In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 september 2016 een beschikking gegeven inzake de vernietiging van de erkenning van een minderjarige. Het verzoek tot vernietiging was ingediend door de minderjarige, vertegenwoordigd door mr. I.G.M. van Gorkum, de bijzondere curator. De betrokken moeders, waaronder de biologische moeder en de duomoeder, waren ook partij in deze procedure. De rechtbank had eerder, op 13 mei 2016, de behandeling van de zaak aangehouden om de bijzondere curator in staat te stellen bewijsstukken te overleggen die aantoonden dat de duomoeder niet de biologische moeder was en om de moeders de gelegenheid te geven zich uit te laten over hun bereidheid om de juridische band tussen de duomoeder en de minderjarige te behouden.
De rechtbank ontving verschillende stukken, waaronder brieven van de moeders en de bijzondere curator, waarin werd aangegeven dat de Poolse autoriteiten geen paspoort zouden verstrekken op basis van de bestaande geboorteakte na de vernietiging van de erkenning. Wel was het mogelijk om een internationale geboorteakte te verkrijgen waarin slechts één moeder werd vermeld. De moeders verklaarden bereid te zijn stappen te ondernemen om de juridische band tussen de duomoeder en de minderjarige te herstellen na de vernietiging van de erkenning.
De rechtbank oordeelde dat de bijzondere curator het verzoek voldoende had onderbouwd en dat het in het belang van de minderjarige was om de erkenning te vernietigen. De rechtbank besloot de erkenning van de duomoeder van de minderjarige te vernietigen en wees het meer of anders verzochte af. De kosten die door de moeders waren gemaakt, kwamen voor hun eigen rekening, en de bijzondere curator had geen belang bij haar verzoek, wat leidde tot afwijzing daarvan.