ECLI:NL:RBDHA:2016:11070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
09/808970-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op een eetcafé in Zoetermeer met nepvuurwapen

Op 12 oktober 2015 vond een gewapende overval plaats op een eetcafé in Zoetermeer. Een gemaskerde man bedreigde de eigenaresse met een nepvuurwapen en dwong haar om een aanzienlijk geldbedrag uit de kluis af te geven. Het onderzoek, genaamd 'Clotho', leidde naar zes verdachten, van wie vier als jeugdigen werden behandeld. De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachten varieerde, wat resulteerde in verschillende straffen. De verdachte die het nepwapen had geleverd, werd als medeplichtige veroordeeld, terwijl de anderen als medeplegers werden aangemerkt. De rechtbank legde voorwaardelijke straffen op, inclusief contactverboden en toezicht door de reclassering. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding vaststelde op € 2.038,06, inclusief wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van de overval en de impact op de slachtoffers, en legde een gevangenisstraf op van 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/808970-15
Datum uitspraak: 13 september 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1996,
[adres] ,
thans preventief gedetineerd in [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 maart 2016, 6 juni 2016 en 25 augustus 2016. Het onderzoek ter terechtzitting is op 30 augustus 2016 gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Sannes en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 oktober 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van 7.000,- euro,
althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde] voornoemd en/of [Cafe] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het - met bedekt
gezicht - binnengaan van [Cafe] en/of het (vervolgens) tonen aan
en/of richten op [benadeelde] voornoemd van een pistool, althans een (op
een) (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) en/of het (vervolgens) zeggen van de
woorden: "overval, geld";
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4]
en/of [medeverdachte 5] op of omstreeks 12 oktober 2015 te Zoetermeer tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [benadeelde] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte
van een 7.000,- euro, althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [benadeelde] en/of [Cafe]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] ,
[medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en/of verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- ( met bedekt gezicht) binnengaan van [Cafe] en/of
- het tonen en/of richten op [benadeelde] van een pistool, althans (een op
een vuur)wapen (gelijkend voowerp) en/of
- het zeggen van de woorden: "overval, geld",
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 12
oktober 2015 te Zoetermeer opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- een stuk mouw te geven aan [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 5] voornoemd opdat die
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 5] zichzelf kon(den) vermommen en/of
- ( na)bij [Cafe] op de uitkijk te staan en/of
- de rugzak van [medeverdachte 2] (met daarin de buit) over te nemen toen die [medeverdachte 2]
voormeld eetcafé met de buit uitvluchtte/-rende en/of
- met die rugzak de auto van [medeverdachte 4] in te stappen, waarna is
weggereden.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 12 oktober 2015 heeft omstreeks 21:15 uur een gewapende overval plaatsgevonden bij [Cafe] te Zoetermeer, waarbij een aanzienlijk geldbedrag is buitgemaakt. Het daarop volgende onderzoek genaamd “Clotho” heeft uiteindelijk geleid naar de verdachte en vijf medeverdachten.
De verdachte heeft bekend dat hij bij de overval betrokken is geweest.
De rechtbank ziet zich thans allereerst gesteld voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing, in vereniging gepleegd (primair ten laste gelegd).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het primair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hierbij heeft de raadsman opgemerkt dat uit de verklaring van de verdachte zoals afgelegd bij de politie, bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde volgt.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Nu de verdachte het feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het hierna vermelde bewezen verklaarde feit heeft begaan, op de hierna vermelde bewijsmiddelen:
- de aangifte door [benadeelde] ; [2]
- de verklaring van [getuige] ; [3]
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 25 augustus 2016. [4]
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat
primair:
hij op 12 oktober 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde] voornoemd en/of anderen, welke bedreiging met geweld bestond uit het - met bedekt gezicht - binnengaan van [Cafe] en het tonen aan en richten op [benadeelde] voornoemd van een op een vuurwapen gelijkend voo
rwerp en het vervolgens zeggen van de woorden: "overval, geld".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden toezicht door Reclassering Nederland, het volgen van ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, en een contactverbod met de aangeefster.
De officier van justitie heeft voorts verzocht te bepalen dat de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij strafoplegging rekening te houden met het feit dat de verdachte uiteindelijk openheid van zaken heeft gegeven, waarbij hij zijn eigen rol niet ondergeschikt heeft gemaakt. De verdachte heeft in vergelijking met zijn medeverdachten een kleinere rol vervuld, hetgeen ook in de ongelijke verdeling van de buit tot uitdrukking is gekomen. Voorts kan de verdediging zich vinden in de door de officier gevorderde algemene en bijzondere voorwaarden, zoals gekoppeld aan het voorwaardelijk strafdeel. De verdachte kijkt thans kritisch naar zichzelf en zou graag elders een nieuwe start maken. Tot slot heeft de raadsman verzocht om bij het bepalen van een voorwaardelijk strafdeel rekening te houden met het feit dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling bij oplegging van een voorwaardelijk strafdeel niet van toepassing is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval. Bij deze overval is de eigenaresse van een eetcafé in de avond, kort na sluitingstijd in haar zaak door een van de medeverdachten onder bedreiging met een (nep)vuurwapen gedwongen om naar de kluisruimte te lopen, de kluis open te maken en de inhoud van de kluis in een rugzak te doen en die aan de medeverdachte af te geven. Hiervan zijn twee gasten van het eetcafé ongewild getuige geweest. De verdachte en zijn medeverdachten hebben met het plegen van dit feit getoond dat zij geen respect hebben voor de eigendommen van anderen en dat zij er niet voor terugdeinzen om slachtoffers doodsangst aan te jagen. Het staat vast dat dergelijke feiten een forse inbreuk op de gevoelens van veiligheid bij de slachtoffers maken. Voorts is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten zich nog geruime tijd angstig en onveilig kunnen voelen en dat daardoor ook in de maatschappij in het algemeen de gevoelens van onveiligheid toenemen.
Dat de aangeefster nog dagelijks de nadelige gevolgen van het feit ondervindt, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter zitting is voorgehouden. De verdachte en zijn medeverdachten hebben echter enkel hun eigen gewin voor ogen gehad en zich niets gelegen gelaten aan de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank neemt dit de verdachte en zijn medeverdachten zeer kwalijk.
Wat betreft de aanloop naar het plegen van dit feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de rol van de verdachte daarbij, overweegt de rechtbank als volgt. De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat het niet de verdachte is geweest die de overval feitelijk heeft gepleegd en dat de verdachte een aanzienlijk kleiner deel van de buit heeft gekregen dan twee van zijn medeverdachten. Reeds hieruit volgt dat de verdachte een beduidend kleinere rol heeft vervuld dan enkele van zijn medeverdachten. Dat zou tot uitdrukking zou moeten komen in de strafmaat, aldus de raadsman. De rechtbank volgt dit verweer, betrekking hebbend op de omvang van de rol die de verdachte heeft gespeeld, niet. Uit de bekennende verklaring van de verdachte volgt immers dat hij van meet af aan betrokken is geweest bij het beramen van het plan. Voorts zijn de medeverdachten [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 5] ) (mede) door de verdachte bij het feit betrokken. De verdachte heeft gezorgd voor een passende vermomming voor [medeverdachte 2] ), die uiteindelijk de overval feitelijk heeft gepleegd, en voor [medeverdachte 5] die buiten, dicht bij [Cafe] , op de uitkijk heeft gestaan. De verdachte en in ieder geval zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] zijn gezamenlijk in de richting van [Cafe] gelopen, waarna de verdachte vervolgens het sein heeft gegeven voor de start van de overval en op de uitkijk heeft gestaan. Direct na de overval heeft de verdachte de tas met de buit overgenomen van [medeverdachte 2] en is hij daarmee volgens afspraak snel naar de auto gegaan waarin twee andere medeverdachten wachtten. Tot slot heeft de verdachte gedeeld in de buit. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte, anders dan de raadsman heeft betoogd, niet slechts een kleine rol heeft vervuld, te weten het op de uitkijk staan, maar een rol van betekenis. De rechtbank zal bij de strafoplegging wel rekening houden met het gegeven dat de verdachte uiteindelijk grotendeels openheid van zaken heeft gegeven en derhalve zijn verantwoordelijkheid voor zijn aandeel bij dit feit heeft genomen.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder geweldsmisdrijven.
De rechtbank heeft acht geslagen op een aantal rapporten, opgesteld door Leger des Heils jeugdbescherming en –reclassering en door Reclassering Nederland en op de ter terechtzitting door de deskundige namens Reclassering Nederland gegeven toelichting.
Uit het meest recente rapport van Reclassering Nederland van 24 augustus 2016 volgt onder meer het volgende. De verdachte had voorafgaand aan het plegen van het feit geen dagbesteding, geen inkomen en omgang met verkeerde vrienden. Hij lijkt te weinig vaardigheden te hebben om zijn situatie te verbeteren. Zijn voornemen om niet te recidiveren wordt serieus genomen, maar hij is beïnvloedbaar en heeft na detentie nog weinig perspectief. Daarom is behandeling en begeleiding geïndiceerd, gericht op het leren nee te zeggen en het vergroten van vaardigheden. Daarnaast zal de reclassering hem moeten ondersteunen en begeleiden bij financiële zaken en bij het vinden van een goede dagbesteding. Als het niet lukt om zijn leven beter op orde te krijgen, bestaat het gevaar van recidive. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Reclassering Nederland en behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de Reclassering Nederland en zal een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met aan het voorwaardelijk deel een proeftijd gekoppeld van twee jaren en de voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd met daarbij een contactverbod met de medeverdachten. De rechtbank ziet, anders dan door de officier van justitie gevorderd, geen reden om een proeftijd voor langere duur dan twee jaren op te leggen. Bij het bepalen van de hoogte van deze straf heeft de rechtbank voorts acht geslagen op de strafmaat en -modaliteit zoals die aan de medeverdachten worden opgelegd.
Voorts overweegt de rechtbank dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten afpersing. Gelet op de rapportage omtrent de persoon van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.038,06. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 38,06, bestaande uit de posten reiskosten en telefoonkosten, en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 2.000,-.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.038,06 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] .
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de hoogte van de vordering geen verweer gevoerd. De raadsman heeft de rechtbank echter verzocht aan eventuele toewijzing van de vordering geen hoofdelijkheid te verbinden. De raadsman acht het wenselijk dat iedere verdachte in de zaak zijn eigen deel zal dragen en dat de verdachte en zijn medeverdachten onderling geen mogelijkheid hebben tot verhaal.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en door de verdediging niet weersproken. Wat betreft de gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank deze naar billijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal derhalve de totale vordering ad € 2.038,06 hoofdelijk toewijzen.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn verzoek om geen hoofdelijkheid aan de schadevergoeding te verbinden nu alle verdachten voor de schade aansprakelijk zijn te achten.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 januari 2016, de datum waarop de vordering is ingediend.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 406,34 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover met ingang van 12 januari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] . Dit bedrag is een deel van het als schadevergoeding toegewezen bedrag, door de rechtbank aan de verdachte en de vijf medeverdachten toebedeeld naar (globale) rato van hun respectieve bijdrage aan het feit.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
AFPERSING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf
voor de duur van 21 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, onder de
algemenevoorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
tweejaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzonderevoorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen - direct of indirect - met de [benadeelde] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten:
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 3] );
[medeverdachte 1] ;
[medeverdachte 5] );
[medeverdachte 4] );
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder ambulante behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
wijst de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[benadeelde] een bedrag van € 2.038,06,
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover met ingang van 12 januari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn medeverdachten aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 406,34, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover met ingang van 12 januari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [benadeelde] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 8 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.E.M.G. van Wezel, rechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, rechter,
en mr. M.C. Bruining, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
13 september 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015-299125, onderzoek CLOTHO.
2.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde] , p. 100-102.
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 136-140.
4.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 25 augustus 2016.