ECLI:NL:RBDHA:2016:11071

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
09/819987-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op eetcafé in Zoetermeer met nepvuurwapen

Op 12 oktober 2015 vond er een gewapende overval plaats op een eetcafé in Zoetermeer. Een gemaskerde man bedreigde de eigenaresse met een nepvuurwapen en dwong haar om geld uit de kluis af te geven. Het onderzoek, genaamd 'Clotho', leidde naar zes verdachten, waarvan vier als jeugdigen werden vervolgd. De rechtbank Den Haag deed uitspraak op 13 september 2016. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de overval. Tijdens de zittingen werd duidelijk dat de verdachte een nepvuurwapen had geleverd aan de uitvoerende dader. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet direct betrokken was bij de overval, maar wel wist dat het wapen voor de overval zou worden gebruikt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar verklaarde hem schuldig aan medeplichtigheid aan afpersing. De opgelegde straf bestond uit 148 dagen jeugddetentie, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en contactverboden. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding eiste voor de geleden schade door de overval.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/819987-15
Datum uitspraak: 13 september 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 10 maart 2016, 6 juni 2016 en 29 augustus 2016 en is gesloten ter terechtzitting van 30 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Sannes en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. Y. Taghi, advocaat te Waardenburg, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 oktober 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van 7.000,- euro,
althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde] voornoemd en/of [cafe] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) ,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het - met bedekt
gezicht - binnengaan van [cafe] en/of het (vervolgens) tonen aan
en/of richten op [benadeelde] voornoemd van een pistool, althans een (op
een) (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) en/of het (vervolgens) zeggen van de
woorden: "overval, geld";
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4]
en/of [medeverdachte 5] op of omstreeks 12 oktober 2015 te Zoetermeer tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [benadeelde] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte
van 7.000,- euro, althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan voornoemde [benadeelde] en/of [cafe] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] ,
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en/of verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- ( met bedekt gezicht) binnengaan van [cafe] en/of
- het tonen en/of richten op [benadeelde] van een pistool, althans (een op
een vuur)wapen (gelijkend voowerp) en/of
- het zeggen van de woorden: "overval, geld",
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 12
oktober 2015 te Zoetermeer opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- het (op een) (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) te verschaffen aan die [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5]

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 12 oktober 2015 heeft omstreeks 21:15 uur een gewapende overval plaatsgevonden bij [cafe] te Zoetermeer, waarbij een aanzienlijk geldbedrag is buitgemaakt. Het daarop volgende onderzoek genaamd “Clotho” heeft uiteindelijk geleid naar de verdachte en vijf medeverdachten.
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing, in vereniging gepleegd (primair ten laste gelegd), danwel aan de medeplichtigheid daaraan (subsidiair tenlastegelegd).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder overlegging van een pleitnota, vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft - verkort weergegeven - aangevoerd dat de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] niet bruikbaar zijn voor het bewijs, omdat zij als onbetrouwbaar moeten worden beschouwd. Voor het overige ontbreekt voldoende wettig bewijs. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat indien wel bewezen mocht worden verklaard dat de verdachte een (nep)vuurwapen heeft geleverd, dat geen medeplegen danwel medeplichtigheid oplevert, nu de verdachte niet op de hoogte is geweest van het plan en/of de (verdere) uitvoering daarvan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
[benadeelde] ) heeft aangifte gedaan van een overval, gepleegd op
12 oktober 2015 in [cafe] te Zoetermeer. Die dag kwam omstreeks 21:15 uur een man het eetcafé binnen met een pistool in zijn hand. Zijn gezicht was tot over de neus bedekt met zwarte stof. Hij kwam naar aangeefster toe met het pistool op haar gericht. De man gebood haar en de twee aanwezige klanten naar de achterkant van de zaak te lopen. Een van de twee klanten liep met haar mee en de andere klant verschuilde zich intussen in de keuken. In de ruimte waarin de kluis stond, beval de man haar deze open te maken. Hij hield het pistool hierbij op haar gericht. Hij gaf aangeefster een rugzak en gebood haar alles in de tas te doen. Aangeefster heeft hierop wisselgeld en twee zwarte portefeuilles uit de kluis in de tas gedaan. De man heeft vervolgens de kluisruimte verlaten, de deur daarvan dicht gedaan en de zaak verlaten. [2]
Een van de twee aanwezige klanten, [getuige] , verklaarde dat de overvaller riep “overval, geld” of soortgelijke woorden. [3]
Medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna ook: [medeverdachte 2] ) heeft onder meer verklaard dat hij de persoon is geweest die feitelijk [cafe] binnen is gegaan en de overval heeft gepleegd. Wat betreft het aandeel van de verdachte bij deze overval heeft hij verklaard - verkort weergegeven - dat hij die dag samen was met [medeverdachte 1] (hierna ook: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 3] (hierna ook: [medeverdachte 3] ) bij een flat, gelegen aan de Florens van Brederodelaan te Zoetermeer. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] kwamen met het plan voor de overval en een man die zich voorstelde als meneer [naam] had de tip gegeven. Op enig moment is [verdachte] gebeld met de vraag naar de flat te komen. Intussen was ook [medeverdachte 5] aldaar aanwezig. Toen [verdachte] aldaar was gearriveerd, heeft [medeverdachte 3] tegen [verdachte] gezegd dat [medeverdachte 2] een overval zou gaan plegen. [verdachte] is gevraagd om het (nep)vuurwapen te leveren. [verdachte] is tevens gevraagd om mee te doen, maar dat wilde hij niet. [verdachte] is weggegaan, later teruggekomen en heeft een nepvuurwapen afgeleverd. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de persoon op de foto in het dossier [verdachte] is. [4]
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij ook betrokken is geweest bij de overval. Wat betreft het aandeel van de verdachte bij deze overval heeft [medeverdachte 3] verklaard - verkort weergegeven - dat hij die dag samen was met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] [medeverdachte 4] en [verdachte] bij de flat aan de Florens van Brederodelaan te Zoetermeer. Aldaar is het plan voor de overval besproken na een tip van [medeverdachte 4] en zijn de taken verdeeld. Dit gebeurde onder meer in het bijzijn van [verdachte] . [verdachte] heeft gezegd dat hij wel een nepvuurwapen had, waarna hij weg is gegaan en later terug is gekomen met een nepvuurwapen. Hierna is [verdachte] weggegaan, waarna [medeverdachte 3] met de overige personen in de richting van het eetcafé is gelopen en de overval kort daarop heeft plaatsgevonden. Over [verdachte] verklaart [medeverdachte 3] dat dit een Hindoestaanse jongen betreft die in Rokkeveen woont en ook op het ID College zit. [5]
Tot slot heeft medeverdachte [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) verklaard dat hij betrokken is geweest bij de overval. Hij heeft onder meer op de uitkijk gestaan voorafgaand en tijdens de overval. [6]
Uit voorgaande verklaringen, in samenhang bezien met de verschillende processen verbaal van verdenking van de verdachte en de medeverdachten, maakt de rechtbank op dat met [verdachte] ”, “ [medeverdachte 1] ” en “ [naam] ” respectievelijk [medeverdachte 4] ” de volgende personen worden bedoeld:
- de verdachte; [7]
- medeverdachte [medeverdachte 1] [8] en
- medeverdachte [medeverdachte 4] . [9]
De verdachte heeft verklaard dat hij op 12 oktober 2015 is gebeld door [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3] met het verzoek om naar hen toe te komen. Hij heeft [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] vervolgens ontmoet bij een flat, gelegen aan de Florens van Brederodelaan in Zoetermeer. Aldaar is hem gevraagd om mee te doen aan een overval en om daarvoor het wapen te leveren. [10] Ter terechtzitting op 29 augustus 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij enkel hoorde dat zijn medeverdachten “iets” van plan waren en dat hem werd gevraagd een (nep)wapen te leveren.
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij in het verleden een balletjespistool in zijn bezit heeft gehad en dat [medeverdachte 2] daarvan op de hoogte was. Het klopt dat bij de doorzoeking op zijn kamer balletjes zijn gevonden, bestemd voor een balletjespistool en dat op zijn laptop een foto stond met daarop de afbeelding van zijn bureau met daarop een tweetal (nep)vuurwapens [11]
Wat betreft de (betrouwbaarheid van de) verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] overweegt de rechtbank als volgt. De verdediging heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat - kort gezegd - de door de medeverdachten afgelegde verklaringen op diverse punten inconsistent en onvoldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs van het ten laste gelegde te kunnen worden gebezigd, een en ander zoals verwoord in de pleitaantekeningen van de raadsman. In weerwil van wat de raadsman heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze voor het bewijs gebezigde verklaringen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaringen ten aanzien van het merendeel van het (verloop van het) feit consistent zijn, wat betreft het aandeel van de verdachte eensluidend - te weten: de levering van het wapen ten behoeve van de overval - en dat beide medeverdachten in hun verklaringen bovendien met name belastend over zichzelf verklaren. Dat de medeverdachten uit boosheid over een eerder voorval met de verdachte belastend zouden hebben verklaard, is uit de stukken, noch uit het onderzoek ter terechtzitting als begin van aannemelijkheid naar voren gekomen.
Het enkele gegeven dat de verklaringen van de [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op ondergeschikte punten van elkaar afwijken, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen grond om ze als ongeloofwaardig terzijde te laten. Dit verweer slaagt dan ook niet.
Voorts acht de rechtbank het verweer van de verdachte, dat hij enkel wist dat zijn medeverdachten “iets” van plan waren - en dus niet exact wist waarvoor zijn medeverdachten het wapen wilden gebruiken - , niet aannemelijk. Bij zijn eerste verhoor spreekt de verdachte wel degelijk over een overval en volgens zowel de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] als medeverdachte [medeverdachte 3] was de verdachte aanwezig op het moment dat het plan voor de overval werd beraamd en de taken werden verdeeld. Dit verweer slaagt dan ook niet.
Gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat voldoende vast staat dat de verdachte, terwijl hij op de hoogte was van het voornemen van zijn medeverdachten om een gewapende overval te plegen, een nepvuurwapen heeft geleverd.
Voor het strafbare karakter van het handelen van de verdachte is de wetenschap bij de verdachte dat het plan om een overval te plegen aan de orde was, voldoende en is verder niet vereist dat de verdachte tot in detail op de hoogte was van de exacte uitvoering van de overval of op dat moment wist dat de overval daadwerkelijk zou worden uitgevoerd.
Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, is naast de levering van het nepvuurwapen geen verdere betrokkenheid bij de planning danwel de uitvoering van de overval gebleken.
Met inachtneming van de recente jurisprudentie van de Hoge Raad, bevat naar het oordeel van de rechtbank het dossier onvoldoende bewijs voor het medeplegen van de overval door de verdachte, zodat de verdachte van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
De rechtbank is op grond van het voorgaande echter wel van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte een nepvuurwapen heeft geleverd in de wetenschap dat dit vervolgens voor de overval zou worden gebruikt. Dit handelen moet worden gekwalificeerd als medeplichtigheid aan de overval.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat
(subsidiair)
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]
en [medeverdachte 5] op 12 oktober 2015 te Zoetermeer tezamen en in
vereniging, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld
[benadeelde] hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan voornoemde [benadeelde] en/of anderen, welke bedreiging met geweld bestond uit het:
- met bedekt gezicht binnengaan van [cafe] en
- het tonen
aanen richten op [benadeelde] van een op een vuurwapen gelijkend voo
rwerp en
- het zeggen van de woorden: "overval, geld",
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 12 oktober 2015 te Zoetermeer opzettelijk middelen
heeft verschaft door:
- het op een vuurwapen gelijkend voorwerp te verschaffen aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 148 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, meewerken aan MDFT, een contactverbod met de medeverdachten en met aangeefster en meewerken aan urinecontroles.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat een werkstraf wordt opgelegd van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft tot slot verzocht te bepalen dat de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij strafoplegging een straf op te leggen die gelijk is aan de tijd dat de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De medeverdachten van de verdachte hebben zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval. Bij deze overval is de eigenaresse van een eetcafé in de avond, kort na sluitingstijd in haar zaak door een van de medeverdachten onder bedreiging met een (nep)vuurwapen gedwongen om naar de kluisruimte te lopen, deze kluis open te maken en de inhoud van de kluis in een rugzak te doen en die aan de medeverdachte af te geven. Van dit vreselijke feit zijn twee gasten in het eetcafé getuige geweest. De verdachte wordt verweten dat hij, terwijl hij wist wat zijn medeverdachten van plan waren, een nepvuurwapen heeft geleverd voor de uitvoering van deze overval. Dergelijk handelen is als medeplichtigheid strafrechtelijk weliswaar minder zwaar dan medeplegen, maar door het wapen te leveren nam de verdachte voor lief wat de daders ermee bij anderen zouden aanrichten.
Met het plegen van dit feit hebben niet alleen de medeverdachten, maar ook de verdachte getoond dat zij geen respect hebben voor de eigendommen van anderen en dat zij er niet voor terugdeinzen om slachtoffers doodsangst aan te jagen. Het staat vast dat dergelijke feiten een forse inbreuk maken op de gevoelens van veiligheid bij de slachtoffers. Voorts is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten zich nog geruime tijd angstig en onveilig kunnen voelen en dat daardoor ook in de maatschappij in het algemeen de gevoelens van onveiligheid toenemen.
Dat de aangeefster nog dagelijks nadelige gevolgen van het feit ondervindt, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter zitting is voorgehouden. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich echter niets aangetrokken van de gevolgen voor de slachtoffers en enkel hun eigen belang voor ogen gehad. De rechtbank neemt dit de verdachte en zijn medeverdachten zeer kwalijk.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, te weten op 14 oktober 2015, een datum die ligt tussen de datum waarop het nu bewezenverklaarde feit is gepleegd en de datum van dit vonnis. De rechtbank past daarom artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toe.
De rechtbank heeft kennis genomen van diverse rapporten omtrent de persoon van de verdachte, opgemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) en door Stichting De Jutters. De rechtbank heeft ook kennis genomen van hetgeen namens de Raad en van Jeugdbescherming west ter terechtzitting is gezegd.
Uit de rapporten en de toelichting ter terechtzitting komt onder meer het volgende naar voren. Zorgpunten zijn de vriendenkeuze, het vermeende drugsgebruik en mogelijk alcoholgebruik. Verdachte beseft dat hij het vertrouwen van zijn ouders moet terugverdienen. De ouders zijn zeer betrokken bij de verdachte en ondanks het geschonden vertrouwen blijven zij zich voor hem inzetten om te zorgen dat hij niet weer in de problemen komt.
De verdachte is gestopt met blowen en werkt goed aan de behandeling bij de Jutters mee. Hij stelt zich positief en sociaal op. De schoolachterstand heeft hij ingehaald en het recidiverisico wordt ingeschat als laag.
De verdachte heeft zich intussen goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. Hij heeft ondanks recente problemen in de thuissituatie, geen terugval gehad. De jeugdreclassering adviseert als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf te bepalen verplicht toezicht in de vorm van een meldplicht bij Jeugdbescherming west, de MDFT afronden, een contactverbod met de medeverdachten en meewerken aan urinecontroles. De Raad heeft zich bij dit advies aangesloten en geadviseerd ook een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen teneinde de verdachte strafbeleving te laten ondervinden.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte zich gedurende zijn detentie goed heeft gedragen en daarna onder strakke schorsingsvoorwaarden goed met de hulpverlening heeft meegewerkt. Dat acht de rechtbank positief. Anderzijds heeft de verdachte door te blijven ontkennen, geen verantwoordelijkheid genomen voor het feit. De rechtbank rekent dit de verdachte aan. Voorts heeft de hulpverlening vanwege de ontkenning van de verdachte, het feit niet goed met hem kunnen bespreken. De rechtbank zal het gegeven advies opvolgen en een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, met aan het voorwaardelijk deel een proeftijd van twee jaren gekoppeld en de voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur, die lager is dan geëist, passend en geboden is.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten afpersing.
Gelet op de ernst van het feit, de wijze waarop het feit is gepleegd, en de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.038,06. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 38,06, bestaande uit de posten reiskosten en telefoonkosten en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 2.000,-.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.038,06 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde]
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering te verklaren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en door de verdediging niet weersproken. Wat betreft de gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank deze naar billijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal derhalve de totale vordering ad € 2.038,06 hoofdelijk toewijzen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 januari 2016, de datum waarop de vordering is ingediend.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 156,34 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover met ingang van 12 januari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] . Dit bedrag is een deel van het voor schadevergoeding toegewezen bedrag, door de rechtbank aan de verdachte en de vijf medeverdachten toebedeeld naar (globale) rato van hun respectieve bijdragen aan het feit.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 48, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77za, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
medeplichtigheid aan AFPERSING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 148 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie groot
120 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 jaren;
onder de
algemenevoorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzonderevoorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door Stichting Jeugdbescherming west, jeugdreclassering, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan het traject MDFT;
- meewerkt aan urinecontroles;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten:
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 1] );
[medeverdachte 5] );
[medeverdachte 4] );
[medeverdachte 3]
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen - direct of indirect - met de aangeefster [benadeelde] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
80 (tachtig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
40 (veertig) DAGEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[benadeelde] een bedrag van € 2.038,06,
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover met ingang van 12 januari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 156,34, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover met ingang van 12 januari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve [benadeelde] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
3dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere in zoverre doet vervallen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Bruining, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
13 september 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015-299125, onderzoek CLOTHO.
2.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde] , p. 100-102.
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 136-140.
4.Processen-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 395-399 met bijlage p. 400 en p. 484-497 en proces-verbaal verhoor RC [medeverdachte 2] , sub 19.
5.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] , p. 224-230, p.706.
6.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte M.H. Salem, p. 777-788.
7.Proces-verbaal van verdenking verdachte, p. 812-814 met bijlagen.
8.Proces-verbaal van verdenking [medeverdachte 1] , p. 596-601 met bijlagen.
9.Proces-verbaal van verdenking [medeverdachte 4] , p. 795-800 met bijlagen.
10.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 541-548.
11.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 29 augustus 2016.