ECLI:NL:RBDHA:2016:11213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
19 september 2016
Zaaknummer
C-09-513953-KG ZA 16-831
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verlof aan ter beschikking gestelde zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2016 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, een ter beschikking gestelde (tbs) met de Surinaamse nationaliteit, vorderde dat de Staat der Nederlanden een machtiging tot verlof zou verlenen. Eiser verblijft al bijna 20 jaar in een tbs-kliniek en komt vanuit behandeloogpunt in aanmerking voor begeleid verlof. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie weigerde echter een machtiging voor verlof te verlenen, omdat eiser niet over een geldige verblijfstitel beschikt en niet kan worden gerepatrieerd naar Suriname. Eiser stelde dat deze weigering in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat hij hierdoor geen reëel uitzicht op vrijheid heeft.

De rechtbank oordeelde dat de weigering van de staatssecretaris om verlof te verlenen, uitsluitend gebaseerd op de verblijfsstatus van eiser, niet in overeenstemming is met de doelstellingen van de tbs-maatregel, die gericht is op behandeling en resocialisatie. De voorzieningenrechter benadrukte dat het verkrijgen van verlof een essentieel onderdeel is van de tbs-behandeling en dat eiser, ondanks zijn huidige verblijfsstatus, recht heeft op een reëel perspectief op vrijheid. De rechtbank concludeerde dat de situatie van eiser, waarin hij geen mogelijkheden heeft voor verdere stappen in zijn behandeling, in strijd is met de verdragsrechtelijke bepalingen van het EVRM.

De rechtbank heeft de Staat bevolen om binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag een machtiging tot verlof te verlenen, mits er geen andere gronden voor weigering zijn. Tevens is de Staat veroordeeld in de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een humane benadering in de behandeling van tbs-gestelden, ongeacht hun verblijfsstatus.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/513953 / KG ZA 16/831
Vonnis in kort geding van 15 september 2016
in de zaak van
[eiser] ,
verblijvende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.J. van der Woude te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiser’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de bij de mondelinge behandeling door beide partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 september 2016. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.Het wettelijk kader

2.1.
De verpleging van ter beschikking gestelden heeft een tweeledige doelstelling, namelijk primair de beveiliging van de maatschappij en subsidiair behandeling gericht op een geleidelijke, veilige terugkeer in de samenleving. Artikel 2, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (hierna: de Beginselenwet) bepaalt in dat verband:
“De tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden wordt zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt aan de behandeling van de veroordeelde en de voorbereiding op diens terugkeer in de maatschappij, met inachtneming van het karakter van die vrijheidsbenemende straf of maatregel. Bij het verlenen van vrijheden aan ter beschikking gestelden wordt rekening gehouden met de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden.”
2.2.
Gedurende de behandeling kan een tbs-patiënt de mogelijkheid krijgen zich buiten de inrichting te begeven. Artikel 50, eerste lid, van de Beginselenwet maakt verlof mogelijk en luidt:
“Indien de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen dusdanig is teruggebracht dat het verantwoord is hem tijdelijk de inrichting te doen verlaten, kan het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, met machtiging van Onze Minister, de ter beschikking gestelde verlof verlenen zich al dan niet onder toezicht buiten de inrichting te begeven. Verlof kan omvatten een verblijf geheel buiten de inrichting.”
2.3.
Op grond van artikel 53 lid 8 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden stelt de minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de minister) nadere regels aangaande het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof. Deze regels zijn opgenomen in de Verlofregeling TBS. Artikel 2 lid 6 van die regeling bepaalt ten aanzien van een verlofaanvraag:
“6 Een machtiging wordt niet verleend
a. ten behoeve van een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, tenzij begeleid verlof naar het oordeel van de Minister noodzakelijk is ten behoeve van het vertrek uit Nederland.”
2.4.
Artikel 13 van de Verlofregeling TBS bepaalt dat een machtiging tot incidenteel verlof kan worden aangevraagd. Op een dergelijke aanvraag is artikel 2 lid 6 onder a niet van toepassing. De tekst van dit artikel luidt, voor zover hier relevant:
“Artikel 13
1 De aanvraag voor een machtiging tot incidenteel verlof geschiedt schriftelijk en kan worden gedaan indien er omstandigheden zijn in de persoonlijke levenssfeer van de ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde, die zijn aanwezigheid op een plaats buiten het FPC, om redenen van humanitaire aard, noodzakelijk maakt.
2 Op een aanvraag voor een machtiging tot incidenteel verlof is artikel 2, met uitzondering van het zesde lid, onder b, niet van toepassing.”

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
Eiser heeft de Surinaamse nationaliteit. Bij vonnis van 29 mei 1996 heeft de rechtbank Amsterdam hem tbs met dwangverpleging opgelegd in verband met bewezenverklaarde pogingen tot doodslag waarvoor hij volledig ontoerekeningsvatbaar werd verklaard.
3.2.
De (toenmalige) staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft eiser bij beschikking van 8 juli 1997 tot ongewenst vreemdeling verklaard. In 2009 is die ongewenstverklaring opgeheven.
3.3.
Bij beschikking van 3 september 2010 is een aanvraag van eiser tot toekenning van een verblijfsvergunning afgewezen. De Raad van State heeft die beslissing bij uitspraak van 20 september 2012 bevestigd.
3.4.
Naar aanleiding van een aanvraag van eiser van 14 februari 2012 om zijn longstay-status te herbeoordelen heeft de minister aan de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) gevraagd advies uit te brengen. De LAP heeft op 31 januari 2013 een advies uitgebracht, waarin onder meer staat vermeld:
“Uit de beoordeling van de stukken blijkt dat verlenging van de longstay status door de kliniek en de rapporteurs niet zozeer geïndiceerd wordt geacht op gronden die de behandeling, resocialisatie en uitstroom naar een instelling met minder beveiliging betreffen als wel vanwege het feit dat betrokkene niet over een rechtmatige verblijfsstatus beschikt.
Resultaat van de toetsing
De adviescommissie stelt voorop dat de vreemdelingenrechtelijke status van betrokkene buiten het beoordelingskader op grond van het toepasselijke beleidskader longstay valt. Zij merkt op dat er vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen reden is om het verblijf op de longstay voort te zetten. Gelet op het stabiele gedrag en de goede psychische conditie van betrokkene kan vanuit een zogenaamde longcare voorziening worden gewerkt aan een resocialisatietraject richting de algemene psychiatrie. Betrokkene is een kwetsbare man, maar een supportief klimaat is voldoende voor betrokkene om goed en veilig te kunnen functioneren.”
3.5.
Eiser verblijft sinds 11 februari 2015 in het Forensisch Psychiatrisch Centrum [X] (hierna: de kliniek), alwaar alle tbs-gestelden die geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) hebben worden geplaatst met het oog op een eventuele repatriëring. De kliniek heeft onderzoek gedaan naar de mogelijkheden die er zijn om eiser te repatriëren naar Suriname en zijn behandeling aldaar voort te zetten. De conclusie van dit onderzoek was dat die mogelijkheden er niet zijn en dat daarop ook geen zicht bestaat, wegens het ontbreken in Suriname van passende faciliteiten en een sociaal netwerk voor eiser.
3.6.
De rechtbank Amsterdam heeft de tbs van eiser laatstelijk op 11 juni 2015 verlengd voor de duur van twee jaar. Eiser verblijft thans bijna 20 jaar in een tbs-kliniek.
3.7.
In een verslag van een zogenoemde Vaststellingvergadering van de kliniek van 14 december 2015 staat ten aanzien van eiser onder meer vermeld:
“De vergadering vraagt zich af wat de mogelijkheden voor resocialisatie waren geweest als patiënt wel verblijfsrechten had. Waarschijnlijk zou dan worden gekeken naar een longcare voorziening. Patiënt zou wel begeleide verloven kunnen praktiseren, maar onbegeleide verloven worden niet verantwoord geacht. Patiënt kan zich onvoldoende afstemmen op de mensen in zijn omgeving en gaat dan gemakkelijk grenzen over.
Hij heeft een beschermde en beveiligde woonvorm nodig, met 24-uurs begeleiding en wonen en werken op een terrein. Dit is binnen de huidige GGZ moeilijk te organiseren. Zonder adequate begeleiding en structuur vanuit de omgeving is het delict gevaar bij patiënt hoog.”
3.8.
Bij brief van 12 april 2016 heeft de raadsman van eiser de staatssecretaris verzocht om een verlofaanvraag van eiser te honoreren. De staatssecretaris heeft op dat verzoek bij brief van 27 mei 2016 – voor zover hier relevant – geantwoord:
Machtiging tot verlof
Op grond van artikel 2, zesde lid, onder a, van de Verlofregeling TBS wordt een machtiging tot verlof niet verleend ten behoeve van een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, tenzij begeleid verlof naar het oordeel van de minister noodzakelijk is ten behoeve van het vertrek uit Nederland.
Het Centrum voor Transculturele Psychiatrie [X] heeft de situatie van uw cliënt onderzocht en geoordeeld dat uw cliënt naar verwachting zijn leven lang een goede structuur en begeleiding nodig heeft.
In Suriname is vooralsnog geen voorziening en/of familie aanwezig die in deze behoefte kunnen en willen voorzien. Daarmee is de terugkeer naar Suriname vooralsnog onverantwoord vanwege het risico op recidive en is er naar mijn oordeel geen grond voor het toekennen van de machtiging tot verlof in dat kader.
Verzoek
Zoals hierboven weergegeven, ontbreken vooralsnog de voorwaarden om uw cliënt op een verantwoorde en veilige manier terug te laten keren naar Suriname. Derhalve is er op dit moment geen grond voor een machtiging tot verlof in dat kader. Ik kom daarom in reactie op uw verzoek niet tot een andere afweging.
In samenwerking met het Centrum voor Transculturele Psychiatrie [X] wordt gemonitord of de omstandigheden in Suriname verbeteren zodat de heer [eiser] op termijn mogelijk toch kan starten met het werken aan zijn resocialisatie/ repatriëring.”

4.Het geschil

4.1.
Eiser vordert, zakelijk weergegeven:
I. de Staat te verbieden om een ten behoeve van eiser ingediende aanvraag om een machtiging tot verlof als bedoeld in artikel 50 van de Beginselenwet tbs te weigeren op grond van artikel 2 lid 6 Verlofregeling tbs of een bepaling met soortgelijke strekking;
II. de Staat te bevelen om de machtiging verlof binnen vier weken na ontvangst van de daartoe strekkende aanvraag te verlenen, indien geen andere grond tot weigering bestaat dan het gestelde in artikel 2 lid 6 Verlofregeling tbs of een bepaling met soortgelijke strekking;
op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan. Gelet op de vorderingen die met de behandeling van eiser zijn gemaakt is al enkele jaren geleden door de toenmalige kliniek besloten dat de volgende stap in zijn behandeling zou zijn om hem met (begeleid) verlof te laten gaan. De staatssecretaris weigert echter mee te werken aan verlof van eiser in het kader van de tbs-maatregel omdat eiser geen verblijfstitel heeft en evenmin kan worden gerepatrieerd. De behandeling van eiser is daardoor volkomen gestagneerd. Door verlof aan eiser te onthouden wordt aan eiser niet alleen de beperkte vrijheid gedurende het verlof geweigerd, maar heeft hij ook geen zicht op een mogelijke uiteindelijke algehele invrijheidstelling. Zonder verlof is verdere vooruitgang onmogelijk, zodat niets anders rest dan een levenslang verblijf op een long-stay afdeling. Indien de staatssecretaris van standpunt verandert, is de kliniek voornemens om zo spoedig mogelijk een aanvraag voor een verlofmachtiging voor te bereiden en in te dienen.
Artikel 2, zesde lid, van de Verlofregeling tbs voert een beperking in ten aanzien van de mogelijkheden voor verlof met als doel de handhaving van overheidsbeleid ten aanzien van vreemdelingen. Dat doel kent de Beginselenwet tbs niet, zodat de beperking onverbindend is. De artikelen 2 en 50 van de Beginselenwet tbs bieden niet de ruimte om te bepalen dat vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven en die (nog) niet kunnen worden gerepatrieerd van elke vorm van verlof worden uitgesloten. Niet kan immers worden uitgesloten dat de betrokkene ooit – in Nederland of elders, en geheel of gedeeltelijk – in de vrije maatschappij zal kunnen terugkeren.
Voorts wordt artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) geschonden. Als gevolg van de weigering van de staatssecretaris om in te stemmen met enige vorm van verlof, wordt eiser elk zicht op vrijheid op voorhand ontnomen, terwijl het een van de hoofddoelen van elke tbs is om de tbs-gestelde voor te bereiden op diens terugkeer in de maatschappij. Dat eiser blijvend wordt beroofd van het perspectief op (enige) vrijheid is tevens in strijd met artikel 3 EVRM.
Voorts geschiedt het onthouden van verlof op basis van de status van eiser als vreemdeling. Dat verbiedt artikel 14 EVRM in beginsel. Voor het maken van onderscheid op grond van nationaliteit bestaat in het geval van eiser geen goede rechtvaardigingsgrond.
4.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
Tussen partijen is in geschil of de Staat terecht heeft geweigerd tot afgifte van een machtiging tot verlof aan eiser over te gaan.
5.2.
In het algemeen geldt dat het verkrijgen van verlof als een onmisbaar onderdeel van de TBS-behandeling wordt gezien. Immers, tijdens het verlof kan een tbs’er oefenen met het verblijf buiten de tbs-kliniek en ook kunnen de behandelaars zo beoordelen of de behandeling goed verloopt. Uit de stukken volgt (en door de Staat is niet weersproken) dat eiser vanuit behandeloogpunt voor begeleid verlof in aanmerking komt. De Staat heeft afgifte van een machtiging tot verlof echter geweigerd op grond van artikel 2, zesde lid, onder a, van de Verlofregeling TBS waarin is bepaald dat een machtiging tot verlof niet wordt verleend ten behoeve van een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, tenzij begeleid verlof naar het oordeel van de minister noodzakelijk is ten behoeve van het vertrek uit Nederland.
5.3.
Vaststaat dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland nu zijn aanvraag om een verblijfsvergunning is afgewezen. Dat besluit is in hoger beroep in stand gebleven, zodat eiser ook in de toekomst niet over een verblijfsvergunning zal beschikken. Weliswaar zou eiser nog een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning kunnen indienen, maar de raadsman van eiser merkt terecht op dat een dergelijke aanvraag met grote mate van waarschijnlijkheid zal stranden op artikel 4:6 Awb. Dat betekent dat eiser op grond van het onder 5.2. genoemde artikel alleen voor begeleid verlof in aanmerking zou komen met het oog op zijn vertrek uit Nederland.
5.4.
Vertrek van eiser uit Nederland is evenwel niet mogelijk nu eiser naar verwachting zijn leven lang een goede structuur en begeleiding nodig heeft en er in Suriname vooralsnog geen voorziening en/of familie aanwezig is die in die behoefte kan en wil voorzien. Nu de familie van eiser in Nederland verblijft en niet in Suriname, acht de voorzieningenrechter de mogelijkheid dat er in de toekomst voor eiser wel opvangmogelijkheden in Suriname zullen zijn puur hypothetisch.
5.5.
Dat betekent dat aan eiser bij deze stand van zaken, ondanks dat dit uit behandeloogpunt wel mogelijk is, nooit verlof zal kunnen worden verleend en dat dus zijn proces van resocialisatie niet kan aanvangen. Omdat hij ook niet kan worden gerepatrieerd zal hij, zoals hij ook stelt, mogelijk zijn hele leven binnen de TBS-kliniek moeten verblijven. Eiser stelt zich op het standpunt dat dit in strijd komt met verdragsrechtelijke bepalingen te weten met artikel 3 EVRM en artikel 5 in combinatie met artikel 14 EVRM.
5.6.
De Staat heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat het aan de tbs-rechter is om te beoordelen of in het kader van de tenuitvoerlegging van de tbs sprake is van een schending van een van de bepalingen van het EVRM, en niet aan de voorzieningenrechter als restrechter. De tbs-rechter heeft in 2015 geoordeeld dat de tbs-maatregel ten aanzien van eiser moest worden verlengd en daarbij niet overwogen dat sprake is van een onaanvaardbare patstelling, zodat voor ingrijpen door de voorzieningenrechter geen ruimte is, aldus de Staat. Dat verweer slaagt niet. Het is immers slechts de taak van de tbs-rechter om op grond van de huidige stand van zaken te bezien of reden bestaat om de tbs te verlengen. De tbs-rechter beoordeelt in feite slechts of verlenging van de tbs-maatregel gerechtvaardigd is op grond van de vorderingen die betrokkene heeft gemaakt bij zijn behandeling. De procedure bij de tbs-rechter kan dan ook niet worden beschouwd als een procedure waarin eiser een met een in deze procedure te behalen vergelijkbaar resultaat kan behalen.
5.7.
Artikel 3 EVRM behelst onder meer een verbod om iemand te onderwerpen aan onmenselijke behandelingen of bestraffingen. De vraag onder welke voorwaarden de oplegging van een levenslange gevangenisstraf en de tenuitvoerlegging van een dergelijke straf zich verdragen met de uit artikel 3 EVRM voortvloeiende eisen, is in de afgelopen jaren in diverse uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) aan de orde gekomen. In die uitspraken is geoordeeld dat een levenslange gevangenisstraf inbreuk kan maken op artikel 3 EVRM als deze straf juridisch en feitelijk onverkortbaar is en dat de levenslang gedetineerde een ‘prospect of release’ moet hebben.
5.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voornoemde eis van het hebben van een ‘prospect of release’ temeer geldt in het geval van tbs-patiënten. Bij de oplegging van de tbs-maatregel speelt – anders dan bij de oplegging van een levenslange gevangenisstraf – het vergeldingsaspect immers geen rol en daarbij komt dat een van de hoofddoelen van oplegging van de tbs-maatregel nu juist behandeling is gericht op een begeleide, veilige terugkeer naar de samenleving. Nu eiser vanuit gedragsdeskundig oogpunt in aanmerking komt voor begeleid verlof, is dat verlof een onmisbaar onderdeel van zijn behandeling. Gelet op hetgeen onder r.o. 5.3., 5.4. en 5.5. is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat bij eiser sprake is van een situatie waarin er geen sprake is van een reëel uitzicht op vrijheid.
5.9.
De Staat heeft betoogd dat niet de weigering van de staatssecretaris eiser elk uitzicht op vrijheid op voorhand ontneemt, maar de stoornis waaraan eiser lijdt en de gebleken onbehandelbaarheid ervan. Dat standpunt deelt de voorzieningenrechter niet. Dat begeleid verlof vanuit behandeloogpunt het maximaal haalbare voor eiser is, is niet zonder meer uit de stukken van de LAP en de kliniek af te leiden. Die stukken geven immers de huidige situatie van eiser weer. Weliswaar wordt opgemerkt dat onbegeleid verlof onverantwoord is, maar het praktiseren van begeleid verlof is onderdeel van de behandeling van eiser, waardoor niet valt uit te sluiten dat in de toekomst verdere vrijheden aan eiser kunnen worden toegestaan. Het bieden van de mogelijkheid van incidenteel verlof op humanitaire gronden kan daar – anders dan de Staat betoogt – niet als vervanging voor gelden. Bij incidenteel verlof vindt immers geen behandeling plaats.
5.10.
Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat zijn situatie zich niet verdraagt met artikel 5 in combinatie met artikel 14 EVRM. Artikel 5 EVRM behelst het recht op vrijheid. Daaruit vloeit in dit verband voort dat een tbs-maatregel niet langer moet duren dan noodzakelijk. Artikel 14 EVRM bepaalt dat het recht op vrijheid, net als de andere rechten die in het EVRM zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder onderscheid te maken op grond van – onder meer – nationaliteit.
5.11.
Aangenomen moet worden dat eiser voor verlof met het oog op resocialisatie in aanmerking zou zijn gekomen als hij de Nederlandse nationaliteit zou hebben gehad. Gelet daarop kan niet worden geconcludeerd dat voortzetting van de tbs-maatregel in de huidige vorm, zonder verlof, nog noodzakelijk is. Het uitsluiten van vreemdelingen van (verdere) behandeling kan een legitiem doel dienen en hoeft niet in strijd te zijn met artikel 5 in combinatie met artikel 14 EVRM. Lidstaten moeten echter zware argumenten (“very weighty reasons”) hebben om discriminatie op grond van nationaliteit proportioneel te doen laten zijn. Als een dergelijk onderscheid wordt gemaakt, moet daar iets tegenover staan voor de vreemdeling (EHRM 22 maart 2012, Rangelov tegen Duitsland, Appl. no. 5123/07).
5.12.
De Staat heeft betoogd dat de inspanningen die in de zaak van eiser zijn verricht, gericht op het vinden van een vergelijkbaar behandeltraject in het land van herkomst, kunnen gelden als de door het Europese Hof verlangde compensatie. Daarnaast heeft de Staat aangevoerd dat hij aanvragen van eiser voor incidenteel verlof om humanitaire redenen welwillend zal beoordelen, hetgeen ook een vorm van compensatie biedt. Volgens de Staat is daarom geen sprake van schending van artikel 5 en 14 EVRM. Dit betoog van de Staat wordt niet gevolgd. Allereerst heeft te gelden dat het EHRM eerdere vrijlating en financiële compensatie noemt als mogelijke compensatievormen. Geen van beide compensatievormen zijn aan eiser aangeboden. Bovendien gaat het in de aangehaalde zaak om een verlenging van de duur van de tbs vanwege het wachten op uitzetting naar het land van herkomst. Eiser heeft – zoals hiervoor overwogen – geen enkel concreet zicht op repatriëring of uitzetting. Gelet op eisers psychische conditie zoals die blijkt uit de overgelegde verslagen zal dat laatste zonder enige continuering van de behandeling overigens volstrekt onwenselijk zijn.
5.13.
De thans voortdurende vorm van vrijheidsbeneming van eiser houdt, zonder voortzetting van de behandeling in de vorm van verloven, geen enkel verband meer met de grondslag waarop zij overeenkomstig artikel 5 EVRM berust. Daarbij komt dat de vrijheidsbeneming voor onbepaalde tijd zal voortduren en in ieder geval niet binnen afzienbare termijn zal eindigen. De voorzieningenrechter is gelet hierop van oordeel dat de door de Staat geboden “compensatie” ontoereikend is.
5.14.
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de situatie van eiser, waarin geen mogelijkheden op verdere stappen in de behandeling bestaan, zich niet verdraagt met de hiervoor genoemde verdragsrechtelijke bepalingen waarop eiser zich beroept. De vordering als genoemd onder II komt dan ook voor toewijzing in aanmerking. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, aangezien de Staat pleegt gerechtelijke uitspraken na te komen. Eiser heeft geen zelfstandig belang bij toewijzing van het onder I gevorderde, zodat ook die vordering zal worden afgewezen.
5.15.
De Staat zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
beveelt de Staat om de machtiging verlof binnen vier weken na ontvangst van de daartoe strekkende aanvraag aan eiser te verlenen, indien geen andere grond tot weigering bestaat dan het gestelde in artikel 2 lid 6 Verlofregeling tbs of een bepaling met soortgelijke strekking;
6.2.
veroordeelt de Staat in de proceskosten tot op dit vonnis in totaal begroot op € 989,08, waarvan:
a. € 895,-- te voldoen aan eiser (€ 816,-- aan salaris advocaat en € 79,-- aan griffierecht);
b. € 94,08, inclusief BTW, wegens explootkosten, aan de griffier van de rechtbank na ontvangst van een nota;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2016.
hvd