ECLI:NL:RBDHA:2016:11221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
19 september 2016
Zaaknummer
09/857357-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS met verpleging van overheidswege en gevangenisstraf voor poging tot afpersing, bedreiging en belaging

Op 3 juni 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot afpersing, bedreiging en belaging. De verdachte heeft gedurende een lange periode zijn oud-werkgever en diens gezin bedreigd met de dood, verkrachting en mishandeling, waarbij hij ook om geld vroeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een psychotische stoornis, wat heeft geleid tot de beslissing om TBS met verpleging van overheidswege op te leggen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan onderzoeken naar zijn geestelijke gezondheid, maar dat er voldoende bewijs was van zijn stoornis op basis van eerdere rapportages. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden en gelast dat hij ter beschikking wordt gesteld met dwangverpleging. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de bedreigingen van de verdachte. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte ook is veroordeeld tot betaling van immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857357-15
Datum uitspraak: 3 juni 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 december 2015 (pro forma), 15 maart 2016 (pro forma) en 20 mei 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.S. Warnaar en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. P.E. van Zon, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 21 september 2015 te Oude Wetering, gemeente Kaag en Braassem en/of Zaandam, althans in Nederland en/of te Marokko, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon genaamd [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 48.500,00 euro, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- op of omstreeks 24 februari 2014 een telefoongesprek heeft gevoerd met [slachtoffer 2] (echtgenote van [slachtoffer 1] ) en daarbij (onder meer) heeft gezegd: "ik ga u en uw man doden" en/of
- in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 25 februari 2014 één of meerdere ma(a)l(en) heeft gebeld naar [slachtoffer 1] en/of familieleden van die [slachtoffer 1] , waarin door de beller (onder meer) werd gezegd: "dat hij (verdachte) een einde moest maken aan het leven van die [slachtoffer 1] " en/of "hoe hij het zou vinden als [slachtoffer 2] (= echtgenote van [slachtoffer 1] ) zou worden verkracht" en/of in een telefoongesprek met [slachtoffer 3] , dochter van [slachtoffer 1] , heeft gezegd: "dat hij haar zou verkrachten" en/of
- op of omstreeks 29 mei 2015 een (bedreigende) mail heeft gestuurd met daarin onder meer opgenomen de tekst dat die [slachtoffer 1] geld moet betalen en als hij dat niet doet dat dan zijn vrouw en/of dochters met zoutzuur overgoten zullen worden en dat hij de politie niet mag inschakelen en/of
- op of omstreeks 16 juni 2015 heeft gebeld met [slachtoffer 1] en daarin (onder meer) heeft gezegd: "oké, maar als ik bij [slachtoffer 3] over haar gezicht zoutzuur over heen gooi, wat gebeurd er dan, weet je wat zoutzuur is" en/of "ik wil dat u gaat lijden en ik kan u wel door u kop heen schieten maar dan lijd u niet, dan ben je in één keer weg. Als ik uw dochter te grazen neem bijvoorbeeld [slachtoffer 3] en ik gooi zoutzuur over haar gezicht dan gaat zij lijden en dan gaat u ook lijden" terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 21 september 2015 te Oude Wetering, gemeente Kaag en Braassem en/of Zaandam, althans in Nederland en/of te Marokko, een persoon genaamd [slachtoffer 1] en/of één of meer van diens familieleden
te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], meerdere malen heeft bedreigd met verkrachting en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk (onder meer)
- op of omstreeks 24 februari 2014 een telefoongesprek heeft gevoerd met [slachtoffer 2] (echtgenote van [slachtoffer 1] ) en daarbij (onder meer) heeft gezegd: "ik ga u en uw man doden" en/of
- in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 25 februari 2014 én of meerdere ma(a)l(en) heeft gebeld naar [slachtoffer 1] en/of familieleden van die [slachtoffer 1] , waarin door de beller (onder meer) werd gezegd: "dat hij een einde moest maken aan het leven van die [slachtoffer 1] " en/of "hoe hij het vinden als [slachtoffer 2] (= echtgenote van [slachtoffer 1] ) zou worden verkracht" en/of in een telefoongesprek met [slachtoffer 3] , dochter van [slachtoffer 1] , heeft gezegd: "dat hij haar zou verkrachten" en/of
- op of omstreeks 29 mei 2015 een (bedreigende) mail heeft gestuurd met daarin dat niet doet dat dan zijn vrouw en/of dochters met zoutzuur overgoten zullen worden en dat hij de politie niet mag inschakelen en/of
- op of omstreeks 16 juni 2015 heeft gebeld met [slachtoffer 1] en daarin (onder meer) heeft gezegd: "oké, maar als ik bij [slachtoffer 3] over haar gezicht zoutzuur over heen gooi, wat gebeurd er dan, weet je wat zoutzuur is" en/of "ik wil dat u gaat lijden en ik kan u wel door u kop heen schieten maar dan lijd u niet, dan ben je in één keer weg. Als ik uw dochter te grazen neem bijvoorbeeld [slachtoffer 3] en ik gooi zoutzuur over haar gezicht dan gaat zij lijden en dan gaat u ook lijden",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2014 tot en met 21 september 2015 te Oude Wetering, gemeente Kaag en Braassem en/of Zaandam, althans in Nederland en/of te Marokko, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een persoon genaamd [slachtoffer 1] en/of één of meer van zijn familieleden, in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of één of meer van zijn familieleden, in elk geval die ander(en) te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door
- in de periode tussen 24 februari 2014 te 14.37 uur en 25 februari 2014 te15.12 uur zes (6) keer te bellen naar [bedrijf] (bedrijf van [slachtoffer 1] en/of
- in de periode tussen 24 februari 2014 te 22.27 uur en 25 februari 2014 te 00.44 uur tweeëntwintig (22) keer te bellen naar de huistelefoon van [slachtoffer 1] en/of
- in de periode tussen 15 juni 2015 te 18.01 uur en 19 juni 2015 te 19.30 uur ongeveer vijftig (50) keer is gebeld naar de huislijn van [slachtoffer 1] en/of ongeveer veertig (40) keer naar [bedrijf] (bedrijf van [slachtoffer 1] ) en/of veertig (40) keer naar de huislijn van [slachtoffer 5] (broer van [slachtoffer 1] ) en één (1) keer naar de huislijn van de moeder van [slachtoffer 1] , althans veelvuldig die [slachtoffer 1] en/of één of meer van diens familieleden te bellen en/of te mailen.

3.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Op grond van artikel 285b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht vindt vervolging ter zake belaging niet plaats dan op klacht van de persoon tegen wie het feit is begaan. Een klacht dient in beginsel te bestaan uit een aangifte en een verzoek tot vervolging. Bij de tenlastelegging van belaging van meerdere slachtoffers kan niet worden volstaan met één klacht (HR 2 november 2004, NbSr 2004/432). Bij het ontbreken van een klacht van één van de slachtoffers dient het openbaar ministerie ten aanzien van dat deel van de vervolging niet-ontvankelijk te worden verklaard.
In het onderhavige geval bevindt zich in het dossier een klacht van [slachtoffer 1] . Door de familieleden van [slachtoffer 1] is evenwel geen klacht ingediend. De rechtbank zal daarom het openbaar ministerie partieel niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft de vervolging ter zake van belaging van deze familieleden.
Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kunnen tornen, zodat het openbaar ministerie voor het overige kan worden ontvangen in de vervolging.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
In 2014 en 2015 is door [slachtoffer 1] aangifte gedaan van bedreiging, afpersing en stalking. Door zijn vrouw is aangifte gedaan van bedreiging. Door de dader zou meermalen naar zijn woning en zijn bedrijf zijn gebeld. Hierbij zou zijn gezegd dat [slachtoffer 1] geld moet betalen, dat de vrouw en dochter van [slachtoffer 1] zouden worden verkracht, dat er zoutzuur over hen heen zou worden gegooid en dat [slachtoffer 1] en zijn vrouw zouden worden gedood.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte deze feiten heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat de pleegperiode ten aanzien van feit 1 dient te worden beperkt van mei 2015 tot 21 september 2015 en bij feit 2 van februari 2014 tot en met mei/juni 2015.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
In deze zaak kan ten aanzien van alle feiten worden volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het ten laste gelegde heeft bekend, hij nadien niets anders heeft verklaard en de raadsman van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende processen-verbaal voor het bewijs:
- het proces-verbaal van verhoor verdachte. p. 326;
- het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 36;
- het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 40;
- het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 73;
- het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 100;
- het proces-verbaal van bevindingen onderzoek historische verkeersgegevens, p. 110.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de verweten gedragingen heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in voormelde bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - zijn vervat en die reden geven tot bewezenverklaring:
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van
29 mei 2015tot en met
16 juni 2015te Oude Wetering
en Roelofarendsveen,gemeente Kaag en Braassem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een persoon genaamd [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 48.500,00 euro, toebehorende aan die [slachtoffer 1] ,
- op 29 mei 2015 een (bedreigende) mail heeft gestuurd met daarin onder meer opgenomen de tekst dat die [slachtoffer 1] geld moet betalen en als hij dat niet doet dat dan zijn vrouw en dochters met zoutzuur overgoten zullen worden en dat hij de politie niet mag inschakelen en
- op 16 juni 2015 heeft gebeld met [slachtoffer 1] en daarin heeft gezegd: "oké, maar als ik bij
[slachtoffer 3]over haar gezicht zoutzuur over heen gooi, wat gebeurd er dan, weet je wat zoutzuur is" en "ik wil dat u gaat lijden en ik kan u wel door u kop heen schieten maar dan lijd u niet, dan ben je in één keer weg. Als ik uw dochter te grazen neem bijvoorbeeld
[slachtoffer 3]en ik gooi zoutzuur over haar gezicht dan gaat zij lijden en dan gaat u ook lijden" terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 24 februari 2014 tot en met
16 juni 2015te Oude Wetering
en Roelofarendsveen,gemeente Kaag en Braassem en Zaandam, een persoon genaamd [slachtoffer 1] en één of meer van diens familieleden
te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], meerdere malen heeft bedreigd met verkrachting en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk
- op 24 februari 2014 een telefoongesprek gevoerd met [slachtoffer 2] (echtgenote van [slachtoffer 1] ) en daarbij gezegd: "ik ga u en uw man doden" en
- in de periode van 24 februari 2014 tot en met 25 februari 2014 meerdere malen gebeld naar [slachtoffer 1] en/of familieleden van die [slachtoffer 1] , waarin door de beller werd gezegd: "dat hij een einde moest maken aan het leven van die [slachtoffer 1] " en "hoe hij het vinden als [slachtoffer 2] (= echtgenote van [slachtoffer 1] ) zou worden verkracht" en in een telefoongesprek met [slachtoffer 3] , dochter van [slachtoffer 1] , gezegd: "dat hij haar zou verkrachten" en
- op 29 mei 2015 een bedreigende mail gestuurd met daarin dat als hij dat niet doet dat dan zijn vrouw en dochters met zoutzuur overgoten zullen worden en dat hij de politie niet mag inschakelen en
- op 16 juni 2015 gebeld met [slachtoffer 1] en daarin gezegd: "oké, maar als ik bij
[slachtoffer 3]over haar gezicht zoutzuur over heen gooi, wat gebeurd er dan, weet je wat zoutzuur is" en "ik wil dat u gaat lijden en ik kan u wel door u kop heen schieten maar dan lijd u niet, dan ben je in één keer weg. Als ik uw dochter te grazen neem bijvoorbeeld
[slachtoffer 3]en ik gooi zoutzuur over haar gezicht dan gaat zij lijden en dan gaat u ook lijden";
3.
hij in de periode van 24 februari 2014 tot en met 21 september 2015 te Oude Wetering
en Roelofarendsveen,gemeente Kaag en Braassem en Zaandam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een persoon genaamd [slachtoffer 1] met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen, door
- in de periode tussen 24 februari 2014 te 14.37 uur en 25 februari 2014 te 15.12 uur zes (6) keer te bellen naar [bedrijf] (bedrijf van [slachtoffer 1] ) en
- in de periode tussen 24 februari 2014 te 22.27 uur en 25 februari 2014 te 00.44 uur tweeëntwintig (22) keer te bellen naar de huistelefoon van [slachtoffer 1] en
- in de periode tussen 15 juni 2015 te 18.01 uur en 19 juni 2015 te 19.30 uur vijftig (50) keer
te bellennaar de huislijn van [slachtoffer 1] en veertig (40) keer naar [bedrijf] (bedrijf van [slachtoffer 1] ) en veertig (40) keer naar de huislijn van [slachtoffer 5] (broer van [slachtoffer 1] ) en één (1) keer naar de huislijn van de moeder van [slachtoffer 1] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring gecursiveerd verbeterd. De rechtbank leest de tenlastelegging verbeterd en verklaart bewezen dat verdachte de feiten te Oude Wetering en Roelofarendsveen, beide vallend onder de gemeente Kaag en Braassem heeft begaan. Uit het dossier blijkt immers dat [slachtoffer 1] op enig moment in de bewezenverklaarde periode van Oude Wetering naar Roelofarendsveen is verhuisd, terwijl bij verdachte geen enkele onduidelijkheid heeft bestaan over wat hem werd verweten zodat verdachte door de verbeterde lezing niet in zijn verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1: poging tot afpersing;
ten aanzien van feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegden
bedreiging met verkrachting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3: belaging.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf- en maatregeloplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en dat daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging van overheidswege (hierna: TBS met dwangverpleging) wordt gelast. De officier van justitie heeft verzocht bij oplegging van de maatregel in het vonnis op te nemen dat het gaat om TBS ter zake een geweldsfeit zodat de TBS ongemaximeerd zal zijn.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij verdachte op basis van de thans aanwezige stukken geen gebrekkige ontwikkeling en/of stoornis van de geestvermogens kan worden vastgesteld. De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat - indien en voor zover de rechtbank een gebrekkige ontwikkeling en/of stoornis van de geestvermogens aanwezig acht - TBS met dwangverpleging niet noodzakelijk is, nu verdachte jarenlang op vrijwillige basis onder behandeling is geweest van een psychiater. Mocht de rechtbank overgaan tot het opleggen van TBS met dwangverpleging dan biedt de wet niet de mogelijkheid om de wettelijke termijn van vier jaar te boven te gaan.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging afpersing, stalking en langdurige en heftige bedreigingen van [slachtoffer 1] en bedreiging van familieleden van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft hierbij meermalen telefoontjes gepleegd naar de woning en het bedrijf van [slachtoffer 1] en gedreigd [slachtoffer 1] en de vrouw van [slachtoffer 1] te vermoorden en de vrouw en dochters van [slachtoffer 1] met zoutzuur te overgieten en te verkrachten. Om de bedreiging kracht bij te zetten heeft hij foto’s verstuurd van slachtoffers die met zoutzuur waren overgoten. De rechtbank rekent verdachte deze gruwelijke manier van bedreigen zeer aan. Dat de feiten ook nu nog een flinke impact hebben op de slachtoffers is wel gebleken uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] die op zitting is voorgelezen. Hieruit blijkt dat [slachtoffer 1] en zijn familie zich niet langer veilig voelen in huis of op het familiebedrijf en veel angst hebben overgehouden aan de gebeurtenissen.
Maatregel
Indien bij een verdachte ten tijde van het plegen van een strafbaar feit sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, kan ter zake van bepaalde feiten TBS worden opgelegd indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel eist. Bij de vaststelling van het bestaan van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens slaat de rechter acht op de over de verdachte opgemaakte multidisciplinaire rapportage. Ook indien de verdachte weigert om mee te werken aan het opstellen van een dergelijke rapportage, waardoor de deskundigen geen advies hebben kunnen geven, kan de rechter overgaan tot het opleggen van TBS. De vaststelling van het bestaan van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan dan geschieden op basis van oudere rapportages, aanwijzingen uit het strafdossier of verdere informatie omtrent de geestesgesteldheid van de verdachte.
In de onderhavige zaak heeft verdachte niet willen meewerken aan het opstellen van een pro justitia rapportage, zodat de deskundige een psychische stoornis niet heeft kunnen bevestigen noch weerleggen. Ook in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) heeft verdachte geen medewerking willen verlenen aan onderzoek, zodat ook de deskundigen van het PBC niet tot een dergelijke vaststelling hebben kunnen komen. De rechtbank ziet evenwel in deze rapportage, in combinatie met de stukken omtrent de geestesgesteldheid van de verdachte, alsmede de aard en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, voldoende aanwijzingen om het bestaan van een geestelijke stoornis bij verdachte aannemelijk te achten. Zij overweegt hiertoe als volgt.
In 2012 is over verdachte in het kader van reclasseringstoezicht een voortgangsverslag
opgesteld waarin is vermeld dat verdachte is gediagnostiseerd met schizofrenie en dat er sprake is van hoge onmacht. In het kader van de onderbewindstelling van verdachte heeft psychiater dr. Sno in april 2013 een schriftelijke verklaring afgelegd, inhoudende dat verdachte sinds 2010 bij hem onder behandeling is en op As I is gediagnostiseerd met een psychotische stoornis NAO (Niet Anders Omschreven) en op As II met een persoonlijkheidsstoornis NAO. Dit wordt onderschreven door de rapportage sociale activering van mei 2013, waarin wordt vermeld dat verdachte schizofrenie heeft en daarvoor sinds 2010 onder behandeling is bij dr. Sno.
Voorts bevinden zich bij de stukken de bevindingen van GGD arts dr. Kwast van december 2013. Blijkens deze bevindingen is bij verdachte sprake van een ernstige, chronische psychiatrische aandoening, die verdachte beperkt in het dagelijks functioneren.
Hoewel de deskundigen in het PBC niet in staat zijn gebleken om het bestaan van een stoornis te bevestigen of te ontkrachten, komen zij evenwel tot de conclusie dat er aanwijzingen zijn dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis. Dit is mede gebaseerd op de in de woning van verdachte aangetroffen geschriften waarin wordt gerept over complotten.
De rechtbank stelt vast dat uit de verschillende bronnen genoegzaam volgt dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis, waar ook schizofrenie volgens de DSM classificatie onder valt. De rechtbank heeft daarnaast nog acht geslagen op twee eerdere veroordelingen van verdachte ter zake bedreiging en stalking. In die zaken ging het - evenals in het onderhavige geval - om feiten begaan tegen personen die jaren daarvoor verdachte in zijn ogen onheus hadden bejegend. Ook in die zaken is verdachte zonder recente aanleiding of contact met de slachtoffers tot de feiten gekomen.
Op basis van vorenstaande informatie over de geestesgesteldheid van verdachte, alsmede voormelde feiten en omstandigheden, komt de rechtbank tot de hiervoor vermelde conclusie dat bij verdachte sprake is van een langdurende psychotische stoornis.
Ten aanzien van de vraag of deze stoornis reeds bij verdachte aanwezig was ten tijde van de feiten, overweegt de rechtbank dat de stoornis van verdachte tenminste sinds 2010 aanwezig was en - gelet op de GGD keuring - chronisch van aard is. Dit maakt dat deze naar het oordeel van de rechtbank ook thans nog aanwezig moet zijn, zodat ook aan de voorwaarde van gelijktijdigheid van stoornis en delict is voldaan om te komen tot de oplegging van TBS.
Verdachte heeft, zoals de rechtbank ter zitting heeft kunnen constateren, geen enkel probleembesef, hetgeen passend is bij zijn ziektebeeld. Gelet op zijn eerdere recidive - alsmede de aard en duur van de thans bewezen verklaarde feiten - acht de rechtbank de kans op herhaling zeer groot. De rechtbank is daarom van oordeel dat de algemene veiligheid van personen de maatregel van TBS vereist. De rechtbank ziet - gelet op verdachtes gebrek aan ziekte inzicht - geen mogelijkheid om te volstaan met een behandelverplichting als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel of met de maatregel van TBS met voorwaarden, omdat de maatschappij hiermee onvoldoende bescherming wordt geboden. Behandeling dient daarom plaats te vinden in een gesloten setting. De veiligheid van anderen vereist dan ook het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
TBS kan de maximale duur van vier jaar niet overschrijden, tenzij de TBS is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Anders dan gesteld door de officier van justitie ziet de rechtbank niet de wettelijke mogelijkheid om deze TBS met dwangverpleging ongemaximeerd op te leggen. Verdachte heeft gedurende langere tijd bedreigingen geuit, afgeperst en gestalkt, maar zich hierbij - anders dan door het versturen van foto’s van slachtoffers van zoutzuur - niet bediend van andere middelen om zijn schriftelijke en verbale bedreigingen kracht bij te zetten. Hoewel zijn gedragingen zeer intimiderend zijn geweest en veel angst teweeg hebben gebracht bij de slachtoffers, zijn deze niet als de voor ongemaximeerde TBS vereist geweldshandelingen aan te merken. Dit maakt dat naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van TBS voor een maximale periode van vier jaar dient te worden opgelegd.
Straf
Naast de maatregel van TBS met dwangverpleging acht de rechtbank het opleggen van een straf passend en geboden. Verdachte heeft geen enkel inzicht getoond in de laakbaarheid van zijn handelen. Ter zitting heeft hij niet éénmaal getoond begaan te zijn met de slachtoffers, anders dan hen na herhaald aandringen van de rechtbank te verzekeren dat ze niet meer bang voor hem hoeven te zijn. In zijn laatste woord heeft verdachte zelfs aangegeven het slachtoffer te vergeven voor wat hij
hemzou hebben aangedaan. Gelet op de ernst van de feiten en de duur dat deze hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan vrijheidsbeneming. De rechtbank komt evenwel tot een iets lagere gevangenisstraf dan gevorderd door de officier van justitie nu zij van oordeel is dat voor zover de bestraffing mede de beveiliging beoogt de dienen, dat doel in voldoende mate wordt nagestreefd met de maatregel van terbeschikkingstelling.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
Inleiding
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering groot € 17.384,14. Dit bedrag bestaat voor € 5.000,00 uit immateriële schade en voor het overige uit materiële schade, te weten de kosten van persoonsbeveiliging en beveiliging van de woning en het bedrijf.
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering groot € 325,00. Dit bedrag bestaat in zijn geheel uit immateriële schade.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering groot € 2.129,00. Dit bedrag bestaat voor € 1.750,00 uit immateriële schade en voor het overige uit materiële schade, te weten de kosten van fysiotherapie en de kosten van een psycholoog.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle drie de vorderingen voor toewijzing vatbaar zijn, inclusief de wettelijke rente. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat er wat betreft de materiële schade geen causaal verband bestaat met de feiten. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de verdediging met betrekking tot de kosten voor fysiotherapie bepleit dat dit geen direct gevolg betreft van de feiten.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post van kosten door beveiliging van het bedrijf, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit is anders voor wat betreft de gevorderde kosten voor de beveiliging van de woning. Verdachte heeft met zijn gedragingen [slachtoffer 1] angst willen inboezemen en is daar ook in geslaagd. Als gevolg van de angst die bij die [slachtoffer 1] is ontstaan heeft hij kosten gemaakt voor persoonsbeveiliging en beveiliging van zijn woning. Er is derhalve sprake van een direct causaal verband tussen de feiten en de geleden schade. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom toewijzen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade is door en namens verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 8.297,91.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van de dag van indiening op 23 december 2015 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[slachtoffer 3]
De vordering is door en namens verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 325,00.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 24 februari 2014 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[slachtoffer 2]
De vordering is door en namens de verdachte niet betwist voor wat betreft de kosten van een psycholoog en de immateriële schade. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft de kosten van fysiotherapie nu discussie is ontstaan over de oorzaak van de klachten en het een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren om een en ander nader uit te laten zoeken. .
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.030,50.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 24 februari 2014 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

9.De inbeslaggenomen goederen

9.1
Inleiding
Onder verdachte zijn diverse goederen in beslag genomen.
9.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de goederen verbeurd worden verklaard.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 tot en met 8 genummerde voorwerpen, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel gegrond op de artikelen:
- 24, 24c, 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 285, 285b en 317 van het Wetboek van Strafrecht
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het openbaar ministerie ten aanzien van feit 3 partieel niet-ontvankelijk voor zover dat feit ziet op een of meer familieleden van [slachtoffer 1] ;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1: poging tot afpersing;
ten aanzien van feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegden
bedreiging met verkrachting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3: belaging;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe, en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 8.297,91, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan,
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vorderingen tot schadevergoeding, en dat hij dit gedeelte van de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe, en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 325,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 24 februari 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe, en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 2.030,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 24 februari 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vorderingen tot schadevergoeding, en dat zij dit gedeelte van de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 8.297,91, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] en een bedrag groot € 325,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 24 februari 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] en een bedrag groot € 2.030,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 24 februari 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 76 (zesenzeventig) dagen respectievelijk 7 (zeven) dagen respectievelijk 30 (dertig) dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 tot en met 8 genummerde voorwerpen, te weten:
1
STK Telefoontoestel Kl:Grijs, NOKIA N70;
1
STK Telefoontoestel, HTC one mini;
1
STK Computer Kl:Zwart, ACER ASPIRE 7739;
1
STK Computer Kl:Zwart, PACKARD BELL Imedia1800;
1
STK Notitieboek Kl:zwart;
1
STK Kladblok Kl:zwart;
1
STK Adapter Kl:zwart, HIPRO;
1
STK Tas Kl:zwart, Cancel SAMSONITE.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
mr. C.E. Voskens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Ekkart, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2016.
Mr. Renckens is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL2015180758, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (gedeeltelijk doorgenummerd blz. 001 t/m 702).