ECLI:NL:RBDHA:2016:11277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
19 september 2016
Zaaknummer
09/827322-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door steekpartij in Den Haag met 9 jaar celstraf

Op 20 september 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 60-jarige man die op 16 oktober 2015 de nieuwe vriend van zijn ex-vrouw met messteken om het leven bracht. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot 9 jaar gevangenisstraf voor doodslag, zoals geëist door het Openbaar Ministerie. De steekpartij vond plaats voor de woning van het slachtoffer in Den Haag, waar de dader het slachtoffer meerdere malen met een mes heeft gestoken, waaronder twee keer in de borst. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het gedrag van de dader opmerkelijk was, er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, en dat de dader handelde in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De deskundigen concludeerden dat er geen aanwijzingen waren dat een psychische stoornis de dader had beïnvloed. De rechtbank achtte de dader volledig toerekeningsvatbaar en legde een gevangenisstraf op die in lijn ligt met de ernst van het delict. De rechtbank heeft ook een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, maar de vordering tot immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827322-15
Datum uitspraak: 20 september 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 januari 2016, 14 maart 2016, 26 mei 2016, 18 augustus 2016 (steeds pro forma) en 6 september 2016 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. van Geloven, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. K.H.T. van Gijssel, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2015 te 's-Gravenhage [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes,
althans een scherp en puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, gestoken in
de borststreek, althans het (boven)lichaam, van [slachtoffer] , tengevolge
waarvan [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2015 te 's-Gravenhage [slachtoffer]
opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp, [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in de borststreek, althans het (boven)lichaam van [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
De rechtbank gaat, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, uit van de volgende feiten.
Op 16 oktober 2015 is het lichaam van [slachtoffer] (verder te noemen: [slachtoffer] ) aangetroffen voor zijn woning in [adres] te Den Haag. [2] Uit het pathologisch onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van twee diepe steekwonden in de borst. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de ochtend van 16 oktober 2015 naar het huis van [slachtoffer] is gereden. Hij wilde [slachtoffer] vragen hoe lang hij al een relatie had met [benadeelde] (verder ook te noemen: [benadeelde] ), de ex-partner van verdachte. Voor zijn eigen veiligheid had verdachte van huis een mes van ongeveer 20 tot 25 centimeter uit de keukenla gepakt en meegenomen naar de woning van [slachtoffer] . Dit mes had hij in zijn jaszak. Bij de woning aangekomen heeft verdachte om de hoek van de carport enige tijd gewacht tot [slachtoffer] naar buiten zou komen. Op het moment dat [slachtoffer] naar buiten kwam is verdachte tevoorschijn gekomen. Toen [slachtoffer] verdachte zag en tegen verdachte riep: “Wat doe jij hier?”, is verdachte in paniek geraakt en heeft hij zijn mes getrokken. Verdachte heeft [slachtoffer] , toen deze op hem af kwam en het mes af wilde pakken, gestoken. Vervolgens ontstond er een worsteling en heeft verdachte [slachtoffer] nogmaals gestoken, aldus de verklaring van verdachte. [4]
De vriendin van [slachtoffer] en ex-partner van verdachte [benadeelde] , kwam in de ochtend van 16 oktober 2015 naar buiten omdat zij daar geluiden hoorde nadat [slachtoffer] naar beneden was gegaan en de voordeur had dichtgedaan. Eenmaal buiten herkende zij verdachte en zag zij dat hij een groot mes had. Ook zag zij dat [slachtoffer] op de grond lag. [5]
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] met meerdere messteken om het leven heeft gebracht. De vraag waarvoor de rechtbank zich in deze zaak gesteld ziet, is of sprake is geweest van een vooropgezet plan van verdachte om [slachtoffer] om het leven te brengen en dus gesproken kan worden van moord, of dat verdachte in een opwelling handelde en het feit gekwalificeerd moet worden als doodslag.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd van het primair ten laste gelegde feit, moord. Zij ziet wel aanwijzingen in het dossier die op voorbedachte raad zouden kunnen wijzen, maar deze aanwijzingen zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het primaire feit te komen, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde feit, doodslag, wel wettig en overtuigend bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is om tot een veroordeling van het primaire feit te komen. Wel acht hij het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Volgens vaste jurisprudentie moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het voorgenomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. De enkele omstandigheid dat
nietis komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling is ontoereikend om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier een aantal aanwijzingen bevat die wijzen op een vooropgezet plan van verdachte om [slachtoffer] om het leven te brengen.
Zo staat vast dat verdachte in de weken voorafgaand aan het incident meerdere malen (24 keer), zowel in de avond als in de ochtend, de woning van [slachtoffer] heeft geobserveerd. Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens die observaties meermalen een mes bij zich had. Ook op 16 oktober 2015 had hij bewust een mes meegenomen. Van [slachtoffer] – aan wie hij een vraag wilde stellen – was evenwel niets te vrezen, aldus (ook) verdachte. Het meenemen van een mes voor de eigen veiligheid ligt gelet op die verklaring naar het oordeel van de rechtbank niet direct voor de hand. Daarnaast is het opvallend dat verdachte meerdere setjes extra kleding en schoenen in zijn auto had liggen en dat hij zich na de steekpartij direct heeft omgekleed. Zijn bebloede kleren en het mes heeft hij naar eigen zeggen toen weggegooid. De politie heeft geobserveerd dat verdachte op verschillende momenten in verschillende ondergrondse vuilcontainers plastic tasjes heeft gedeponeerd. Ook dit gegeven kan, in samenhang met het voorgaande, duiden op het bestaan van een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven, evenals de omstandigheid dat verdachte zijn volledige financiële administratie tevoren had overgedragen aan zijn dochter, een aanzienlijk geldbedrag naar haar rekening had overgemaakt en ook een regeling had getroffen voor zijn onroerend goed in Suriname. Immers: als zijn plan daadwerkelijk zou slagen, maar verdachte zou desondanks worden opgepakt, dan zou hij daartoe zelf gedurende lange tijd niet meer in de gelegenheid zijn.
Verdachte geeft zelf echter een alternatieve lezing voor bovenstaande feiten. Zo zou hij het huis van [slachtoffer] ’s avonds geobserveerd hebben om te weten te komen of [benadeelde] bij [slachtoffer] in huis verbleef. Het observeren in de ochtend was wel bedoeld om inzicht te krijgen in het dagschema van [slachtoffer] , maar alleen om hem te spreken te krijgen en te vragen of hij al een relatie met [benadeelde] had in de tijd dat zij nog samen met verdachte was. Dat wilde verdachte weten omdat dat de eigen ontrouw van verdachte tijdens zijn relatie met [benadeelde] minder erg zou maken. Ook het feit dat verdachte een mes bij zich had, hing volgens verdachte daarmee samen. Hij wilde zichzelf kunnen verdedigen als een gesprek met [slachtoffer] uit de hand zou lopen. De tasjes met extra kleding lagen volgens verdachte altijd in zijn auto, voor het geval hij ergens zou blijven logeren en voor na het sporten. Het zich ontdoen van het mes en de bebloede kleding ten slotte gebeurde volgens verdachte omdat hij in shock was en niet wist wat hij anders moest doen.
Ook al vindt de rechtbank het gedrag van verdachte voorafgaand, tijdens en na de steekpartij opmerkelijk, de verklaringen die verdachte daarvoor heeft gegeven kunnen niet worden uitgesloten. Er zijn geen objectieve bewijsmiddelen die de verklaring van verdachte dat hij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling tegenspreken of weerleggen. Dit vormt naar het oordeel van de rechtbank een doorslaggevende contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad.
Nu een vooropgezet plan en daarmee de voorbedachte raad niet kan worden vastgesteld, zal de rechtbank verdachte dienen vrij te spreken van het primair ten laste gelegde feit. Wel acht de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op 16 oktober 2015 te 's-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes [slachtoffer] meermalen in de borststreek gestoken, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden;

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Doodslag.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het Triple onderzoek Pro Justitia
Betreffende verdachte is een NIFP-rapport opgesteld naar aanleiding van een triple onderzoek Pro Justitia. Ter terechtzitting is een van de deskundigen, psychiater A. Neven, gehoord.
Bij verdachte is door de deskundigen een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken vastgesteld. Deze stoornis wordt doorgaans niet als zeer ernstig aangemerkt. Een andere psychiater, bij wie verdachte na de breuk met [benadeelde] onder behandeling was, heeft voorts waargenomen dat de klachten van verdachte in de periode kort voor het ten laste gelegde feit afnamen. Deskundige Neven heeft ter zitting aangegeven dat het niet heel voorstelbaar is dat het geweld dat in deze zaak werd toegepast, is te verklaren vanuit de stoornis die bij verdachte is geconstateerd. Gelet echter op de klachten die verdachte rapporteerde sinds zijn breuk met [benadeelde] , hebben de deskundigen nader onderzoek ingesteld naar het klinisch beeld van verdachte. Ondanks dit onderzoek hebben de deskundigen niet kunnen vaststellen of de stoornis van verdachte heeft doorgewerkt bij het plegen van het feit en, als dat al het geval was, in welke mate deze stoornis heeft doorgewerkt. Daarbij heeft de deskundige ter zitting toegelicht dat onvoldoende gegevens naar voren zijn gekomen omtrent mate waarin de symptomen die passen bij een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken (zoals onder andere wraakgevoelens, haat en somberheid) bij verdachte aanwezig waren. Voorts maakte verdachte op de deskundigen geen angstige, impulsieve indruk, maar kwam hij over als een bedachtzame, rustige man. De deskundigen onthouden zich daarom van een uitspraak over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat, nu niet kan worden gezegd dat de stoornis heeft doorgewerkt in het delict, verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het zeer aannemelijk is dat verdachte op het moment van het plegen van het delict dusdanig depressief, gestrest, fysiek uitgeput en in de war was, dat hij als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De verdediging voert hierbij aan dat de deskundigen zich onthouden van een oordeel en dat zij niet uitsluiten dat de aanpassingsstoornis van verdachte heeft doorgewerkt in het delict.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de bevinding van de deskundigen, dat het niet waarschijnlijk is dat een aanpassingsstoornis zou kunnen doorwerken in het plegen van een delict als het onderhavige en gelet op het feit dat de deskundigen in het nader onderzoek geen aanwijzingen hebben gevonden voor de doorwerking van de stoornis bij verdachte in het delict, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om tot verminderde toerekeningsvatbaarheid te komen.
De verdachte is dan ook strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat in dit geval een lagere gevangenisstraf dan de gebruikelijke straf van 6 tot 8 jaar opgelegd dient te worden, eventueel met een aanzienlijk voorwaardelijk deel met een lange proeftijd van bijvoorbeeld 5 tot 10 jaar. De straf dient volgens de verdediging gematigd te worden, omdat verdachte juist heeft geprobeerd te voorkomen dat hij een delict zou plegen. Hij heeft hulp gezocht bij de huisarts, de crisisdienst en Palier. Vervolgens heeft verdachte gedaan wat de behandelaars dachten dat goed voor hem was. Verdachte heeft zich overgegeven aan de behandelaars, maar zij hebben de situatie verkeerd ingeschat. Dit gegeven moet volgens de verdediging substantieel meewegen in de strafmaat. Verdachte heeft hulp gezocht, maar niet gekregen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 16 oktober 2015 schuldig gemaakt aan het doden van de nieuwe vriend van zijn ex-partner, door deze meerdere malen met een mes te steken. Verdachte heeft hiermee een onschuldig slachtoffer, dat niets van doen had met de relatieproblemen tussen verdachte en zijn ex-partner, het recht op leven ontnomen en de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht, zoals ook is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen van de zoon en dochter van het slachtoffer alsook door de slachtofferverklaring van de partner van het slachtoffer.
Het plegen van een levensdelict als doodslag wordt in onze samenleving beschouwd als een van de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Voor het ontnemen van het leven aan een ander komt in beginsel enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in aanmerking. Het wettelijk strafmaximum voor doodslag is thans een gevangenisstaf van 15 jaren. In de afgelopen jaren pleegt voor een doodslag doorgaans een gevangenisstraf van zes tot twaalf jaren te worden opgelegd.
De rechtbank ziet, alles afwegende, aanleiding om verdachte de straf zoals gevorderd door te officier van justitie op te leggen.
De rechtbank neemt daarbij ten eerste in aanmerking dat verdachte op brute wijze geweld heeft toegepast op het lichaam van het slachtoffer door hem niet éénmaal, maar meerdere malen met grote kracht met een mes te steken, waarvan twee keer in de borst. De grote kracht blijkt wel uit het feit dat is vastgesteld dat een van de steekwonden 21 centimeter diep was, waarbij – door een leren jas en T-shirt heen - het borstbeen werd gekliefd en meerdere organen werden geperforeerd om ten slotte ook aan de achterzijde in de rug van het slachtoffer een snijwond te veroorzaken. Verder zijn bij het slachtoffer meerdere diepe verwondingen aan de handen, onderarmen en kaak geconstateerd. Verdachte, die ook is onderzocht, had geen verwondingen. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat hij het mes tijdens het steken met beide handen bovenhands vasthield.
Verder laat de rechtbank in strafverzwarende zin meewegen dat verdachte het slachtoffer onverhoeds heeft aangevallen. In de vroege ochtend, terwijl het slachtoffer nietsvermoedend naar zijn werk wilde gaan, stond verdachte hem om de hoek van de carport op te wachten. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte naar eigen zeggen het slachtoffer nauwelijks persoonlijk kende en geen enkele reden had om voor hem te vrezen. Waarom verdachte dan toch zozeer in paniek raakte van de - ook voor verdachte begrijpelijke - geschrokken reactie van het slachtoffer (“Wat doe jij hier?”), dat hij zijn mes trok en meermalen met grote kracht op het slachtoffer instak, is op geen enkele wijze duidelijk geworden.
De rechtbank acht, gelet op deze strafverzwarende omstandigheden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen jaren passend en geboden.
Ten aanzien van het gevoerde strafmaatverweer van de verdediging merkt de rechtbank het volgende op. Daargelaten dat het zoeken van hulp bij dwanggedachten om zichzelf en zijn ex-vrouw te doden een verdachte niet ontslaat van de verantwoordelijkheid voor zijn eigen handelen, heeft verdachte nagelaten bij de hulpverlening te melden dat hij ook plannen had om het slachtoffer te confronteren met diens relatie met de ex-partner van verdachte. Evenmin heeft verdachte aan zijn behandelaars gemeld dat hij daartoe ’s avonds laat en ’s ochtends vroeg veelvuldig het huis van het slachtoffer observeerde en daarbij soms een mes bij zich had. Verdachte heeft ten aanzien van deze gevoelens geen hulp gezocht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een lagere straf op te leggen vanwege een hulpvraag van verdachte.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte is, zoals hiervoor genoemd, een triple rapportage opgesteld op 6 februari 2016, door A. Neven, psychiater, P.J. Adrichem, GZ-psycholoog en M.T. Benghanem, forensisch milieuonderzoeker. De conclusies van dit rapport zijn eerder in dit vonnis reeds besproken en de rechtbank ziet, mede naar aanleiding van dit rapport, geen reden om tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte te komen.
Voorts is ten aanzien van de persoon van verdachte op 21 januari 2016 een reclasseringsadvies van Palier, opgesteld door D. Boers, reclasseringswerker opgemaakt. Het advies van de reclassering is om verdachte, in geval van bewezenverklaring, te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij in het verdere verleden eenmaal wegens verkrachting is veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat noch de persoon noch de persoonlijke omstandigheden van verdachte in strafverminderende zin van invloed zijn op de strafoplegging.
De rechtbank zal verdachte daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen jaren opleggen, met aftrek van het voorarrest.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[benadeelde] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 31.667,37, bestaande uit een bedrag van € 25.000 aan immateriële schade en een bedrag van € 6.667,37 aan materiële schade.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafproces oplevert en verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Voor zover de vordering betrekking heeft op de post immateriële schade, zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank komt tot dit oordeel omdat de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade, ter terechtzitting alleen is onderbouwd voor zover het gaat om shockschade. Andere immateriële schade dan shockschade is ter terechtzitting niet onderbouwd en kan om die reden niet worden toegewezen. Ten aanzien van de shockschade overweegt de rechtbank dat het een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert om te beoordelen of de benadeelde partij tot de kring van gerechtigden behoort die aanspraak kan maken op shockschade. De rechtbank kan weliswaar vaststellen dat sprake was van een nauwe en affectieve band tussen de benadeelde partij en het slachtoffer, maar kan binnen het bestek van het strafgeding niet vaststellen of de benadeelde partij tot de door de wetgever (gelet op het bepaalde in artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek) en de Hoge Raad (vgl. ECLI:HR:2002:AD5356, Taxibus-arrest) in dit verband bedoelde beperkte kring van gerechtigden gerekend kan worden. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering dan ook slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de post voorschot verlies verdienvermogen, zal de rechtbank de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk verklaren, aangezien deze post toekomstige schade betreft waarvan thans niet vast staat dat deze schade in de toekomst ook daadwerkelijk zal worden geleden.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de posten eigen risico en reiskosten, is deze namens verdachte niet betwist en is deze voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering benadeelde partij derhalve toewijzen tot een bedrag van € 166,78.
De rechtbank zal over dit bedrag de gevorderde wettelijke rente toewijzen, met ingang van de dag waarop de betreffende kosten zijn gemaakt.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op € 227,46, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 166,78, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van die schade tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] .
De rechtbank zal bepalen dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 3 dagen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 287 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Doodslag
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
9 (NEGEN)jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde] , een bedrag van € 166,78, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van die schade tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan,
bepaalt dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op 227,46, en in de kosten nog te maken ten behoeve van de tenuitvoerlegging ;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 166,78, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 3 dagen.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, voorzitter,
mr. R.G.C. Veneman, rechter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Durieux, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 september 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het onderzoek DRR DH3R015063 “Bruinblauwtje”, proces-verbaalnummer PL 1500_2015302440, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, recherche.
2.Forensisch dossier, proces-verbaal sporenonderzoek blz. 11-12;
3.Forensisch dossier, rapport NFI, pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgesteld en ondertekend door Ann Maes, arts en patholoog, ingeschreven als gerechtelijk deskundige, 10 november 2015, blz. 136, laatste alinea;
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 september 2016;
5.Zaaksdossier, proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 38 laatste alinea en blz. 39, eerste alinea.