In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2016 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis van 17 augustus 2005. De eiser, Hoist Portfolio Holding Ltd (HPH), is de rechtsopvolger van Finata Bank N.V. en vorderde betaling van [A] en zijn echtgenote [B] op basis van een kredietovereenkomst van 21 mei 2003. Het verstekvonnis had de vorderingen van HPH integraal toegewezen, maar [A] heeft verzet aangetekend en verzocht om vernietiging van het verstekvonnis.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet tijdig en op de juiste wijze was ingesteld. De kern van het geschil draaide om de vraag of de handtekeningen op de kredietovereenkomst authentiek waren. De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 157 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een onderhandse akte dwingend bewijs oplevert, tenzij de ondertekening stellig wordt ontkend. [A] had niet stellig ontkend dat de handtekening op de kredietovereenkomst van hem was, waardoor de rechtbank uitging van de juistheid van de overeenkomst.
De rechtbank concludeerde dat [A] niet het tegenbewijs had geleverd dat nodig was om de kredietovereenkomst te weerleggen. Daarom werd het verstekvonnis bekrachtigd en werd [A] veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure. De kosten aan de zijde van HPH werden begroot op € 579,=, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.