Uitspraak
[verzoeker] ,
Beoordeling van het verzoek.
alleaan verzoeker tenlastegelegde feiten.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoeker, die schadevergoeding eiste van de Staat wegens geleden schade door voorlopige hechtenis en verzekering. Verzoeker was verwikkeld in een strafzaak met parketnummer 09/758830-12, waarin hij onder andere werd beschuldigd van poging tot doodslag, opzettelijke vrijheidsberoving en mishandeling van een ambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie hoger beroep had ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, waardoor de zaak nog niet was geëindigd. De rechtbank oordeelde dat de ontvankelijkheid van het verzoek van verzoeker niet kon worden vastgesteld, omdat de beslissing in de strafzaak nog niet onherroepelijk was geworden. De rechtbank benadrukte dat de term 'de zaak' in de context van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) betrekking heeft op alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten en dat de zaak pas is geëindigd wanneer er een einduitspraak is gedaan over alle feiten. Aangezien het hoger beroep nog aanhangig was, verklaarde de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door rechter N.F.H. van Eijk, in aanwezigheid van griffier J.M.M. van den Hoek.