ECLI:NL:RBDHA:2016:11408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
AWB 16 / 19241
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een koptisch christen uit Egypte met ongeloofwaardig relaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2016 uitspraak gedaan in de bodemzaak van een asielaanvraag van eiser, een koptisch christen uit Egypte. Eiser had op 10 december 2015 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, omdat hij vreesde voor vervolging door de moslimgemeenschap en de autoriteiten in zijn woonplaats. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de asielaanvraag op 25 augustus 2016 afgewezen, waarna eiser beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 15 september 2016 is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser over de brandstichting en de valse beschuldiging van verkrachting ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser had tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de rol van een lid van de moslimgemeenschap, wat de staatssecretaris aanleiding gaf om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van eisers relaas. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser geen gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging bij terugkeer naar Egypte. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel af.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een consistente en geloofwaardige verklaring van asielzoekers, vooral in gevallen waar de veiligheid en de mogelijkheid van vervolging in het land van herkomst ter discussie staan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/19241
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 september 2016 in de zaak tussen
[eiser] ([naam 1]), eiser,
gemachtigde: mr. J. de Jong,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2016 (het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Op 26 augustus 2016 heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig M. Aleid, tolk in het Egyptisch-Arabisch. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] te [plaats] in Egypte, de Egyptische nationaliteit te bezitten en koptisch-orthodox christen te zijn.
2. Op 10 december 2015 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij te vrezen heeft voor de moslimgemeenschap en de autoriteiten in zijn woonplaats doordat hij een getuigenverklaring heeft afgelegd tegen [naam 2] (hierna [naam 2]), een lid van de lokale moslimgemeenschap dat wordt verdacht van brandstichting in de christelijke kerk in Sharona, en doordat hij - na in een valstrik te zijn gelopen - gezien wordt als schuldig aan verkrachting van een alleenstaande moslimvrouw.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit, herkomst en religie geloofwaardig. Verweerder acht evenwel de verklaringen van eiser over de brandstichting, de valse beschuldiging van verkrachting en de daaruit voortvloeiende bedreigingen ongeloofwaardig. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de rol die [naam 2] volgens hem heeft gespeeld bij de brandstichting. Ook heeft verweerder gesteld dat, nu eiser aangeeft dat hij niet zeker is over de rol van [naam 2] bij de brand, niet valt in te zien dat hij als christen tegen hem een belastende getuigenverklaring zou hebben afgelegd, nu [naam 2] een lid van de moslimgemeenschap is die volgens eisers eigen verklaringen ook nog deel uitmaakt van een familie waartoe veel lokale hoogwaardigheidsbekleders behoren. Ten aanzien van de valse beschuldiging van verkrachting heeft verweerder gesteld dat eisers stelling dat daartoe een alleenstaande moslimvrouw als lokaas is gebruikt ongeloofwaardig is. Nu verweerder de brandstichting en de valse beschuldiging van verkrachting niet gelooft, gelooft hij ook niet dat eiser bedreigingen heeft ondervonden en evenmin dat eiser thans bij terugkeer naar zijn woonplaats in een situatie zou komen te verkeren die aanleiding geeft om de door hem gevraagde asielvergunning te verlenen.
4. In beroep heeft eiser daartegen ingebracht dat verweerder slechts de tekst van het verslag van zijn nader gehoor heeft ontrafeld om vervolgens op de verschillende onderdelen van zijn relaas een strikt juridische beoordeling toe te passen. Daardoor heeft verweerder volgens eiser met verkeerde ogen naar zijn relaas gekeken. Eiser stelt dat ten onrechte niet in ogenschouw is genomen dat mensen nu eenmaal simpel en spontaan vertellen en dat de in het geding zijnde gang van zaken wellicht naar westerse logica als ongeloofwaardig kan worden bestempeld, maar in Egypte dagelijkse praktijk is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de verklaringen van eiser omtrent de brandstichting en de valse beschuldiging van verkrachting ongeloofwaardig heeft geacht. Daartoe acht de rechtbank het volgende redengevend.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de rol van [naam 2] bij de brandstichting. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder het relaas van eiser niet louter door een strikt juridische beoordeling in een sfeer van ongeloofwaardigheid heeft gebracht, maar dat verweerder door het stellen van een substantieel aantal nadere vragen heeft kunnen vaststellen dat eiser zelf de door hem geschetste werkelijkheid omtrent de brandstichting heeft verschoven. Nu eiser uiteindelijk heeft verklaard dat hij [naam 2] niet daadwerkelijk de brand heeft zien stichten, heeft verweerder vervolgens ook kunnen tegenwerpen dat niet valt in te zien dat hij desondanks als christen uit eigen beweging jegens deze moslim, die behoort tot een invloedrijke lokale familie, een belastende getuigenverklaring heeft afgelegd.
7. Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen tegenwerpen dat het niet geloofwaardig is dat een moslimgemeenschap één van haar alleenstaande vrouwen in verband zou brengen met een verkrachtingszaak door haar als lokaas in te zetten om een valse aangifte te kunnen construeren. Voorts valt niet in te zien dat eiser zich zou laten verleiden tot het geven van een lift in zijn ezelkar aan een vrouw van wie hij wist dat zij moslima is, in een periode waarin hij stelt in de negatieve aandacht van de plaatselijke moslimgemeenschap te hebben gestaan. De enkele stelling van eiser in beroep dat de tolk met wie het bestreden besluit is besproken heeft beaamd dat het verzinnen van verkrachtingen een gangbare manier is om christenen te dwingen zich tot de islam te bekeren, is onvoldoende voor een andersluidend oordeel, reeds omdat niet duidelijk is waarop deze tolk zijn stelling baseert. Blijkens het aanvullend beroepschrift woont deze tolk bovendien al vijfenveertig jaar in Nederland. Voor zover het door eiser in beroep ingebrachte document
Veelgestelde vragen Egypte – Christenen en bekeerlingenvan Vluchtelingenwerk Nederland van april 2015 spreekt van verzonnen aanklachten tegen christenen, betreft het slechts verzonnen aanklachten van minachting van godsdienst. Overigens kan dit document eiser ook voor het overige niet baten, nu met de daarin vervatte beschrijving van de situatie van christenen in Egypte nog niet de ongeloofwaardigheid van eisers verklaringen kan worden weggenomen.
8. Ten slotte heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat eiser, nu zijn verklaringen over de brandstichting en de valse beschuldiging van verkrachting ongeloofwaardig zijn, ook heeft kunnen concluderen dat niet aannemelijk is dat eiser bedreigingen heeft ondervonden. De enkele constatering tijdens het nader gehoor dat eiser littekens op zijn armen heeft, is onvoldoende om anders te oordelen.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser bij terugkeer naar Egypte geen gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en geen reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling of bestraffing als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.