ECLI:NL:RBDHA:2016:11402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie voor eigenrisicodrager Ziektewet en re-integratie-inspanningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiseres, een uitzendbureau, had de verplichting om ziekengeld door te betalen aan een werknemer die zich ziek had gemeld. Het Uwv had de eiseres een loonsanctie opgelegd omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De rechtbank oordeelde dat de eiseres in het eerste spoor geen passende werkzaamheden had aangeboden en in het tweede spoor te laat en onvoldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de eiseres tekort was geschoten in haar re-integratie-inspanningen en dat zij hiervoor geen deugdelijke grond had. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de beslissing van het Uwv om de loonsanctie op te leggen. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van eigenrisicodragers onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de noodzaak van adequate re-integratie-inspanningen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/602

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 september 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.R. Beukema),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [persoon] , te [woonplaats 2] .

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij de uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW), die zij betaalt aan [persoon] , moet doorbetalen tot 29 september 2016 omdat zij niet voldoende heeft gedaan aan re-integratie van [persoon] .
Bij besluit van 15 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft bij brief van 28 juli 2016 in reactie op het verweerschrift haar beroepsgronden nader aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1.1
Eiseres exploiteert uitzendbureaus en is eigenrisicodrager voor de ZW. [persoon] (de werknemer) werkte laatstelijk door tussenkomst van eiseres bij inlener [bedrijf 1] als productiemedewerker fruitoverslag gedurende gemiddeld 32 uur per week. Op 4 oktober 2013 heeft de werknemer zich met lichamelijke en psychische klachten ziek gemeld.
Als gevolg van deze ziekmelding is het dienstverband tussen de werknemer en eiseres beëindigd en heeft eiseres als eigenrisicodrager voor de ZW de betaling van het ziekengeld aan de werknemer voor haar rekening genomen.
1.2
Op 7 oktober 2014 heeft de werknemer een medisch onderzoek ondergaan in het kader van een zogeheten eerstejaars ZW-beoordeling. Uit de ter zake opgestelde medische rapportage van 16 oktober 2014 blijkt dat de werknemer lijdt aan knieklachten, hypertensie, de mogelijke gevolgen van een TIA en depressieve klachten. De medische rapportage sluit af met de conclusie dat de werknemer ongeschikt is voor het verrichten van zijn werk en per de toetsdatum van 3 oktober 2014 verminderde benutbare mogelijkheden heeft voor arbeidsverrichting, waarbij een medische urenbeperking voor vier uur per dag en 20 uur per week is aangenomen. Op grond van de ten aanzien van de werknemer vastgestelde en in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen medische beperkingen zijn er, blijkens het vervolgens opgemaakte arbeidskundig rapport van 31 oktober 2014, geen functies gevonden waarmee hij meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen. De uitbetaling door eiseres van de ZW-uitkering aan de werknemer is daarom voortgezet.
1.3
Naar aanleiding van een aanvraag van 15 juli 2015 van de werknemer om in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiseres tot 29 september 2016 de verplichting tot doorbetaling van het ziekengeld aan de werknemer opgelegd op de grond dat eiseres ten aanzien van de werknemer onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft gepleegd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.4
Het bestreden besluit berust op het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) R.B. Schieman, inhoudende dat eiseres niet heeft onderbouwd waarom zij geen passende werkzaamheden aan de werknemer heeft kunnen bieden. Niet valt in te zien waarom eiseres voor de werknemer geen geschikte arbeid heeft kunnen vinden in de branches waarin zij werkzaam is: de tuinbouwsector alsmede de industrie- en technieksector. Eiseres heeft daarmee de mogelijkheden voor de werknemer in het eerste spoor onvoldoende onderzocht. Wat betreft spoor 2 heeft eiseres alleen een sollicitatieplicht opgelegd aan de werknemer en dat is volstrekt onvoldoende als inzet van een deugdelijk spoor 2 traject. Daarnaast ontbreekt een concreet tijdpad en is onduidelijk wat er uit de beroepskeuzetest is gekomen die de werknemer heeft ondergaan. De drie door de arbeidsdeskundige van eiseres voorgehouden functies hadden niet als uitgangspunt genomen mogen worden, nu zij niet zijn bepaald op grond van een gericht en methodisch onderzoek naar de re-integratiemogelijkheden van de werknemer. Verweerder acht het tweede spoor traject inadequaat waardoor er re-integratiekansen zijn gemist.
2. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat re-integratie in spoor 1 niet aan de orde kan zijn, omdat van een dienstverband geen sprake meer is. Tevens meent eiseres dat zij in spoor 2 terecht aan de werknemer drie functies heeft voorgehouden, nu deze functies grote overeenkomst vertonen met de in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling aan de werknemer voorgehouden functies. Eiseres heeft aangevoerd dat haar tweede spoor-bemiddeling van de werknemer heeft plaatsgevonden over de periode september 2014 tot 26 november 2015 door re-integratiebureau [bedrijf 2] en dat deze bemiddeling, mede in acht genomen de medische situatie van de werknemer, adequaat is geweest. Haar kan geen verwijt kan worden gemaakt, nu specifieke beleidsregels ten aanzien van de re-integratie van vangnetters als de werknemer ontbreken.
Eiseres heeft tevens aangevoerd dat uit de eerstejaars ZW-beoordeling blijkt dat de werknemer niet kan werken, dat hij matig Nederlands spreekt, dat zijn vooropleiding verouderd is en dat hij zijn werkervaring niet of nauwelijks kan gebruiken. Ook in combinatie met zijn klachten, beperkingen en leeftijd zijn de arbeidsmarktkansen voor de werknemer niet gunstig te noemen. Eiseres vindt daarom dat geen re-integratiekansen zijn gemist.
Voorts heeft eiseres gesteld dat verweerder bij de heroverweging in bezwaar ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in plaats van aan artikel 7:11 van de Awb.
Ten slotte meent eiseres dat bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen de redelijkheid niet uit het oog mag worden verloren. Alles overziende is eiseres van mening dat verweerder niet is geslaagd in het aannemelijk maken van zijn stelling dat re-integratiekansen zijn gemist.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Ingevolge artikel 25 van de WIA gelden voor een werkgever -kort gezegd- de navolgende re-integratieverplichtingen:
(het eerste lid:) aantekening te houden van het verloop van de ziekte en de re-integratie van de verzekerde;
(het tweede lid:) in overeenstemming met de verzekerde een plan van aanpak op te stellen;
(het derde lid:) uiterlijk dertien weken voor het verstrijken van de wachttijd een re-integratieverslag op te stellen;
(het vijfde lid:) zich te laten bijstaan door een deskundige of door een arbodienst.
3.2
Artikel 26, tweede lid, van de WIA bepaalt -voor zover hier van belang- dat artikel 25, eerste, tweede, derde, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing is op de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de ZW ten aanzien van de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van die wet, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de eigenrisicodrager, bedoeld in de eerste zin, zonder deugdelijke grond de uit die zin voortvloeiende verplichtingen niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de persoon, bedoeld in de eerste zin recht op ziekengeld heeft op grond van artikel 29 van de ZW, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de in de tweede zin bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen.
3.3
Artikel 65, derde volzin, van de WIA bepaalt dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde dan wel de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Ziektewet (ZW) en de personen bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van de ZW, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
3.4
In de Regeling beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van
3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) (Beleidsregels) heeft het Uwv voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen als bedoeld in artikel 65 van de WIA een inhoudelijk kader neergelegd.
Daarbij gaat het om de vraag of de werkgever en werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Blijkens wat is vermeld in de inleidende paragraaf bieden de Beleidsregels niet alleen inzicht in de wijze waarop het Uwv de geleverde re-integratie-inspanningen beoordeelt, maar is het ook voor de werkgever en de werknemer een richtsnoer voor de aanpak van de re-integratie. Bij de beoordeling staat het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Het Uwv zal bij de beoordeling onder meer aandacht besteden aan de vraag of de mogelijkheden tot herplaatsing in de eigen functie zijn onderzocht en of activiteiten zijn ondernomen voor het vinden van passend werk bij een andere werkgever, zo nodig door middel van scholing.
4. Niet in geschil is dat de werknemer niet in arbeid heeft hervat. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat in dit geval geen sprake is van een bevredigend resultaat. Dit brengt mee dat verweerder kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen van eiseres.
4.1
Met betrekking tot de meest verstrekkende beroepsgrond van eiseres, dat op haar gelet op de desbetreffende bepalingen in de WIA als eigenrisicodrager voor de ZW geen re-integratieverplichting in het eerste spoor rust en dat de Beleidsregels op haar niet van toepassing zijn, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat artikel 26, tweede lid, tweede volzin, van de WIA de facto de loonsanctie van artikel 25, negende lid, van de WIA introduceert voor eigenrisicodragers voor de ZW, met dien verstande dat hier niet de verplichting tot doorbetaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de orde is, maar de verplichting tot doorbetaling van ziekengeld bij onvoldoende re-integratie-inspanningen van de eigenrisicodrager.
4.2
Met de bepaling van artikel 26, tweede lid, eerste volzin, van de WIA is de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar, waarin verplichtingen van administratief-procedurele aard zijn opgenomen, van toepassing op de eigenrisicodrager voor de ZW en op grond van artikel 26, tweede lid, tweede volzin, van de WIA zijn de eigenrisicodragende werkgevers onderworpen aan de Beleidsregels als hiervoor onder 3.4 weergegeven. Dat volgt ook uit artikel 65, derde volzin, van de WIA in verbinding met artikel 1 van de Beleidsregels, waarin is bepaald dat het Uwv bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van in dit geval de eigenrisicodrager de Beleidsregels hanteert. Dat het dienstverband tussen eiseres en de werknemer is verbroken, is in dit kader niet relevant. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
4.3
Dit oordeel leidt tot de conclusie dat op eiseres, anders dan zij meent, wel de wettelijke verplichting rustte om de werknemer in het eerste spoor te re-integreren en dat zij, door dit na te laten, mogelijkheden onbenut heeft gelaten om de werknemer met volledige inzet van haar capaciteit als uitzendbureau te re-integreren in voor hem passende arbeid. Met juistheid heeft de arbeidsdeskundige b&b R.B. Schieman er in zijn rapport van 24 maart 2016 daarom op gewezen dat eiseres in het kader van spoor 1 re-integratiemogelijkheden had moeten onderzoeken in het eigen bedrijf of bij inleners en dat eiseres voor het achterwege laten daarvan geen deugdelijke grond had.
4.4
Wat betreft het tweede spoor heeft de arbeidsdeskundige b&b het standpunt ingenomen dat eiseres spoor 2 te laat, namelijk pas in september 2014, heeft ingezet en dat dit een verwijtbare vertraging oplevert op grond waarvan re-integratiekansen kunnen zijn gemist. Ook heeft de arbeidsdeskundige b&b gesteld dat het door eiseres bij re-integratiebureau [bedrijf 2] ingezette traject geen concreet tijdpad had. De rechtbank deelt dit standpunt. In het bijzonder in het licht van de afwezigheid van activiteiten in het eerste spoor, had het op de weg van eiseres gelegen om voortvarend met het tweede spoor van start te gaan. Uit het Plan van aanpak 2e spoor traject van re-integratie-bureau [bedrijf 2] blijkt dat aan de werknemer een beroepskeuzetest is aangeboden en een cursus empowerment om het zelfvertrouwen te vergroten, alsmede sollicitatieondersteuning, jobhunting en jobsearching, maar van concrete en tijdige activiteiten gericht op werkhervatting is niet gebleken. De registerarbeidsdeskundige van [bedrijf 2] heeft, zo blijkt uit haar rapport van 7 augustus 2014, een drietal functies benoemd die qua werkzaamheden aansluiten bij de achtergrond van de werknemer en passend zijn voor hem gelet op zijn kennis, kunde en ervaring, maar feitelijke re-integratie van de werknemer naar die arbeid heeft niet plaatsgevonden. Dat, zoals in het Plan van aanpak is gesteld, de medische beperkingen van de werknemer in combinatie met zijn leeftijd, sterk beperkte vervoersmogelijkheden en eenzijdige werkachtergrond hem zeer moeilijk plaatsbaar maakten, levert naar het oordeel van de rechtbank geen deugdelijke grond op om de werknemer niet daadwerkelijk naar arbeid te bemiddelen. De rechtbank wijst in dit verband op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5807, waaruit blijkt dat het bij van een werkgever te verlangen re-integratie-activiteiten gaat om een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting, omdat een positief resultaat niet op voorhand behoeft vast te staan.
4.5
Wat betreft de fysieke beperkingen van de werknemer stelt de rechtbank vast dat de bedrijfsarts van eiseres in de op 4 april 2014 en op 17 juli 2014 opgestelde FML heeft aangegeven dat de werknemer beschikte over benutbare mogelijkheden gedurende een volledige werkweek. Naar aanleiding van de uitkomst van de eerstejaars ZW-beoordeling van verweerder heeft de bedrijfsarts in de FML van 15 januari 2015 een medische urenbeperking aangebracht, maar dat laat onverlet dat de werknemer ook vanaf toen beschikte over benutbare mogelijkheden, ook al was dat voor halve dagen. De door eiseres ter zitting aangehaalde visusklachten van de werknemer, die bij de eerstejaars ZW-beoordeling een beperking opleverden, hebben de bedrijfsarts van eiseres evenmin aanleiding gegeven uit te gaan van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De werknemer is dus voortdurend ook medisch in staat geweest om te re-integreren en van eiseres konden, gelet op de bepaling van artikel 65 van de WIA, in redelijkheid meer re-integratie-inspanningen worden verlangd dan zij in feite heeft verricht.
4.6
De beroepsgrond van eiseres ten slotte dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7:11 van de Awb, faalt. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder voorafgaande aan het nemen van het bestreden besluit niet is overgegaan tot een volledige heroverweging van het primaire besluit. Van strijd met artikel 7:11 van de Awb is dus geen sprake.
5. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres is tekort geschoten in haar re-integratie-inspanningen jegens de werknemer en dat zij voor deze tekortkoming geen deugdelijke grond had.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzitter, mr. M.M. Meessen en mr. F.X. Cozijn, leden, in aanwezigheid van F.P. Krijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.