ECLI:NL:RBDHA:2016:11447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen omgevingsvergunning voor bouwmarkt in Katwijk

Op 22 september 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, een exploitant van een bouwmarkt, beroep had ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning voor de realisatie van een bouwmarkt en perifere detailhandelsvestiging in Katwijk. Eiser had geen schriftelijke of mondelinge zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit dat op 4 mei 2016 was gepubliceerd. De rechtbank concludeerde dat eiser dit redelijkerwijs verweten kon worden, aangezien de bekendmaking voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser was op de hoogte van het voornemen om de vergunning te verlenen en had geen bewijs geleverd dat hij een mondelinge zienswijze had ingediend. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat eiser niet had voldaan aan de vereisten om een zienswijze in te dienen. De rechtbank wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om dit te treffen. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van zienswijzen door belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/6741 en SGR 16/6742
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 september 2016 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening van

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser,

(gemachtigde: mr. L.J. Smale),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, verweerder

(gemachtigde: mr. D.O. Bogers).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[persoon 1], te [woonplaats 2] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. A.M. Nijboer).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een vergunning verleend voor van het bestemmingsplan afwijkend gebruik van het perceel [adres 1] ten behoeve van het realiseren van een bouwmarkt.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghouder heeft een reactie op het verzoekschrift gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2016. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn bestuurder [persoon 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn bestuurders [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5] . Tevens is verschenen: [persoon 6] die ter zitting als getuige namens eiser is gehoord.

Overwegingen

Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Hetgeen door eiser ter zitting is aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 23 juli 2015 heeft vergunninghouder een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning ten behoeve van het realiseren van een bouwmarkt en een perifere detailhandelsvestiging op het perceel [adres 1] . Deze locatie bevindt zich op het zogenoemde bedrijventerrein [naam 1] . Op 4 mei 2016 is het ontwerpbesluit gepubliceerd op de gemeentepagina in de huis-aan-huis-bladen van de gemeente Katwijk en op 6 mei 2016 in de Staatscourant. Het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken hebben met ingang van 6 mei 2016 tot en met 16 juni 2016 ter inzage gelegen. Er zijn geen schriftelijke zienswijzen ingediend. Na afloop van de periode van de terinzagelegging heeft verweerder bij het primaire besluit besloten op de aanvraag.
Belanghebbende
3.1
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. De Afdeling van de Raad van State (de Afdeling) heeft in onder meer de uitspraak van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2342) overwogen dat degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende is. Dit geldt ongeacht de vraag of het concurrentiebelang bij het nemen van dit besluit een rol kan spelen.
3.2
De door eiser geëxploiteerde bouwmarkt ( [naam 2] ) is gelegen aan de [adres 2] , op 850 meter afstand van de bouwlocatie. Deze bouwmarkt heeft betrekking op hetzelfde marktsegment en liggen in hetzelfde verzorgingsgebied als de te realiseren bouwmarkt van vergunninghouder. Eiser dient dan ook te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, nu zijn belangen rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken.
Ontvankelijkheid
4. Verweerder heeft met gebruikmaking van de uitgebreide voorbereidingsprocedure de omgevingsvergunning verleend. Op grond van artikel 3:10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Awb van toepassing.
Ingevolge artikel 3.12, eerste lid, van de Awb, geeft het bestuursorgaan, voorafgaand aan de terinzagelegging, in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud. Gelet op het bepaalde in het derde lid van voornoemd artikel wordt in de kennisgeving vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen, wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen, op welke wijze dit kan geschieden en indien toepassing is gegeven aan artikel 3:18, tweede lid: de termijn waarbinnen het besluit zal worden genomen.
Ingevolge artikel 3.15, eerste lid, van de Awb kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
Op grond van artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht.
5. Eiser heeft in zijn verzoekschrift van 22 augustus 2016 aangevoerd dat hem niet verweten mag worden geen zienswijze te hebben ingediend omdat, kort gezegd, de publicaties van het ontwerpbesluit niet voldoen aan de wettelijke eisen en daarbij de ter inzage gelegde stukken ten onrechte niet zijn aangevuld met de zienswijze van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland alsmede het advies van de adviescommissie Detailhandel. Eiser stelt dat dit moet leiden tot het oordeel dat verschoonbaar is dat hij geen zienswijze heeft ingediend en dat zijn verzoek en beroep ontvankelijk verklaard dienen te worden.
In het aanvullend verzoekschrift van 16 september 2016 heeft eiser aangevoerd dat hij, kort gezegd, op 31 mei 2016 een mondelinge zienswijze heeft ingediend bij [persoon 7] nadat [persoon 6] , medewerkster van eiser, op de website van de gemeente het plan vond om een omgevingsvergunning te verlenen voor de [adres 1] . De mondelinge zienswijze is ingediend door [persoon 2] , in aanwezigheid van [persoon 6] , in een telefoongesprek van 15.55 uur tot 16.27 uur.
6.1.
De voorzieningenrechter komt tot het volgende oordeel. Verweerder heeft de kennisgeving van het ontwerpbesluit gepubliceerd op de gemeentepagina in de huis-aan-huisbladen en in de Staatscourant. Daarnaast is de kennisgeving gepubliceerd op de website van de gemeente Katwijk. In deze kennisgevingen van het ontwerpbesluit is aangegeven dat dit besluit ziet op het realiseren van een bouwmarkt en perifere detailhandel, dat deze vergunning zal worden verleend in afwijking van het bestemmingsplan, alsmede dat dit besluit met de daarop betrekking hebbende stukken gedurende de in de publicatie weergegeven termijn ter inzage liggen op het gemeentehuis en dat gedurende die termijn zienswijzen kunnen worden ingediend. Voorts is in de kennisgeving vermeld dat zowel schriftelijk als mondeling zienswijzen kunnen worden ingediend, waarbij een telefoonnummer beschikbaar is gesteld. Anders dan door eiser is aangevoerd, schrijft artikel 3:12 van de Awb niet voor dat vermeld wordt welke op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage worden gelegd. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat in de kennisgeving is vermeld dat uitsluitend beroep kan worden ingediend als ook een zienswijze is ingebracht tegen de ontwerpbeschikking en men belanghebbende is.
6.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hiermee, anders dan door eiser is aangevoerd, voldaan aan de eisen die de Awb stelt omtrent bekendmaking en publicatie. Indien en voor zover er in een van de kennisgevingen een gebrek zat, kan dit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd nu niet is gebleken dat eiser hierdoor is benadeeld. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat eiser, ondanks de door hem gestelde gebreken in de kennisgeving, blijkens zijn verklaring in het aanvullende verzoekschrift niet alleen op de hoogte was van het voornemen om de omgevingsvergunning voor [adres 1] te verlenen, maar ook dat de strekking van het ontwerpbesluit hem duidelijk was. Dit is voor hem immers aanleiding geweest om telefonisch contact op te nemen met verweerder.
6.3.
Aan het betoog van eiser dat mogelijk andere belanghebbenden door eventuele gebreken in de kennisgeving zijn benadeeld, gaat de voorzieningenrechter, gelet op het bepaalde in artikel 8:69a van de Awb, voorbij nu eiser in zijn eigen belangen niet is geschaad en hij geen rol heeft in de bescherming van de belangen van mogelijke anderen. Opgemerkt wordt daarbij dat zich noch bij verweerder noch bij de rechtbank andere belanghebbenden hebben gemeld, ook niet na de publicatie van de verleende vergunning.
7.1.
Met betrekking tot de later ingenomen stelling van eiser dat hij in het telefonisch contact op 31 mei 2016 een mondelinge zienswijze heeft ingediend overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Niet in geschil is dat op 31 mei 2016 een telefoongesprek is gevoerd tussen [persoon 2] en [persoon 7] . De lezingen over de inhoud van dat gesprek verschillen. Volgens [persoon 2] , zo blijkt uit de door hem ondertekende verklaring, heeft hij opheldering gevraagd over het voornemen de omgevingsvergunning voor [adres 1] te verlenen, heeft hij zijn bezwaren geuit en meermalen zijn zienswijze gegeven. Verweerder betwist dat in dit telefonisch contact het indienden van een mondelinge zienswijze is besproken. Verweerder stelt zich, na navraag bij [persoon 7] , op het standpunt dat er tijdens dit telefonisch contact is gesproken over de eigen bouwplannen van eiser. Gelet op de korte termijn tussen de tournure in het standpunt van eiser en de zitting, lukte het helaas niet dat [persoon 7] bij de zitting aanwezig kon zijn om een nadere toelichting te geven. Meer in zijn algemeen geeft verweerder aan dat indien een mondelinge zienswijze wordt ingediend, de gang van zaken is dat er dan een jurist aan de telefoon wordt geroepen die de verklaring opneemt en deze later schriftelijk bevestigt. In de publicatie staat dat er een afspraak voor moet worden gemaakt maar indien er een jurist beschikbaar is, kan het ook meteen gebeuren.
[persoon 6] heeft als getuige ter zitting verklaard dat zij bij [persoon 2] was tijdens het telefoongesprek en dat zij niet kon horen wat [persoon 7] zei maar wel wat [persoon 2] zei. Ze heeft verklaard meermalen te hebben gehoord dat [persoon 2] zijn bezwaren uitte tegen de gang van zaken en het voornemen om de gepubliceerde vergunning te gaan verlenen.
7.2.
De voorzieningenrechter neemt aan dat er op 31 mei 2016 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [persoon 2] en [persoon 7] . Echter de inhoud van dat gesprek blijft onduidelijk gelet op de over en weer afgelegde verklaringen. Aan de verklaring van [persoon 6] kan niet het gewicht worden toegekend dat eiser hieraan toegekend wenst te zien. Immers, ter zitting heeft [persoon 6] verklaard dat zij slechts één kant van het gesprek heeft gehoord, namelijk uitsluitend hetgeen door [persoon 2] is gezegd. Daarnaast heeft zij ter zitting niet herhaald wat in de door haar ondertekende schriftelijke verklaring staat dat er meerdere malen een zienswijze zou zijn gegeven. De verklaring zoals opgesteld door [persoon 2] en de verklaring van [persoon 6] ter zitting zijn, mede in het licht van het standpunt van verweerder, onvoldoende om aan te nemen dat sprake is geweest van het indienen van een zienswijze. Daarbij kan de voorzieningenrechter er niet aan voorbij gaan dat eiser zeer kort voor de zitting en bijna een maand na het initiële verzoekschrift met het betoog komt dat hij mondeling zienswijze heeft ingediend. Dit draagt niet bij aan de geloofwaardigheid van dit betoog. Ook kan de voorzieningenrechter niet goed begrijpen waarom [persoon 2] , zoals hij schriftelijk verklaart, zijn zienswijze in het telefoongesprek meerdere malen herhaald zou hebben, indien sprake was van het indienen van een zienswijze als bedoeld in artikel 3.15, van de Awb. Ook het feit dat een schriftelijk verslag van de vermeende mondelinge zienswijze, een wettelijke verplichting voor verweerder, ontbreekt draagt bij aan de overtuiging dat niet alleen [persoon 7] het gesprek niet als mondelinge zienswijze heeft opgevat maar ook [persoon 2] niet. Immers, er blijkt van geen enkel moment waarop [persoon 2] het ontbreken van een dergelijk verslag heeft gesignaleerd, om het verslag heeft gevraagd of een poging heeft gedaan om alsnog een verslag op te laten stellen.
8. Gelet op het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat eiser schriftelijk noch mondeling een zienswijze heeft ingediend. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat eiser dit redelijkerwijs niet verweten kan worden
9. Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk. Gelet hierop, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. H.M. Braam, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.J.M. Manders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.