3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
[benadeelde] ) heeft aangifte gedaan van een overval, gepleegd op
12 oktober 2015 in [cafe] te Zoetermeer. Die dag kwam omstreeks 21:15 uur een man het eetcafé binnen met een pistool in zijn hand. Zijn gezicht was tot over de neus bedekt met zwarte stof. Hij kwam naar aangeefster toe met het pistool op haar gericht. De man gebood haar en de twee aanwezige klanten naar de achterkant van de zaak te lopen. Een van de twee klanten liep met haar mee en de andere klant verschuilde zich intussen in de keuken. In de ruimte waarin de kluis stond, beval de man haar deze open te maken. Hij hield het pistool hierbij op haar gericht. Hij gaf aangeefster een rugzak en gebood haar alles in de tas te doen. Aangeefster heeft hierop wisselgeld en twee zwarte portefeuilles uit de kluis in de tas gedaan. De man heeft vervolgens de kluisruimte verlaten, de deur daarvan dicht gedaan en de zaak verlaten.
Een van de twee aanwezige klanten, [getuige] , verklaarde dat de overvaller riep “overval, geld” of soortgelijke woorden.
Medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna ook: [medeverdachte 2] ) heeft onder meer verklaard dat hij de persoon is geweest die feitelijk [cafe] binnen is gegaan en de overval heeft gepleegd. Wat betreft het aandeel van de verdachte bij deze overval heeft hij verklaard - verkort weergegeven - dat hij die dag samen was met [medeverdachte 1] (hierna ook: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 3] (hierna ook: [medeverdachte 3] ) bij een flat, gelegen aan de Florens van Brederodelaan te Zoetermeer. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] kwamen met het plan voor de overval en een man die zich voorstelde als meneer [naam] had de tip gegeven. Op enig moment is [verdachte] gebeld met de vraag naar de flat te komen. Intussen was ook [medeverdachte 5] aldaar aanwezig. Toen [verdachte] aldaar was gearriveerd, heeft [medeverdachte 3] tegen [verdachte] gezegd dat [medeverdachte 2] een overval zou gaan plegen. [verdachte] is gevraagd om het (nep)vuurwapen te leveren. [verdachte] is tevens gevraagd om mee te doen, maar dat wilde hij niet. [verdachte] is weggegaan, later teruggekomen en heeft een nepvuurwapen afgeleverd. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de persoon op de foto in het dossier [verdachte] is.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij ook betrokken is geweest bij de overval. Wat betreft het aandeel van de verdachte bij deze overval heeft [medeverdachte 3] verklaard - verkort weergegeven - dat hij die dag samen was met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] [medeverdachte 4] en [verdachte] bij de flat aan de Florens van Brederodelaan te Zoetermeer. Aldaar is het plan voor de overval besproken na een tip van [medeverdachte 4] en zijn de taken verdeeld. Dit gebeurde onder meer in het bijzijn van [verdachte] . [verdachte] heeft gezegd dat hij wel een nepvuurwapen had, waarna hij weg is gegaan en later terug is gekomen met een nepvuurwapen. Hierna is [verdachte] weggegaan, waarna [medeverdachte 3] met de overige personen in de richting van het eetcafé is gelopen en de overval kort daarop heeft plaatsgevonden. Over [verdachte] verklaart [medeverdachte 3] dat dit een Hindoestaanse jongen betreft die in Rokkeveen woont en ook op het ID College zit.
Tot slot heeft medeverdachte [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) verklaard dat hij betrokken is geweest bij de overval. Hij heeft onder meer op de uitkijk gestaan voorafgaand en tijdens de overval.
Uit voorgaande verklaringen, in samenhang bezien met de verschillende processen verbaal van verdenking van de verdachte en de medeverdachten, maakt de rechtbank op dat met [verdachte] ”, “ [medeverdachte 1] ” en “ [naam] ” respectievelijk [medeverdachte 4] ” de volgende personen worden bedoeld:
- de verdachte;
- medeverdachte [medeverdachte 1]en
- medeverdachte [medeverdachte 4] .
De verdachte heeft verklaard dat hij op 12 oktober 2015 is gebeld door [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3] met het verzoek om naar hen toe te komen. Hij heeft [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] vervolgens ontmoet bij een flat, gelegen aan de Florens van Brederodelaan in Zoetermeer. Aldaar is hem gevraagd om mee te doen aan een overval en om daarvoor het wapen te leveren.Ter terechtzitting op 29 augustus 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij enkel hoorde dat zijn medeverdachten “iets” van plan waren en dat hem werd gevraagd een (nep)wapen te leveren.
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij in het verleden een balletjespistool in zijn bezit heeft gehad en dat [medeverdachte 2] daarvan op de hoogte was. Het klopt dat bij de doorzoeking op zijn kamer balletjes zijn gevonden, bestemd voor een balletjespistool en dat op zijn laptop een foto stond met daarop de afbeelding van zijn bureau met daarop een tweetal (nep)vuurwapens
Wat betreft de (betrouwbaarheid van de) verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] overweegt de rechtbank als volgt. De verdediging heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat - kort gezegd - de door de medeverdachten afgelegde verklaringen op diverse punten inconsistent en onvoldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs van het ten laste gelegde te kunnen worden gebezigd, een en ander zoals verwoord in de pleitaantekeningen van de raadsman. In weerwil van wat de raadsman heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze voor het bewijs gebezigde verklaringen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaringen ten aanzien van het merendeel van het (verloop van het) feit consistent zijn, wat betreft het aandeel van de verdachte eensluidend - te weten: de levering van het wapen ten behoeve van de overval - en dat beide medeverdachten in hun verklaringen bovendien met name belastend over zichzelf verklaren. Dat de medeverdachten uit boosheid over een eerder voorval met de verdachte belastend zouden hebben verklaard, is uit de stukken, noch uit het onderzoek ter terechtzitting als begin van aannemelijkheid naar voren gekomen.
Het enkele gegeven dat de verklaringen van de [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op ondergeschikte punten van elkaar afwijken, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen grond om ze als ongeloofwaardig terzijde te laten. Dit verweer slaagt dan ook niet.
Voorts acht de rechtbank het verweer van de verdachte, dat hij enkel wist dat zijn medeverdachten “iets” van plan waren - en dus niet exact wist waarvoor zijn medeverdachten het wapen wilden gebruiken - , niet aannemelijk. Bij zijn eerste verhoor spreekt de verdachte wel degelijk over een overval en volgens zowel de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] als medeverdachte [medeverdachte 3] was de verdachte aanwezig op het moment dat het plan voor de overval werd beraamd en de taken werden verdeeld. Dit verweer slaagt dan ook niet.
Gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat voldoende vast staat dat de verdachte, terwijl hij op de hoogte was van het voornemen van zijn medeverdachten om een gewapende overval te plegen, een nepvuurwapen heeft geleverd.
Voor het strafbare karakter van het handelen van de verdachte is de wetenschap bij de verdachte dat het plan om een overval te plegen aan de orde was, voldoende en is verder niet vereist dat de verdachte tot in detail op de hoogte was van de exacte uitvoering van de overval of op dat moment wist dat de overval daadwerkelijk zou worden uitgevoerd.
Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, is naast de levering van het nepvuurwapen geen verdere betrokkenheid bij de planning danwel de uitvoering van de overval gebleken.
Met inachtneming van de recente jurisprudentie van de Hoge Raad, bevat naar het oordeel van de rechtbank het dossier onvoldoende bewijs voor het medeplegen van de overval door de verdachte, zodat de verdachte van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
De rechtbank is op grond van het voorgaande echter wel van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte een nepvuurwapen heeft geleverd in de wetenschap dat dit vervolgens voor de overval zou worden gebruikt. Dit handelen moet worden gekwalificeerd als medeplichtigheid aan de overval.