ECLI:NL:RBDHA:2016:1154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
8 februari 2016
Zaaknummer
C-09-484261-HA ZA 15-283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van kosten van bewaring van inbeslaggenomen voertuigen door een veilinghuis

In deze zaak vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] vergoeding van kosten die zij heeft gemaakt voor de bewaring van twee inbeslaggenomen bouwvoertuigen. De voertuigen waren in beslag genomen door de Politie op verzoek van de Turkse autoriteiten, waarbij [eiseres] als bewaarder was aangewezen. De vordering is gericht tegen zowel de Staat der Nederlanden als de Nationale Politie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Politie niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de kosten, omdat de aanwijzing van [eiseres] als bewaarder op grond van artikel 118 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door het Openbaar Ministerie (OM) is gedaan. De rechtbank oordeelt dat er geen overeenkomst van bewaarneming is ontstaan tussen [eiseres] en de Staat, maar dat [eiseres] wel recht heeft op vergoeding van de kosten van bewaring op basis van artikel 11 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen (Biv). De rechtbank komt tot de conclusie dat de Staat onrechtmatig handelt door de kosten van bewaring niet te vergoeden. Uiteindelijk wordt de vordering van [eiseres] tegen de Staat toegewezen tot een bedrag van € 8.000,--, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tegen de Politie wordt afgewezen. De Staat wordt veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/484261 / HA ZA 15-283
Vonnis van 13 januari 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaten: mr. E.C.G. Klinkhamer en mr. D.J.C. van Bemmel te Rotterdam,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (het Ministerie van Veiligheid en Justitie, meer in het bijzonder het Openbaar Ministerie),gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat: mr. W.B. Gaasbeek te Den Haag;
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
NATIONALE POLITIE (de Regionale Eenheid Zeeland-West-Brabant),
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaten: mr. E.A. van de Kuilen-Stap en mr. E.P.C. Duinkerke te Breda.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] , de Staat en de Politie.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 maart 2015, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties, van de Staat;
  • de conclusie van antwoord van de Politie;
  • het tussenvonnis van 15 juli 2015 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van de comparitie van partijen op 5 november 2015.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is onderdeel van een wereldwijd opererend veilinghuis dat gespecialiseerd is in het veilen van zware machinerieën en bouwwerktuigen.
2.2.
Tijdens de op 26 september 2007 en 8 november 2007 gehouden veilingen heeft [eiseres] twee bouwvoertuigen met motornummers [nummer 1] en [nummer 2] (hierna: de voertuigen) verkocht in opdracht van de Turkse onderneming [X] A.S. Nadien heeft [eiseres] de voertuigen van de betreffende koper tegen vergoeding van de veilingprijs retour ontvangen omdat de voertuigen waren gesignaleerd wegens diefstal.
2.3.
Ter uitvoering van een uit Turkije afkomstig rechtshulpverzoek heeft de Politie op 21 februari 2009 – zonder het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) vooraf in deze beslissing te kennen – de voertuigen in beslag genomen op grond van artikel 94 Wetboek van Strafvordering (WSv). Daarbij is [eiseres] aangesteld als bewaarder van de voertuigen. De voertuigen zijn vervolgens gestald op het terrein van [eiseres] .
2.4.
Op 10 oktober 2011 heeft het OM teruggave van de voertuigen gelast aan de Turkse verzekeringsmaatschappij [Y] A.S. Ondanks herhaalde pogingen daartoe, is dat niet gelukt.
2.5.
Op 26 september 2013 heeft [eiseres] de voertuigen geveild en deze voor respectievelijk € 23.000,-- en € 25.000,-- verkocht.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis de Staat en de Politie hoofdelijk, althans ieder voor zich, veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 49.600,--, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf 21 februari 2009 over het dagelijks cumulerende stallingsbedrag tot de dag der algehele voldoening, althans tot betaling van zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, met (hoofdelijke) veroordeling van de Staat en de Politie in de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.271,--, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiseres] stelt primair dat door haar aanstelling als bewaarder van de voertuigen een overeenkomst van bewaarneming als bedoeld in artikel 7:600 BW is ontstaan, op grond waarvan aan haar een redelijk bewaarloon verschuldigd is. Subsidiair stelt [eiseres] dat door de Staat en/of de Politie onrechtmatig is gehandeld door in strijd met de van toepassing zijnde strafvorderlijke regelgeving, althans het egalitébeginsel, niet over te gaan tot vergoeding van de door gemaakte kosten van bewaring.
3.3.
De Staat en de Politie voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wie kan worden aangesproken?

4.1.
De politie voert terecht aan dat zij niet door [eiseres] kan worden aangesproken tot vergoeding van de bewaringskosten. De gestelde schade vloeit namelijk voort uit de aanwijzing van [eiseres] als bewaarder. De bevoegdheid daartoe berust op grond van artikel 118 Sv bij het OM. Dat de Politie [eiseres] feitelijk als bewaarder heeft aangewezen, zonder daaraan voorafgaand overleg met of opdracht van het OM leidt er niet toe dat [eiseres] in dit geval (ook) de Politie kan aanspraken, aangezien het OM de aanwijzing van [eiseres] als bewaarder voor haar rekening heeft genomen. Dat betekent dat de vordering tegen de Politie wordt afgewezen. Het navolgende heeft alleen betrekking op de vordering tegen de Staat.
overeenkomst van bewaarneming ?
4.2.
[eiseres] kan niet worden gevolgd in haar betoog dat er feitelijk een rechtsverhouding in het leven is geroepen die kwalificeert als een overeenkomst van bewaarneming in de zin van artikel 7:600 BW en dat zij uit dien hoofde aanspraak kan maken op vergoeding van een redelijk bewaarloon.
4.3.
[eiseres] is op grond van de daarvoor geldende strafvorderlijke bepalingen aangewezen als bewaarder van de strafvorderlijk inbeslaggenomen voertuigen. Dat laat op zichzelf onverlet dat er (ook) een civielrechtelijke overeenkomst van bewaarneming kan worden gesloten en een bewaarloon overeengekomen kan worden. Vaststaat dat dit niet in een schriftelijke overeenkomst of mondeling met zoveel woorden is gebeurd. [eiseres] is alleen als bewaarder aangewezen en het beslag heeft lang voortgeduurd. Dat is onvoldoende om te oordelen dat sprake is van een overeenkomst tot bewaarneming. Er zijn verder geen aanknopingspunten om te oordelen dat partijen, gelet op de zin die zij in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan hun mededelingen en de context waarin deze zijn gedaan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, feitelijk een overeenkomst van bewaarneming hebben gesloten.
4.4.
In het verlengde van het voorgaande kan [eiseres] niet worden gevolgd in haar betoog dat zij er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat zij voor de aanwijzing als bewaarder bewaarloon zou ontvangen.
verplichting tot sluiten overeenkomst van bewaarneming ?
4.5.
[eiseres] stelt dat op basis van zowel de Handleiding inbeslagneming (hierna: de Handleiding) als de Aanwijzing inbeslagneming (hierna: de Aanwijzing) – voor zover deze Aanwijzing de bewaring vanaf het moment van inwerkingtreding daarvan (1 juli 2010) is gaan beheersen – op het OM en/of de Politie de verplichting rustte met haar een bewaarcontract aan de gaan, met daarin afspraken over de in het kader van de bewaring gemaakte kosten.
4.6.
Dit betoog gaat niet op, aangezien de passages uit de Handleiding en de Aanwijzing waarop [eiseres] wijst betrekking hebben op artikel 116 lid 4 Sv. Daarmee hebben deze passages betrekking op een situatie die hier niet aan de orde is, namelijk op het in afwachting van de mogelijkheid tot teruggave in bewaring geven van het inbeslaggenomen voorwerp aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, in het geval dat degene bij wie het voorwerp is inbeslaggenomen, dit kennelijk door middel van een strafbaar feit aan die rechthebbende heeft onttrokken of onttrokken hield.
vergoeding van de kosten van bewaring op grond van artikel 11 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen ?
4.7.
[eiseres] beroept zich vervolgens op artikel 11 lid 1 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen (Biv), dat luidt:
“De bewaring, het onderhoud en de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen of de opbrengst daarvan geschieden zonder kosten voor degene bij wie het voorwerp werd inbeslaggenomen en voor degene aan wie zij moeten worden teruggegeven.”
4.8.
In artikel 11 lid 1 Biv wordt het uitgangspunt tot uitdrukking gebracht dat de kosten voor het strafrechtelijke onderzoek (en proces) worden gedragen door de overheid en niet op de verdachte, de veroordeelde of een ander worden afgewenteld. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat [eiseres] zich niet kan beroepen op artikel 11 lid 1 Biv voert de Staat ten onrechte aan dat deze bepaling betrekking heeft op de verdachte ten laste van wie het beslag is gelegd, in dit geval een onbekende derde en gaat de Staat voorbij aan het strafrechtelijk systeem en de tekst van artikel 11 Biv. Daarin is degene bij wie het voorwerp in beslag wordt genomen degene bij wie het feitelijk wordt aangetroffen. [eiseres] is dus in strafvorderlijke termen degene bij wie de voertuigen in beslag zijn genomen en aan wie de voertuigen volgens de hoofdregel – waarvan in dit geval is afgeweken met het bevel tot teruggave aan de rechthebbende verzekeraar – in beginsel dienden te worden teruggegeven.
4.9.
Uit artikel 11 lid 1 Biv volgt dat als [eiseres] kosten heeft gemaakt voor de bewaring van de voertuigen, zij aanspraak kan maken op vergoeding daarvan. De Staat handelt onrechtmatig jegens [eiseres] door te weigeren de in het kader van de bewaring van de voertuigen door [eiseres] gemaakte kosten te vergoeden.
(Omvang) bewaringskosten
4.10.
Anders dan de Staat, is de rechtbank van oordeel dat voldoende vast staat dat [eiseres] kosten van bewaring heeft gemaakt. Ter comparitie heeft [eiseres] toegelicht dat de voertuigen gedurende de bewaring zijn bewaakt en onderhouden en, in verband met gehouden veilingen, een paar keer zijn verplaatst. De omstandigheid dat [eiseres] beide voertuigen uiteindelijk heeft kunnen verkopen voor een bedrag van € 48.000,-- doet hieraan niet af. hiermee heeft [eiseres] niet een voordeel behaald waaruit zij de door haar gemaakte kosten moest voldoen. Tijdens de comparitie is gebleken dat deze verkoopopbrengst een gedeeltelijke compensatie heeft gevormd voor het door [eiseres] geleden verlies in verband met de terugbetaling van € 74.500,-- aan de eerdere koper van wie [eiseres] de voertuigen destijds koper retour had ontvangen omdat deze waren gesignaleerd wegens diefstal.
4.11.
Voor vergoeding komen in aanmerking de kosten die voortvloeien uit de zorg die [eiseres] als een goed huisvader voor de voertuigen heeft moeten betrachten. Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat ter bepaling van de hieraan verbonden kosten niet kan worden uitgegaan van het door [eiseres] gehanteerde commerciële dagtarief van € 25,-- (exclusief BTW) per dag per machine. Onvoldoende is gebleken dat dit een realistisch bedrag is ter dekking voor deze lasten. Bij gebreke van een concreet inzicht in de gemaakte kosten, zal de rechtbank de schade op de voet van artikel 6:97 BW schattenderwijs vaststellen. Bij deze schatting houdt de rechtbank rekening met de kosten van bewaking, onderhoud en verplaatsing van de voertuigen en met de gestelde verzekeringslasten. Uitgaande van een bewaringsduur van (in ieder geval) twee jaar schat de rechtbank de schade op een bedrag van € 8.000,--.
Causaliteit
4.12.
Dat [eiseres] de door haar gemaakte kosten blijkens het door haar gehanteerde “contract to auction” en de gebruikte “terms and conditions of the contract of auction” kan verhalen op haar contractspartij, staat – anders dan de Staat betoogt – niet in de weg aan toewijzing van de vordering. Deze mogelijkheid de kosten op grond van de eigen contractuele bepalingen bij de contractspartij te verhalen laat onverlet dat, indien daarvoor een grondslag bestaat, de kosten ook bij een andere partij kunnen worden verhaald. Het staat [eiseres] derhalve vrij om ter verhaal van haar kosten niet haar opdrachtgever maar de Staat aan te spreken.
4.13.
De Staat heeft in dit verband voorts gewezen op het aan [eiseres] volgens haar eigen bepalingen toekomende retentierecht. Ook dit staat niet in de weg aan toewijzing van de vordering. Na de afwikkeling van het beslag op 10 oktober 2011 heeft [eiseres] de voertuigen nog gedurende bijna twee jaar onder zich gehad omdat teruggave aan de betreffende Turkse verzekeringsmaatschappij of enige andere partij niet mogelijk was. Gelet hierop is de rechtbank met [eiseres] van oordeel dat het niet zinvol was het retentierecht nog langer uit te oefenen.
Schadebeperkingsplicht
4.14.
De Staat beroept zich tot slot op eigen schuld aan de zijde van [eiseres] als bedoeld in artikel 6:101 BW en stelt dat [eiseres] , nu zij zich gedurende de bewaring nooit tot het OM heeft gewend met de vraag de bewaring tussentijds te mogen beëindigen, niet heeft voldaan aan de op haar rustende schadebeperkingsplicht. De rechtbank volgt de Staat niet in dit betoog, dat erop neerkomt dat [eiseres] had moeten vragen of een machtiging tot vervreemding van de voertuigen kon worden verleend dan wel de bewaring na twee jaar op de voet van artikel 118 lid 3 WSv had moeten beëindigen. Dit betoog gaat niet op, omdat [eiseres] met stukken onderbouwd te kennen heeft gegeven dat zij er – ook gedurende de bewaring – alles aan heeft gedaan om te achterhalen wat er met de voertuigen moest gebeuren en om de kosten van de bewaring vergoed te krijgen. Zij is hierbij, aldus [eiseres] , van het kastje naar de muur gestuurd en heeft nimmer een duidelijk antwoord gekregen.
Conclusie
4.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiseres] tegen de Staat wordt toegewezen tot een bedrag van € 8.000,--. Bij gebreke van een handelsovereenkomst tussen partijen als bedoeld in artikel 119a BW is de primair gevorderde wettelijke handelsrente niet toewijsbaar. Wel kan de subsidiair gevorderde wettelijke rente worden toegewezen. Gelet op de brief van [eiseres] van 30 oktober 2012 wijst de rechtbank deze rente toe vanaf 20 november 2012.
4.16.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal – mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal – worden afgewezen. [eiseres] heeft immers nagelaten een concrete omschrijving te geven van de voor rekening van [eiseres] verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. Nu niet aan de specificatieplicht is voldaan, komt de rechtbank niet toe aan het door [eiseres] op dit punt gedane bewijsaanbod.
4.17.
De Staat wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] , die worden begroot op € 3.781,84 in totaal (€ 1.909,-- aan griffierecht, € 84,84 aan kosten dagvaarding en € 1.788,-- aan salaris advocaat (2 punten x tarief IV ad € 894,--)).
4.18.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de Politie, te vermeerderen met de onweersproken gevorderde rente. Deze kosten worden begroot op € 3.697,-- (€ 1.909,-- aan griffierecht en € 1.788,-- aan salaris advocaat (2 punten x tarief IV ad € 894,--)).
4.19.
Voor de zowel door [eiseres] als door de Politie gevorderde veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordelingen ook voor deze nakosten een executoriale titel opleveren.

5.De beslissing

De rechtbank:
ten aanzien van de Staat:
5.1.
veroordeelt de Staat tot betaling aan [eiseres] van € 8.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 20 november 2012 tot de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de Staat in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 3.781,84;
5.3.
verklaart de onder 5.1. en 5.2. opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
ten aanzien van de Politie:
5.5.
wijst de vordering van [eiseres] tegen de Politie af;
5.6.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Politie tot op heden begroot op € 3.697,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van vijftien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening van deze kosten;
5.7.
verklaart de onder 5.6. opgenomen veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst de door de Politie gevorderde nakosten af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2016, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: 2163