Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
“de Directeur Water RWS Oost Nederland”namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu het projectplan tot het aanleggen van een L-krib langs de Waal vastgesteld. Het besluit houdt in dat de strekdam zal worden vervangen door een zogenaamde L-krib (die
“wordt opgebouwd uit een zandlichaam dat met stortsteen wordt bekleed”, hierna te noemen: de L-krib). In het besluit staat, voor zover nu relevant, vermeld:
tijdens hoogwater is de weerstand lager waardoor water sneller kan worden afgevoerd en er lagere hoogwaterstanden resulteren;
betere ijsgeleiding;
langsdammen veroorzaken naar verwachting minder sedimentatie na inregelen;
reductie baggerinspanning;
minimale invloed golfslag door scheepvaart op oever achter de langsdam;
scheepvaart heeft minder hinder van dwarsstromingen;
verbetering ecologische ontwikkeling van de oevers.
3.Het geschil
- binnen één maand na betekening van dit vonnis ter plaatse van de verwijderde strekdam een vergelijkbare strekdam terug te plaatsen;
- tot het moment waarop die vergelijkbare strekdam is teruggeplaatst er door het regelmatig laten uitvoeren van baggerwerkzaamheden voor zorg te dragen dat de haven gelegen aan de westzijde van het werfterrein op zodanige diepte blijft dat de bedrijfsactiviteiten van [eiseres] zonder belemmeringen kunnen worden uitgevoerd;
- aan [eiseres] een in goede justitie te bepalen voorschot op schadevergoeding te betalen;
4.De beoordeling van het geschil
“meest gewenste”) die voor [eiseres] gaan nadelige effecten zou hebben. [eiseres] bepleit – onder verwijzing naar HR 19 juni 2015, NJ 2016/1 – dat bepaalde handelingen, zoals het verstrekken van onjuiste inlichtingen en het niet-nakomen van toezeggingen, los van het betreffende daarop volgende of daarmee verband houdende besluit grond kunnen opleveren voor een vordering uit onrechtmatige daad, ook al staat de rechtmatigheid van het besluit zelf vast op grond van formele rechtskracht. Volgens [eiseres] moet de niet-nakoming van de toezegging in de brief van 8 januari 2010 los gezien worden van het latere besluit van 7 september 2011 en sluit de formele rechtskracht van dat besluit de onrechtmatigheid van de handelingen (het nalaten) van Rijkswaterstaat niet uit. Bovendien was [eiseres] niet op de hoogte van het besluit van 7 september 2011. Die onbekendheid is toe te rekenen aan Rijkswaterstaat, omdat Rijkswaterstaat [eiseres] – ook in strijd met haar toezegging – hierover niet heeft geïnformeerd. Ook daarom komt, aldus [eiseres] , Rijkswaterstaat geen beroep op formele rechtskracht van het besluit toe.
“de meest gewenste constructie” “een nieuwe damwand”of
“een constructie van steen”. De inhoud van de toezegging ten aanzien van de vervanging – bezien in samenhang met de brief als geheel – kan niet worden geduid als een toezegging die zo ver strekt dat de bestaande strekdam wordt vervangen door een volledig vergelijkbare strekdam. Ook uit de bewoordingen
“de meest gewenste constructie”kan geen toezegging aan [eiseres] worden afgeleid. Dat voor de meest gewenste constructie wordt gekozen betekent immers niet noodzakelijkerwijs dat [eiseres] geen nadelige effecten zal ondervinden, nu de taak van Rijkswaterstaat meer omvat dan zorgdragen voor de bescherming van het werfterrein. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet de keuze voor
“de meest gewenste constructie”worden gezien in het licht van het algemeen belang dat Rijkswaterstaat behartigt en niet in het licht van het specifieke belang van [eiseres] . Van onrechtmatig handelen omdat een toezegging tot het vervangen van de strekdam niet is nagekomen, is derhalve niet gebleken.
Met deze rapportage […] de sedimentkerende werking van het damwandscherm overtuigend aangetoond [is]”is in het licht van het vorenstaande ontoereikend om van de juistheid van die stelling uit te gaan. Aldus is niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid komen vast te staan dat de aanzanding een gevolg is van de vervanging van de strekdam door L-krib. Hetzelfde geldt voor de onderspoeling van de bedrijfshal. Rijkswaterstaat stelt terecht dat [eiseres] weliswaar stelt dat deze onderspoeling het gevolg is van de verwijderde strekdam, maar die stelling op geen enkele wijze concretiseert of aannemelijk maakt. Dit had wel op haar weg gelegen. De verwijzing van [eiseres] naar het rapport “Natuurtoets Vervanging damwand Deest ” en naar het besluit “Kribverlaging Waal Fase 3 en Langsdammen Wamel-Ophemert” baat haar niet, nu – zoals Rijkswaterstaat ter zitting heeft gesteld – dat rapport en het besluit met een ander doel zijn opgesteld en geen betrekking hadden op de feitelijke situatie bij [eiseres] . Uit die stukken kan derhalve geen direct causaal verband worden afgeleid.