren, alsmede dat ingevolge werkinstructie 2014/10 rekening moet worden gehouden met de persoon van de vreemdeling en diens achtergrond. Het had dus op de weg van verweerder gelegen aanvullende vragen te stellen over de ondergane verkrachting indien verweerder van oordeel was dat de verklaringen niet voldoende duidelijk of onvoldoende gedetailleerd waren. Dergelijke vragen zijn niet gesteld.
8. De rechtbank tekent hierbij echter aan dat uit het enkele feit dat eiseres summier heeft verklaard over de ondergane verkrachting evenmin dwingend volgt dat die verkrachting wèl heeft plaatsgevonden. De rechtbank neemt om die reden tot uitgangspunt dat het summiere karakter van eiseresses verklaringen over de verkrachting, nu daarop niet is doorgevraagd, geen dragend onderdeel kan vormen voor verweerders standpunt dat het asielrelaas van eisers niet geloofwaardig is. De ongeloofwaardigheid van de verkrachting zoals die volgens eiseres heeft plaatsgevonden kan echter wel volgen uit de onderbouwing van verweerders standpunt over de overige elementen van het asielrelaas van eisers, in onderlinge samenhang bezien.
9. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eisers over de gestelde ondervonden problemen met buurtgenoot [geboortedag] niet geloofwaardig zijn te achten. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat het bevreemding wekt dat eiser, na achtervolgd te zijn door [geboortedag] , in samenspraak met zijn schoonvader, zou hebben besloten niet naar huis te gaan om eiseres te waarschuwen of te beschermen. Eiser heeft in zijn nader gehoor verklaard dat [geboortedag] bommen plaatst, veel geld, macht en contacten met de Taliban heeft. Ook hebben eisers aangegeven dat [geboortedag] wist waar ze woonden. Eiseres heeft verder verklaard dat hun buurtgenoot ook verantwoordelijk zou zijn voor de moord op twee van haar familieleden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het op basis van deze omstandigheden bevreemdend heeft kunnen achten dat eiser in die situatie eiseres niet heeft gewaarschuwd of naar haar toe is gegaan om haar bescherming te bieden. Eiser heeft in dit verband verklaard dat hij dacht dat [geboortedag] hem achterna zou gaan, maar dat hij niet gedacht had dat [geboortedag] naar hun woning zou gaan. Verweerder heeft deze verklaring niet hoeven volgen, nu eiser ook heeft verklaard dat hij juist niet naar zijn huis maar naar zijn schoonvader zou zijn gegaan omdat hij bang was dat [geboortedag] hem onderweg naar huis te pakken zou krijgen. Dat er geen reden was om aan te nemen dat eiseres groot gevaar zou lopen, zoals eiser in beroep heeft gesteld, doet aan het vorenstaande niet af.
11. Ter zitting is namens eisers in dit verband nog betoogd dat de situatie in de woning van eisers is geëscaleerd door de onverwachte aanwezigheid van de (schoon)broer van eisers. De (schoon)broer heeft geprobeerd eiseres te beschermen, en daardoor is de situatie uit de hand gelopen. Eisers hebben gesteld dat – als [geboortedag] in de woning alleen eiseres zou hebben aangetroffen – hij haar geen haar zou hebben gekrenkt.
Ook deze stelling leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Immers, als de verwachting van eiser gewettigd was dat [geboortedag] eiseres ongemoeid zou laten valt niet in te zien waarom eisers’ schoonbroer haar tegen [naam] zou hebben moeten beschermen.
12. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder bij zijn standpunt heeft kunnen betrekken dat eisers tegenstrijdig hebben verklaard over aanwezigheid van eiser bij de begrafenis van de broer van eiser.
Eiseres heeft in haar nader gehoor verklaard dat haar vader en eiser haar schoonbroer uit het huis hebben gehaald en hem hebben begraven. Eiseres heeft daarbij expliciet aangegeven dat eiser aanwezig was bij de begrafenis van zijn broer. Eiser heeft echter verklaard dat hij niet bij de begrafenis van zijn broer aanwezig was omdat hij er niet naar toe kon. Weliswaar is eiseres op haar eerste verklaring teruggekomen, maar zij heeft daarvoor geen bevredigende verklaring gegeven.
13. Voorts heeft eiseres verklaard dat ze na de verkrachting naar buiten was gerend en zag dat haar schoonbroer dood was. Achtereenvolgens verklaart eiseres dat het lijk van haar schoonbroer binnen lag en dat haar vader en man hem uit huis zouden hebben gehaald. Verweerder heeft deze verklaringen terecht als tegenstrijdig aangemerkt. Dat eiseres op deze tegenstrijdigheid is teruggekomen nadat ze hiermee geconfronteerd is, doet daar niet aan af nu eiseres ook op dit punt geen uitleg heeft gegeven over de reden waarom ze hierover in haar vrije relaas heeft verklaard zoals ze heeft gedaan.
14. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder bij zijn standpunt heeft kunnen betrekken dat het bevreemding wekt dat eisers geen aangifte dan wel een poging daartoe hebben gedaan van de moord op hun (schoon)broer en van de mishandeling en verkrachting van eiseres. Verweerder heeft eisers niet hoeven volgen in hun standpunt dat aangifte doen zinloos zou zijn geweest omwille van het feit dat de Afghaanse autoriteiten nauwelijks tot niet in staat zouden zijn om de Afghaanse bevolking bescherming te bieden tegen geweld en omdat eiseres als vrouw geen aangifte kan doen en niet wist waar aangifte gedaan zou kunnen worden. Van eisers mocht worden verwacht dat ze in de gegeven omstandigheden in ieder geval een poging daartoe hadden gedaan omdat eiser op de hoogte was van de locatie van het politiebureau en de (schoon)broer van eisers als soldaat werkzaam was bij de overheid. Dat de Afghaanse autoriteiten in zijn algemeenheid nauwelijks tot niet in staat zouden zijn om de Afghaanse bevolking bescherming te bieden doet daaraan niet af, nu dit niet wil zeggen dat de Afghaanse autoriteiten in de specifieke situatie waarin eisers zich bevonden niets voor hen konden betekenen en dit niet betekent dat er geen aangifte kan worden gedaan van reeds gepleegd geweld tegen eiseres en haar schoonbroer.
Het voorgaande wordt ook niet anders door de niet nader onderbouwde stelling van eisers dat aangifte ook zinloos zou zijn geweest omdat zij in hun regio behoren tot een minderheidsgroep (de Sjiitische Balouch).
15. Uit het hiervoor in rechtsoverwegingen 10 tot en met 14 overwogene volgt dat verweerder de verklaringen van eisers over de ondervonden problemen met buurtgenoot [geboortedag] niet geloofwaardig heeft hoeven achten. Tegen deze achtergrond kan ook het standpunt van verweerder over de ongeloofwaardigheid van de gestelde verkrachting standhouden. Immers, de verkrachting kan dan niet hebben plaatsgevonden onder de gestelde omstandigheden en om de gestelde redenen.
16. De stelling van eisers dat verweerder hen niet overeenkomstig artikel 3.113, tweede lid, van het Vb 2000 in de gelegenheid heeft gesteld om nog tijdens het nader gehoor uitleg te geven over de door verweerder geconstateerde tegenstrijdigheden slaagt niet. De verslagen van nader gehoor geven er duidelijk blijk van dat eisers in de gelegenheid zijn gesteld in te gaan op tegenstrijdigheden in hun eigen en tussen elkaars relaas. Dat eiseres niet nader is bevraagd over de gestelde verkrachting leidt gezien het voorgaande niet tot een ander oordeel. De rechtbank tekent hierbij overigens aan dat eiseres wel degelijk heeft verklaard over de aanleiding tot de verkrachting en de persoon van de dader, zodat die verklaring in zoverre dus niet summier is te noemen. Die onderdelen van de verklaring van eiseres heeft verweerder, zoals uit het voorgaande blijkt, niet geloofwaardig hoeven achten.
17. Aan de gestelde omstandigheid dat het gehoor is afgenomen door een onervaren gehoormedewerker komt niet de betekenis toe die eisers daaraan gehecht wensen te zien. Het gehoor heeft plaatsgevonden namens en onder verantwoordelijkheid van verweerder. Verweerder staat in voor de kwaliteit van de besluitvorming ongeacht de identiteit en persoonskenmerken van de bij de besluitvorming betrokken ambtenaren. Voor zover de voorbereiding van het bestreden besluit ten aanzien van eiseres door die gestelde onervarenheid gebrekkig zou zijn geweest dient dit, zoals in dit geval ook is geschied, in beroep onder verwijzing naar artikel 3:2 van de Awb op materiële gronden aan de orde worden gesteld.
18. Bij deze stand van zaken kan het horen van de namens eisers opgeroepen getuige niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het onderzoek in deze zaak te heropenen en de getuige overeenkomstig artikel 8:63, derde lid, van de Awb op te roepen.
19. Ook het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel, omdat geen vraag over de kwetsbare minderheidsgroep waartoe eisers zouden behoren aan eisers is voorgelegd, dient te falen. Bij een beroep op het gelijkheidsbeginsel ligt de bewijslast van ongelijke behandeling van gelijke gevallen bij diegene die zich daarop beroept. Aan deze bewijslast hebben eisers met de enkele verwijzing naar een gevoegde behandeling van twee hoger beroepen op 28 juli 2016 door de Afdeling niet voldaan.
20. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers dan ook kunnen afwijzen. Hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
21. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.