ECLI:NL:RBDHA:2016:11353

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7772
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de laattijdige aanvraag voor Wajong-uitkering en de vaststelling van duurzaam ontbreken van participatiemogelijkheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een Wajong-uitkering aan eiser, die lijdt aan ADHD en sinds zijn achttiende verjaardag geen participatiemogelijkheden heeft gehad. Eiser had een laattijdige aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet had onderkend dat eiser, op basis van artikel 1a, derde lid, van de Wajong 2015, tot de doelgroep behoort omdat zijn participatiemogelijkheden duurzaam ontbreken. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Eiser had in de tien jaren voorafgaand aan zijn aanvraag geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie gehad, wat volgens de wet betekent dat hij als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen op de Wajong-aanvraag van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,--.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/7772

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 september 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. E. Tamas),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: drs. P.F.G. Hermans).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser niet in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Bij besluit van 24 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser lijdt aan ADHD en is van 1998 tot augustus 2000 in behandeling geweest op de jeugdafdeling van psycho-medisch centrum [locatie] . Sinds zijn schooltijd heeft eiser tot 2014 een zwervend bestaan geleid. Op 29 januari 2015 heeft eiser bij het Uwv een Wajong-uitkering aangevraagd. In verband met deze aanvraag is eiser op 27 februari 2015 medisch onderzocht door de primaire verzekeringsarts R.C. Nieuwenhoff, die in zijn rapport van 27 februari 2015 tot de conclusie is gekomen dat eiser niet in staat is gedurende een uur aaneengesloten te werken noch ten minste gedurende vier uren belastbaar is. Het is echter volgens de verzekeringsarts niet zeker of dit duurzaam het geval is, nu verbetering mogelijk zou kunnen zijn. Vervolgens heeft de primaire arbeidsdeskundige M. Mesdag in haar rapport van 3 maart 2015 geconcludeerd dat eiser nu geen arbeidsvermogen heeft, maar wel in staat is dit te ontwikkelen.
Gelet hierop heeft verweerder in het primaire besluit geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering en is de aanvraag van eiser afgewezen.
2. In het kader van de bezwaarschriftprocedure heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) G.K. Hebly in zijn rapportage van 13 augustus 2015 geen aanleiding gezien om af te wijken van het medisch oordeel van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b concludeert dat het niet is uitgesloten dat zich bij eiser een zekere structuur zal ontwikkelen waarbinnen zijn eigen mogelijkheden kunnen worden gekanaliseerd naar het uitvoeren van taken. De omstandigheid dat eiser ondanks zijn aandoening in staat is geweest deel te nemen aan het regulier en LOM-onderwijs, geeft inzicht in welke omstandigheden essentieel zijn voor het kanaliseren van mogelijkheden naar uitvoering van taken. Structuur en persoonlijke begeleiding komen volgens de verzekeringsarts b&b naar voren als factoren die eiser kunnen helpen in de maatschappij te participeren. Arbeidsdeskundige b&b W.G.E. Buskermolen heeft vervolgens in zijn rapportage van 22 september 2015 geconcludeerd dat eiser geen arbeidsvermogen heeft, maar dat hij, gelet op de positieve effecten die zijn te verwachten van het realiseren van een stabiele woon- en inkomenssituatie en het trainen van basale werknemersvaardigheden, wel in staat is dit te ontwikkelen. Verweerder heeft op grond van de rapporten van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b in het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.
3. In beroep heeft eiser gepersisteerd bij zijn bezwaargronden en tevens aangevoerd dat het rapport van de verzekeringsarts b&b ondeugdelijk is gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat deze de conclusie van de primaire verzekeringsarts - inhoudende dat eiser al meer dan tien jaar geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en daarom tot de doelgroep van de Wajong behoort - niet deugdelijk heeft weerlegd. Eiser heeft er op gewezen dat de verzekeringsarts b&b hem niet op zijn spreekuur heeft onderzocht en evenmin beschikte over andere medische bescheiden dan die waarover de primaire verzekeringsarts beschikte. Eiser heeft ook verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht.
4. Met betrekking tot het verzoek om vrijstelling van het griffierecht overweegt de rechtbank dat eiser, gelet op de door hem overgelegde eigen verklaring, aannemelijk heeft gemaakt dat hij, met name vanwege de beëindiging van zijn bijstandsuitkering per 1 juni 2015, niet over voldoende inkomsten beschikt en niet in staat is het verschuldigde bedrag van € 45,-- te betalen. Daarom bestaan voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser in de onderhavige beroepsprocedure door het niet betalen van griffierecht redelijkerwijs niet in verzuim is geweest.
5. Met betrekking tot de zaak ten gronde, overweegt de rechtbank als volgt.
5.1
De Wajong is met ingang van 1 januari 2015 in werking getreden. In de Wet van
2 juli 2014 tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en ondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Invoeringswet Participatiewet, Stb. 2014, 270) is geregeld dat de Wajong met ingang van 1 januari 2015 alleen nog toegankelijk is voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
5.2
Ingevolge artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag dat hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
5.3
Ingevolge artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong wordt de ingezetene, voor zover hier van belang, die tijdelijk geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft alsnog jonggehandicapte, indien hij gedurende een tijdvak van tien jaar volgend op de dag waarop hij jonggehandicapte zou zijn geworden op grond van het eerste lid, onderdeel a, indien hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou hebben gehad, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
5.4
Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
5.5
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft een betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
6.1
In de Memorie van toelichting bij de Invoeringswet Participatiewet (TK, 2011-2012, 33161, nr. 3, pag. 38) is ten aanzien van de toepassing van artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong het navolgende vermeld:
“…iemand kan op zijn achttiende, tijdens studie, of binnen vijf jaar daarna, geen arbeidsmogelijkheden hebben, waarbij geen sprake is van een duurzame situatie. Betrokkene kan alsnog aangemerkt worden als jonggehandicapte, indien hij tien jaar achter elkaar geen mogelijkheden tot werken heeft. Op grond van het derde lid van artikel la:l wordt dan aangenomen dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie duurzaam ontbreken. UWV hoeft de duurzaamheid na tien jaar niet te onderzoeken, maar moet wel nagaan of betrokkene in die tien jaar arbeidsvermogen heeft gehad, bijvoorbeeld door te kijken of hij gewerkt heeft. Voor het vaststellen van de duurzaamheid wordt dus uitgegaan van een fictie. Dit voorkomt te grote onzekerheid en overbodige uitvoeringskosten in verband met herkeuringen. Wie na tien jaar meent alsnog als jonggehandicapte aangemerkt te kunnen worden, kan op dat moment een aanvraag indienen bij UWV om het recht op Wajong uitkering te laten beoordelen.”
6.2
De rechtbank stelt aan de hand van de omtrent eiser beschikbare gegevens vast dat hij vanaf zijn achttiende verjaardag een zwervend bestaan heeft geleid. Het rapport van 27 februari 2015 van de primaire verzekeringsarts Nieuwenhoff vermeldt dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats had en daarom ook geen uitkering. Hij nam nimmer contact op met zijn familie en stond op de lijst van verdwenen/gezochte personen.
Eiser leefde in die tijd van diefstal uit supermarkten en betrok voedsel uit afvalcontainers van supermarkten. Verzekeringsarts Nieuwenhoff geeft in zijn beschouwing over de zaak aan dat eiser gelet op zijn extreme ADHD-problematiek op zijn achttiende verjaardag in medisch opzicht niet in staat was een uur aaneengesloten te werken en ook niet gedurende vier uren per dag belastbaar was. De verzekeringsarts sluit zijn beschouwing af met de vaststelling dat eiser in de voorliggende periode van meer dan tien jaar niet voldeed aan de in artikel 1a, eerste lid, onder c en d, van het Schattingsbesluit neergelegde voorwaarden en dat hij daarom voldoet aan “de doelgroep eis van de Wajong”.
6.3
De rechtbank leidt hieruit af dat eiser op zijn achttiende verjaardag geen participatiemogelijkheden had en dat deze situatie in de tien daarop volgende jaren zo is gebleven. Eiser heeft, zo is door hem ter zitting bevestigd, in deze periode van tien jaar niet gewerkt en heeft aldus geen arbeidsvermogen gerealiseerd. De duurzaamheid is daarmee geheel overeenkomstig de bedoeling van de wetgever, bij wijze van fictieve vaststelling, gegeven en behoeft volgens de memorie van toelichting uit een oogpunt van praktische uitvoering van de wet in een dergelijke situatie ook niet te worden beoordeeld. Op grond hiervan voldoet eiser naar het oordeel van de rechtbank aan de voorwaarde van het derde lid van artikel 1a:1 van de Wajong en heeft hij als gevolg daarvan de status van jonggehandicapte verworven.
6.4
De verzekeringsarts b&b heeft enkel de duurzaamheid van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van eiser in de toekomst beoordeeld. In zijn rapportage is hij voorbijgegaan aan de vaststelling van de primaire verzekeringsarts Nieuwenhoff dat eiser reeds op grond van zijn langdurig onvermogen tot arbeidsparticipatie in het verleden moet worden gerekend tot de doelgroep van de Wajong. Evenmin is in het bestreden besluit daaraan een overweging gewijd. Daarom slaagt naar het oordeel van de rechtbank het betoog van eiser dat het bestreden besluit, waarvan de verzekeringsgeneeskundige rapportage in bezwaar integraal onderdeel uitmaakt, onzorgvuldig is voorbereid en tot stand gekomen, alsmede ondeugdelijk is gemotiveerd.
6.5
Gevraagd naar zijn interpretatie van het derde lid van artikel 1a:1 van de Wajong, heeft verweerder ter zitting naar voren gebracht dat vanuit zijn optiek aan de voorwaarde daarvan pas geacht kan worden te zijn voldaan, indien een betrokkene tijdens de desbetreffende tien jaren in het zicht en onder de hoede van de bevoegde gemeentelijke instanties is gebleven. De rechtbank begrijpt hieruit dat verweerder controle en toezicht wenselijk acht over de mogelijkheden van arbeidsparticipatie gedurende de periode van tien jaar, maar ziet in de wettekst noch in de toelichting daarbij aanknopingspunten voor de juistheid van dit standpunt. Dat geldt evenzeer voor de opvatting van verweerder ter zitting dat de tien jaren-termijn niet ingaat op de achttiende verjaardag maar eerst na het indienen van de aanvraag. Deze opvatting is niet verenigbaar met de letterlijke tekst van het derde lid van artikel 1a:1 van de Wajong.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op de Wajong-aanvraag van eiser moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening .