ECLI:NL:RBDHA:2016:11574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
NL 16 . 2248, NL 16 . 2249
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Syrische eiseres met Armeense nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2016 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een Syrische eiseres, die tevens de Armeense nationaliteit bezit. De eiseres had op 25 november 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres problemen heeft ondervonden met haar schoonfamilie in Syrië, wat haar heeft doen besluiten het land te verlaten. Echter, de staatssecretaris concludeerde dat de eiseres zich aan de problemen in Syrië kan onttrekken door zich in Armenië te vestigen, gezien haar Armeense nationaliteit.

Tijdens de zitting op 22 september 2016 is de eiseres bijgestaan door haar gemachtigde, mr. J.C.A. Koen, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. I.E. Lemmers. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de asielaanvraag van de eiseres kennelijk ongegrond was, omdat zij relevante informatie had achtergehouden over haar Armeense nationaliteit. De rechtbank vond dat de eiseres, ondanks de moeilijke omstandigheden in Armenië, niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was om een reguliere vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen, omdat de gezinsband tussen de eiseres en haar moeder was verbroken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 september 2016, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL16.2248 en NL16.2249
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 september 2016 in de zaak tussen

[naam], eiseres en verzoekster, hierna: eiseres,

mede namens haar minderjarige zoon
[naam zoon], geboren op [geboortedatum zoon],
gemachtigde mr. J.C.A. Koen,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. I.E. Lemmers.

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiseres heeft tevens een voorlopige voorziening verzocht ter voorkoming van uitzetting hangende beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2016. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig C. Atrushi, tolk Arabisch (Syrisch-Libanees). Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit (onder meer) de Syrische nationaliteit. Op 25 november 2015 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Aan deze aanvraag heeft eiseres ten grondslag gelegd dat zij problemen heeft ondervonden met haar schoonfamilie. De echtgenoot van eiseres is, nadat zij pas vier maanden getrouwd waren, overleden, maar zijn familie heeft haar nooit willen vertellen hoe hij om het leven is gekomen. Toen zij daar naar vroeg ontstond er een ruzie, waarna eiseres heeft besloten weer bij haar moeder te gaan wonen. Daar is zij bevallen van haar zoon. Toen hij negen jaar was, toonde haar schoonfamilie plotseling interesse in haar zoon. Zij wilden hem van haar afpakken. Om deze reden, alsmede de algemene situatie in Syrië, heeft eiseres besloten het land te verlaten.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht het asielrelaas van eiseres geloofwaardig. Uit EU-Vis is echter gebleken dat eiseres met een op haar naam gesteld Armeens paspoort een visum heeft aangevraagd bij Griekenland. Tijdens het eerste gehoor is eiseres met de gegevens uit EU-Vis geconfronteerd, waarop zij heeft ontkend naast de Syrische ook de Armeense nationaliteit te bezitten. Later, tijdens het nader gehoor, heeft zij toegegeven een Armeens paspoort te hebben aangevraagd. In de correcties en aanvullingen heeft zij ook bevestigd de Armeense nationaliteit te bezitten. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat eiseres zich aan de problemen in Syrië kan onttrekken door zich te vestigen in Armenië. Omdat eiseres relevante informatie, die een negatieve invloed op de beslissing had kunnen hebben, achter heeft gehouden, is haar aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Voorts heeft verweerder geen aanleiding gezien om aan eiseres ambtshalve een reguliere vergunning op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te verlenen voor verblijf bij de moeder van eiseres, die reeds drie jaar in Nederland woont. Er is geen sprake van een gezinsband tussen eiseres en haar moeder, dan wel de zoon van eiseres en zijn grootmoeder.
3. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres zich aan de problemen in Syrië kan onttrekken door zich te vestigen in Armenië. Uit het Algemeen Ambtsbericht Armenië van april 2016 (hierna: het ambtsbericht) blijkt dat het ministerie van Diaspora samenwerkt met de UNHCR om etnische Armeniërs uit Syrië op te vangen. Dat etnische Armeniërs uit Syrië moeilijk werk kunnen vinden in Armenië en genoegen moeten nemen met een lagere levensstandaard dan zij in Syrië gewend waren, maakt niet dat niet van eiseres gevergd kan worden dat zij zich in Armenië vestigt. Uit het ambtsbericht blijkt dat er sprake is van discriminatie van vrouwen in Armenië, maar niet dat dit zodanig is dat alle vrouwen dermate in hun bestaansmogelijkheden worden beperkt dat zij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kunnen functioneren. Bovendien wordt er in het ambtsbericht melding gemaakt van diverse hulporganisaties voor vrouwen. Ook mag van eiseres verwacht worden dat zij zich bij voorkomende problemen wendt tot de (hogere) autoriteiten van Armenië, nu niet is gebleken dat deze niet in staat of bereid zouden zijn haar te helpen. Het voorgaande geldt ook voor eventuele problemen met de in Armenië aanwezige leden van de schoonfamilie van eiseres. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder de asielaanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres is tijdens het eerste gehoor geconfronteerd met de gegevens uit EU-Vis waaruit blijkt dat zij tevens de Armeense nationaliteit bezit, maar bleef toen volharden in haar verklaring dat zij geen Armeens paspoort had aangevraagd en ook niet de Armeense nationaliteit bezit. Verweerder concludeert daaruit terecht dat eiseres bewust informatie heeft achtergehouden die tot een negatieve beslissing op haar aanvraag had kunnen leiden. Dat zij later, na overleg met haar advocaat, op deze verklaring is teruggekomen, maakt het voorgaande niet anders.
6. Tot slot heeft verweerder terecht geen aanleiding te zien aan eiseres een reguliere vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen. Op het moment dat eiseres trouwde, is de gezinsband tussen haar en haar moeder verbroken. Voor zover deze band als hersteld kon worden beschouwd toen eiseres weer bij haar moeder ging wonen nadat haar echtgenoot was overleden, is deze opnieuw verbroken toen de moeder van eiseres Syrië heeft verlaten en in Nederland is gaan wonen. Eiseres heeft zich, met haar zoontje, de daarop volgende drie jaar zelfstandig staande gehouden in Syrië. Ook de band tussen het zoontje van eiseres en zijn grootmoeder is toen verbroken. Er is dan ook geen sprake van een beschermingswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM op grond waarvan een reguliere vergunning verleend had moeten worden.
7. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nr. NL16.2248:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nr. NL16.2249
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, (voorzieningen)rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: