ECLI:NL:RBDHA:2016:11074

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
09/787079-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op eetcafé in Zoetermeer met nepwapen

Op 12 oktober 2015 vond er een gewapende overval plaats op een eetcafé in Zoetermeer. Een gemaskerde man bedreigde de eigenaresse met een nepvuurwapen en dwong haar om geld uit de kluis af te geven. Het onderzoek, genaamd 'Clotho', leidde naar zes verdachten, waarvan vier minderjarig waren en volgens het jeugdrecht werden veroordeeld. De rechtbank Den Haag oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachten varieerde, wat tot verschillende straffen leidde. De verdachte die het nepwapen had geleverd, werd als medeplichtige veroordeeld, terwijl de anderen als medeplegers werden aangemerkt. De rechtbank legde voorwaardelijke straffen op, inclusief contactverboden en toezicht door de jeugdreclassering. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding vaststelde op € 2.038,06, inclusief wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen, en legde een jeugddetentie op van 149 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/787079-15
Datum uitspraak: 13 september 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboortedag] op [geboortedatum] 1998,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 10 maart 2016, 6 juni 2016 en 29 augustus 2016. Het onderzoek is op 30 augustus 2016 gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Sannes en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. E.J.W. Schuijlenburg, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 oktober 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van 7.000,- euro,
althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde] voornoemd en/of [Cafe] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het - met bedekt
gezicht - binnengaan van eetcafé Westhoek en/of het (vervolgens) tonen aan
en/of richten op [benadeelde] voornoemd van een pistool, althans een (op
een) (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) en/of het (vervolgens) zeggen van de
woorden: "overval, geld";
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4]
en/of [medeverdachte 5] op of omstreeks 12 oktober 2015 te Zoetermeer tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [benadeelde] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte
van 7.000,- euro, althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan voornoemde [benadeelde] en/of [Cafe] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] ,
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en/of verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- ( met bedekt gezicht) binnengaan van [Cafe] en/of
- het tonen en/of richten op [benadeelde] van een pistool, althans (een op
een vuur)wapen (gelijkend voowerp) en/of
- het zeggen van de woorden: "overval, geld",
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 12
oktober 2015 te Zoetermeer opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- ( vermomd) (na)bij [Cafe] op de uitkijk te staan.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 12 oktober 2015 heeft omstreeks 21:15 uur een gewapende overval plaatsgevonden bij [Cafe] te Zoetermeer, waarbij een aanzienlijk geldbedrag is buitgemaakt. Het daarop volgende onderzoek genaamd “Clotho” heeft uiteindelijk naar de verdachte en vijf medeverdachten geleid.
De rechtbank ziet zich thans allereerst gesteld voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing, in vereniging gepleegd (primair ten laste gelegd).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte van het primair tenlastegelegde feit zal vrijspreken en wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak voor het primair tenlastegelegde feit bepleit en ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit geen verweer gevoerd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
[benadeelde] (hierna: aangeefster) heeft aangifte gedaan van een overval, gepleegd op 12 oktober 2015 in [Cafe] te Zoetermeer. Die dag kwam omstreeks 21:15 uur een man het eetcafé binnen met een pistool in zijn hand. Zijn gezicht was tot over de neus bedekt met zwarte stof. Hij kwam naar aangeefster toe met het pistool op haar gericht. De man gebood haar en de twee aanwezige klanten naar de achterkant van de zaak te lopen. Een van de twee klanten liep met haar mee en de andere klant verschuilde zich intussen in de keuken. In de ruimte waarin de kluis stond, beval de man haar deze open te maken. Hij hield het pistool hierbij op haar gericht. Hij gaf aangeefster een witte rugzak en gebood haar alles in de tas te doen. Aangeefster heeft hierop wisselgeld en twee zwarte portefeuilles uit de kluis in de tas gedaan. De man heeft vervolgens de kluisruimte verlaten, de deur daarvan dicht gedaan en de zaak verlaten. [2]
Een van de twee aanwezige klanten, [getuige] , verklaarde dat de overvaller riep “overval, geld” of soortgelijke woorden. [3]
[medeverdachte 2] (hierna ook: [medeverdachte 2] ) heeft onder meer verklaard dat hij de persoon is geweest die feitelijk [Cafe] binnen is gegaan en de overval heeft gepleegd. Wat betreft het aandeel van de verdachte bij deze overval heeft hij verklaard - verkort weergegeven – dat hij die dag samen was met [medeverdachte 1] (hierna ook: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 5] (hierna ook: [medeverdachte 5] ) en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] zijn met het plan voor de overval gekomen en meneer [naam 1] had de tip gegeven. Op enig moment is [verdachte] naar de flat aan de Florens van Brederodelaan te Zoetermeer gekomen, alwaar hem is verteld wat het plan was en dat hij op de uitkijk moest gaan staan. Vervolgens zijn onder meer [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [verdachte] gezamenlijk naar het eetcafé gelopen en heeft [verdachte] voorafgaand en tijdens de overval op de uitkijk gestaan. Na de overval is [verdachte] weggerend samen met [medeverdachte 5] , aan wie [medeverdachte 2] een rugtas met daarin de buit had afgegeven. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de persoon op de foto in het dossier [verdachte] is. [4]
[medeverdachte 5] heeft eveneens verklaard dat hij betrokken is geweest bij de overval. Wat betreft het aandeel van de verdachte bij deze overval heeft hij verklaard - verkort weergegeven - dat hij die dag samen was met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] bij de flat aan de Florens van Brederodelaan te Zoetermeer. Op enig moment is [verdachte] eveneens naar de flat gekomen. Aldaar is het plan voor de overval besproken. Vervolgens zijn [medeverdachte 5] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] gezamenlijk in de richting van het eetcafé gelopen. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben vervolgens hun gezicht met delen van een T-shirt van [medeverdachte 5] bedekt, waarna [medeverdachte 2] het eetcafé binnen is gegaan en [verdachte] op de uitkijk is blijven staan. Nadat [medeverdachte 2] de rugtas met daarin de buit aan [medeverdachte 5] had gegeven, zijn [verdachte] en [medeverdachte 5] gezamenlijk weggerend, waarna zij in de auto zijn gestapt bij [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] . Vervolgens zijn zij gezamenlijk naar de flat aan de Florens van Brederodelaan gereden, aldaar in de lift gestapt en een woning binnen gegaan, waarna de buit is verdeeld. [verdachte] zou een bedrag van € 700,-- hebben gekregen. [medeverdachte 5] is voorts een foto getoond met daarop 4 mensen in een lift. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat de persoon, aangeduid als nummer 4, [verdachte] is. [5]
Op camerabeelden, gemaakt in de flat aan de Florens van Brederodelaan en gedateerd 12 oktober 2015, met daarop opnames gelegen tussen 21:10 uur en 21:45 uur, is een viertal personen te zien die gezamenlijk een lift betreden. Door de desbetreffende verbalisant worden de volgende personen op de camerabeelden ambtshalve herkend: medeverdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . Over de vierde persoon op de beelden wordt verklaard dat deze persoon onder meer een zwarte trainingsbroek draagt met 3 blauwe strepen, waarbij achterop de kuiten horizontale strepen op de broek te zien zijn. Voorts draagt deze persoon een zwarte glimmende jas met capuchon. [6]
Uit een proces-verbaal van bevindingen volgt dat de kleding en het uiterlijk van de verdachte ten tijde van zijn aanhouding op 17 december 2015 gelijkenis vertonen met de kleding en het uiterlijk van één van de personen welke te zien is op de camerabeelden voornoemd. De gelijkenis ziet onder meer op de jas met capuchon en embleem op de mouw, de trainingsbroek en het kapsel van de desbetreffende persoon. [7]
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 12 oktober 2015 betrokken is geweest bij de overval op [Cafe] . Hij is die dag door medeverdachte [medeverdachte 5] gebeld met de vraag of hij wat geld wilde verdienen. In de flat aan de Florens van Brederodelaan is over het plan gepraat, en is afgesproken dat hij op de uitkijk zou staan. Vervolgens is hij samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] in de richting van het eetcafé gelopen. Aldaar aangekomen heeft de verdachte zijn gezicht vermomd met een T-shirt. Nadat de overval was gepleegd, is hij samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] naar de flat aan de Florens van Brederodelaan gerend, alwaar hij een bedrag van € 700,-- van [medeverdachte 5] heeft gekregen. De verdachte heeft ter zitting stellig ontkend dat hij een van de personen is die te zien zijn op de camerabeelden, welke zijn opgenomen in de lift van de flat, gelegen aan de Florens van Brederodelaan. [8]
De rechtbank leidt uit de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] af dat de verdachte, nadat hij was gebeld met de vraag of hij wat geld wilde verdienen, naar medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] is gegaan, aldaar heeft gehoord van het plan om een overval op [Cafe] te plegen en is geïnstrueerd over de rol die hij bij de overval zou hebben. Vervolgens is hij samen met enkele van zijn medeverdachten naar het eetcafé gelopen en heeft hij zijn gezicht vermomd. Hij heeft voorafgaand en tijdens de overval op de uitkijk gestaan en is direct daarna met medeverdachte [medeverdachte 2] naar medeverdachte [medeverdachte 5] gerend, alwaar [medeverdachte 2] de rugzak met daarin de buit heeft afgegeven aan [medeverdachte 5] . Tot slot is de verdachte samen met [medeverdachte 5] in de auto gestapt bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en zijn zij naar de flat, gelegen aan de Florens van Brederodelaan, gereden. Zij zijn gezamenlijk in de lift gestapt waarna in een woning in genoemde flat uiteindelijk de buit is verdeeld. De verdachte heeft een bedrag van € 700,-- gekregen. Anders dan zoals de verdachte heeft verklaard, neemt de rechtbank bij het vaststellen van het verloop van het incident, de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] als uitgangspunt. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij na afloop van de overval uitsluitend nog contact heeft gehad met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] en dat hij niet in de desbetreffende lift en woning aan de Florens van Brederodelaan is geweest. Dit wordt echter nadrukkelijk weersproken in genoemde verklaringen van zijn medeverdachten. Bovendien worden deze verklaringen ondersteund door de camerabeelden, waarop de verdachte is aangewezen door [medeverdachte 5] en de opmerkelijke overeenkomsten tussen het uiterlijk, de jas en de broek van de persoon op de camerabeelden en het uiterlijk en de kleding - met daarop zeer specifieke kenmerken - van de verdachte op het moment van zijn aanhouding. Dat dit laatste louter toeval is, zoals door de verdachte ter zitting aangevoerd, acht de rechtbank onwaarschijnlijk.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van de verdachte voor zover het betreft de gang van zaken na de overval, onaannemelijk.
Medeplegen of medeplichtigheid?
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de rol van de verdachte bij dit feit dient te worden aangemerkt als medeplegen (primair ten laste gelegd) danwel de medeplichtigheid daaraan (subsidiair ten laste gelegd).
De rechtbank stelt voorop dat voor bewezen verklaring van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en van een materiële en/of intellectuele bijdrage aan het strafbare feit van voldoende gewicht. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Voornoemde materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Hierbij is van belang onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Zoals hiervoor overwogen, heeft de verdachte zich bij de groep gevoegd toen het gezamenlijk plan werd gemaakt en de taken verdeeld werden, is hij samen met enkele medeverdachten naar de plaats van de overval gelopen, heeft hij aldaar zijn gezicht vermomd en heeft hij voorafgaand en tijdens de overval op de uitkijk gestaan. Daarna is hij samen met de feitelijke overvaller met de buit weggerend, heeft hij na afdracht van de buit aan een medeverdachte zijn weg met die medeverdachte vervolgd en is hij tenslotte bij de verdeling van de buit aanwezig geweest, alwaar hij zijn deel van de buit heeft gekregen. Uit het voorgaande volgt, dat de betrokkenheid van de verdachte veel groter is geweest dan het “enkel” op de uitkijk staan. De materiële bijdrage van de verdachte aan het feit zoals hiervoor omschreven, is van voldoende gewicht om te kunnen concluderen dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank acht dan ook, anders dan de officier van justitie en de raadsman, het primair tenlastegelegde, te weten het medeplegen van de overval, wettig en overtuigend bewezen.
Hierbij merkt de rechtbank overigens op dat de materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte en zijn medeverdachten bij het feit, onderling van gewicht verschillen. Deze verschillen zullen betrokken worden in de hoogte van de op te leggen straffen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
primair:
hij op 12 oktober 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde] voornoemd en/of anderen, welke bedreiging met geweld bestond uit het - met bedekt gezicht - binnengaan van [Cafe] en het tonen aan en richten op [benadeelde] voornoemd van een op een vuurwapen gelijkend voo
rwerp en het vervolgens zeggen van de woorden: "overval, geld".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 149 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 80 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad), alsmede een contactverbod met de aangeefster.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat een werkstraf wordt opgelegd voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft verzocht te bepalen dat de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het onvoorwaardelijk deel van een op te leggen jeugddetentie te beperken tot de periode dat de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts is de verdachte bereid zich aan de voorwaarden zoals door de officier van justitie gesteld, te houden en zijn medewerking te verlenen aan reclasseringscontact. Wat betreft de duur van de door de officier van justitie verzochte werkstraf heeft de raadsman matiging bepleit, nu de verdachte goed meewerkt, zich inzet voor school, werk en het Palmhuis en hij beter niet overvraagd kan worden. De verdachte heeft oprechte spijt. De bijzondere voorwaarde van een contactverbod met de aangeefster is niet nodig, omdat tussen hen geen contact bestaat en de verdachte enkel goede bedoelingen heeft, aldus de raadsman.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval. Bij deze overval is de eigenaresse van een eetcafé in de avond, kort na sluitingstijd in haar zaak door een van de medeverdachten onder bedreiging met een (nep)vuurwapen gedwongen om naar de kluisruimte te lopen, de kluis open te maken en de inhoud van de kluis in een rugzak te doen en die aan de medeverdachte af te geven. De verdachte en zijn medeverdachten hebben met het plegen van dit feit getoond dat zij geen respect hebben voor de eigendommen van anderen en dat zij er niet voor terugdeinzen om slachtoffers doodsangst aan te jagen. Het staat vast dat dergelijke feiten een forse inbreuk maken op de gevoelens van veiligheid bij de slachtoffers. Voorts is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten zich nog geruime tijd angstig en onveilig kunnen voelen en dat daardoor ook in de maatschappij in het algemeen de gevoelens van onveiligheid toenemen.
Dat de aangeefster nog dagelijks nadelige gevolgen van het feit ondervindt, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter zitting is voorgehouden. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich echter niets aangetrokken van de mogelijke gevolgen voor de slachtoffers en enkel hun eigen gewin voor ogen gehad. De rechtbank neemt dit de verdachte en zijn medeverdachten zeer kwalijk.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging tevens rekening met het volgende.
De verdachte heeft voor wat betreft zijn aandeel bij het feit grotendeels openheid van zaken gegeven. Uit de bewezenverklaring volgt dat hij een minder grote rol heeft vervuld dan degene die naar binnen is gegaan en de overval feitelijk heeft gepleegd. Evenmin is de verdachte de persoon geweest die de tip heeft gegeven of aanvankelijk het initiatief heeft genomen om de overval te plegen. De rechtbank houdt bij de bepaling van de strafmaat rekening hiermee. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte zich ter terechtzitting schuldbewust heeft getoond en ook in aanwezigheid van het slachtoffer zijn spijt aan haar heeft betuigd. De verdachte heeft hiermee verantwoordelijkheid voor zijn daad genomen.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van diverse rapporten omtrent de persoon van de verdachte, opgemaakt door de Raad. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van het psychologisch onderzoek pro justitia van 15 maart 2016 door
drs. L. [naam 2] , GZ-psycholoog (hierna: psycholoog [naam 2] ). De rechtbank heeft ook kennis genomen van hetgeen ter terechtzitting namens de Raad en de Jeugdbescherming west (hierna: de Jeugdbescherming) is opgemerkt.
Uit het psychologisch onderzoek komt onder meer het volgende naar voren. De verdachte heeft zich tijdens de voorlopige hechtenis goed gedragen en na de schorsing is de begeleiding door de jeugdreclassering goed verlopen. Hij houdt zich aan de voorwaarden en stelt zich rustig en afwachtend op. Zijn intelligentieprofiel is disharmonisch. Bij de verdachte is sprake van een leerstoornis NAO en een gedragsstoornis, thans in remissie. Ten tijde van het feit verzuimde hij van school. Hij luisterde niet altijd naar zijn ouders en hij ging met verkeerde vrienden om. Hij had onvoldoende reflectie- en copingvaardigheden. Hij kan ten aanzien van het feit als licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd (uitgaand van de 5-puntsschaal). Bij bewezenverklaring van het feit is recidivegevaar aanwezig en is behandeling geïndiceerd. De verdachte zal moeten leren beter stil te staan bij wat hij denkt en voelt. Daardoor zal hij minder impulsief handelen en beter keuzes leren maken. Het Palmhuis van de Jutters biedt dergelijke behandeling ambulant. Deze kan in het kader van een voorwaardelijke straf plaatsvinden onder toezicht van de jeugdreclassering, aldus psycholoog [naam 2] .
Uit het rapport van de Raad van 19 mei 2016 volgt onder meer het volgende. De verdachte laat een positieve ontwikkeling zien ten aanzien van zijn dagbesteding en het zich houden aan de voorwaarden. Zijn sociale en probleemoplossende vaardigheden groeien. Hij kiest prosociale vrienden, staat voor een opleiding ingeschreven en is actief achter een dagbesteding aangegaan. Het is van groot belang dat hij zijn huidige motivatie vasthoudt. Hij heeft spijt van het feit. De Raad adviseert een werkstraf onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich laat behandelen bij het Palmhuis en zich laat begeleiden door de jeugdreclassering. Ter terechtzitting is namens de Raad geadviseerd om daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen, opdat de verdachte strafbeleving ervaart.
Namens de Jeugdbescherming is ter terechtzitting voorts verklaard dat de verdachte goed meewerkt aan de begeleiding en behandeling, dat hij positieve resultaten behaalt en nu bezig is met cognitieve therapie. De Jeugdbescherming stelt zich op het standpunt dat begeleiding door de jeugdreclassering voor de duur van een jaar zal kunnen volstaan.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemd rapport over, maakt deze tot de hare en zal het gegeven advies opvolgen in die zin dat zij, uitgaande van de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, een deels voorwaardelijke jeugddetentie zal opleggen met de voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd.
De rechtbank is, gelijk het standpunt van de officier van justitie, echter van oordeel dat, gezien de ernst van het feit en de rapportage omtrent de persoon van de verdachte begeleiding door de jeugdreclassering voor de duur van 2 jaren aangewezen is, alsmede een contactverbod met de aangeefster en met de medeverdachten. Met inachtneming van de straffen die aan de medeverdachten (zullen) worden opgelegd, acht de rechtbank jeugddetentie voor de duur zoals reeds in voorlopige hechtenis doorgebracht, voldoende. De rechtbank ziet onvoldoende gronden om de verdachte ter verdere strafbeleving daarnaast nog een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. De eis van de officier van justitie en het advies van de Raad zullen wat dat betreft niet worden gevolgd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten afpersing.
Gelet op de ernst van het feit, de wijze waarop het feit is gepleegd, en de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.038,06. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 38,06, bestaande uit de posten reiskosten en telefoonkosten en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 2.000,-.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.038,06 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] .
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft wat betreft de gevorderde immateriële schade aangevoerd, dat de vergelijking met de door de benadeelde partij ter onderbouwing aangehaalde uitspraak op zich opgaat, doch dat in die zaak een aanmerkelijk lager bedrag is toegewezen. Voorts ligt vergoeding door de medeverdachten die een groter aandeel bij het feit hebben gehad, in de rede. Mocht de rechtbank overwegen (een deel van) de vordering toe te wijzen, dan zou een bedrag van € 700,00, te weten de opbrengst van de overval voor de verdachte, redelijk zijn aan smartegeld.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Wat betreft de gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank deze naar billijkheid toewijsbaar. De rechtbank acht gezien de omstandigheden van de onderhavige overval (gedwongen tot afgifte, met bedekt gezicht naar binnen gaan) en de gevolgen voor de benadeelde partij een hoger bedrag ten opzichte van het bedrag in de aangehaalde uitspraak op zijn plaats.
De rechtbank zal derhalve de totale vordering ad € 2.038,06 hoofdelijk toewijzen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 januari 2016, de datum waarop de vordering is ingediend.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 256,34 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover met ingang van 12 januari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] . Dit bedrag is een deel van het voor schadevergoeding toegewezen bedrag, door de rechtbank aan de verdachte en de vijf medeverdachten toebedeeld naar (globale) rato van hun respectieve bijdragen aan het feit.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77za, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
AFPERSING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 149 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie groot
80 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 jaren;
onder de
algemenevoorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzonderevoorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door Stichting Jeugdbescherming west, jeugdreclassering, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- behandeling volgt bij het Palmhuis op de tijden en plaatsen als door deze instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor vergroting van reflectie - en copingvaardigheden en cognitieve therapie te volgen;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de [benadeelde] , zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten:
[medeverdachte 2] );
[medeverdachte 3] );
[medeverdachte 1] );
[medeverdachte 5] );
[medeverdachte 4] );
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[benadeelde] een bedrag van € 2.038,06,
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover met ingang van 12 januari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn medeverdachten aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 256,34, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover met ingang van 12 januari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [benadeelde] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
5dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere in zoverre doet vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.C. Bruining, kinderrechter,
en mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
13 september 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015-299125, onderzoek CLOTHO.
2.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde] , p. 100-102.
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 136-140.
4.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 395-399 en bijlage p. 400.
5.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 5] , p. 224-230.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 256-272
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 765-770.
8.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 29 augustus 2016.