ECLI:NL:RBDHA:2016:11068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
09/787077-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op eetcafé in Zoetermeer met nepwapen en betrokkenheid van meerdere verdachten

Op 12 oktober 2015 vond een gewapende overval plaats op een eetcafé in Zoetermeer. Een gemaskerde man bedreigde de eigenaresse met een nepvuurwapen en dwong haar om geld uit de kluis af te geven. Het onderzoek, genaamd 'Clotho', leidde naar zes verdachten, van wie vier als jeugdigen werden vervolgd. De rechtbank Den Haag oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachten varieerde, wat resulteerde in verschillende straffen. De hoofdverdachte, die met het nepwapen de overval pleegde, werd als medepleger aangemerkt, terwijl anderen als medeplichtigen werden veroordeeld. De rechtbank legde aan de veroordeelden voorwaardelijke straffen op, inclusief contactverboden en toezicht door de jeugdreclassering. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding vaststelde op € 2.038,06. De rechtbank benadrukte de ernst van de overval en de impact op de slachtoffers, en legde een jeugddetentie op van 364 dagen, waarvan 170 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en toezicht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/787077-15
Datum uitspraak: 13 september 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 10 maart 2016,
6 juni 2016 en 25 augustus 2016. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten ter terechtzitting van 30 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Sannes en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. F. van Dijk, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 oktober 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van 7.000,- euro,
althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde] voornoemd en/of [cafe] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het - met bedekt
gezicht - binnengaan van [cafe] en/of het (vervolgens) tonen aan
en/of richten op [benadeelde] voornoemd van een pistool, althans een (op
een) (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) en/of het (vervolgens) zeggen van de
woorden: "overval, geld";
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4]
en/of [medeverdachte 5] op of omstreeks 12 oktober 2015 te Zoetermeer tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om
zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [benadeelde] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte
van 7.000,- euro, althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan voornoemde [benadeelde] en/of [cafe]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan [verdachte] , [medeverdachte 2] ,
[medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en/of verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- ( met bedekt gezicht) binnengaan van [cafe] en/of
- het tonen en/of richten op [benadeelde] van een pistool, althans (een op
een) (vuur)wapen (gelijkend voowerp) en/of
- het zeggen van de woorden: "overval, geld",
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 12
oktober 2015 te Zoetermeer opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- de naam van [medeverdachte 5] door te geven/die [medeverdachte 5] te bellen als extra man/hulp
voor bij de overval, en/of
- ( na)bij [cafe] op de uitkijk te staan.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 12 oktober 2015 heeft omstreeks 21:15 uur een gewapende overval plaatsgevonden bij [cafe] te Zoetermeer, waarbij een aanzienlijk geldbedrag is buitgemaakt. Het daarop volgende onderzoek genaamd “Clotho” heeft uiteindelijk geleid naar de verdachte en vijf medeverdachten.
De rechtbank ziet zich thans allereerst gesteld voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing, in vereniging gepleegd (primair ten laste gelegd).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft, onder overlegging van een pleitnota, vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft onder meer aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] niet betrouwbaar zijn en derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Deze verklaringen worden voorts niet gesteund door vaststaande feiten. Evenmin volgt uit het dossier dat sprake is geweest van medeplegen: er is geen intensieve samenwerking geweest ten aanzien van de overval en niet is gebleken dat de verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht. Wat betreft het subsidiair ten laste gelegde stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verdachte betwist op de uitkijk te hebben gestaan. Voorts zou uit de verklaring van [medeverdachte 1] juist volgen dat die medeverdachte [medeverdachte 5] die bewuste dag heeft gebeld (tweede liggende streepje subsidiair ten laste gelegde). Reeds hierom is evenmin sprake van de medeplichtigheid bij de overval en dient vrijspraak te volgen, aldus de raadsman.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
[benadeelde] (hierna: aangeefster) heeft aangifte gedaan van een overval, gepleegd op 12 oktober 2015 in [cafe] te Zoetermeer. Die dag kwam omstreeks 21:15 uur een man het eetcafé binnen met een pistool in zijn hand. Zijn gezicht was tot over de neus bedekt met zwarte stof. Hij kwam naar aangeefster toe met het pistool op haar gericht. De man gebood haar en de twee aanwezige klanten naar de achterkant van de zaak te lopen. Een van de twee klanten liep met haar mee en de andere klant verschuilde zich intussen in de keuken. In de ruimte waarin de kluis stond, beval de man haar deze open te maken. Hij hield het pistool hierbij op haar gericht. Hij gaf aangeefster een rugzak en gebood haar alles in de tas te doen. Aangeefster heeft hierop wisselgeld en twee zwarte portefeuilles uit de kluis in de tas gedaan. De man heeft vervolgens de kluisruimte verlaten, de deur daarvan dicht gedaan en de zaak verlaten.
Een van de twee aanwezige klanten, [getuige] , verklaarde ook dat de overvaller riep “overval, geld” of soortgelijke woorden. [2]
[medeverdachte 2] (hierna ook: [medeverdachte 2] ) heeft onder meer verklaard dat hij de persoon is geweest die feitelijk [cafe] binnen is gegaan en de overval heeft gepleegd. Wat betreft het aandeel van de verdachte bij deze overval heeft hij verklaard - verkort weergegeven – dat hij die dag samen was met [verdachte] (hierna ook: [verdachte] ), [medeverdachte 1] (hierna ook: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 3] bij de flat aan de Florens van Brederodelaan te Zoetermeer. Op enig moment kwamen [medeverdachte 5] en [naam] erbij. [naam] zei dat hij een overval moest plegen op [cafe] , dat hij een tip had en dat er €25.000 in de grote kluis lag. [naam] wist van alles van dat eetcafé. Op een gegeven moment gaf [naam] aan dat het tijd was om naar het eetcafé te gaan. Vervolgens zijn [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] gezamenlijk naar het eetcafé gelopen. Aldaar hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] op de uitkijk gestaan en heeft [medeverdachte 2] de overval feitelijk gepleegd. Na de overval heeft [medeverdachte 2] de rugtas met daarin de buit aan [medeverdachte 1] afgegeven. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de persoon op de foto in het dossier [verdachte] is. [3]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij eveneens betrokken is geweest bij de overval. Wat betreft het aandeel van de verdachte bij deze overval heeft hij verklaard - verkort weergegeven - dat hij die dag samen was met [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] bij de flat aan de Florens van Brederodelaan te Zoetermeer. Op enig moment is [medeverdachte 5] eveneens naar de flat gekomen. Aldaar is het plan voor de overval besproken. [medeverdachte 4] verdeelde de rollen en zou het meeste van de buit krijgen, te weten de helft. De andere helft zou tussen de rest verdeeld worden: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 5] . [medeverdachte 4] zou samen met [verdachte] in de auto wachten. [medeverdachte 1] moest als de overval geslaagd was, de tas van [medeverdachte 2] overnemen en deze rennend naar [verdachte] en [medeverdachte 4] brengen. Vervolgens zijn de [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] gezamenlijk in de richting van het eetcafé gelopen. [verdachte] en [medeverdachte 4] zijn naar de auto gelopen. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] hebben vervolgens hun gezicht met delen van een T-shirt van [medeverdachte 1] bedekt, waarna [medeverdachte 2] het eetcafé binnen is gegaan en [medeverdachte 5] op de uitkijk is blijven staan. Nadat [medeverdachte 2] de rugtas met daarin de buit aan [medeverdachte 1] had gegeven, zijn [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] gezamenlijk weggerend, waarna zij in de auto zijn gestapt bij [medeverdachte 4] en [verdachte] . Vervolgens zijn zij gezamenlijk naar de flat aan de Florens van Brederodelaan gereden, aldaar in de lift gestapt en een woning binnen gegaan, waarna de buit door [medeverdachte 4] is verdeeld. [medeverdachte 1] heeft een bedrag van
€ 700,00 van [medeverdachte 4] gekregen. [verdachte] heeft meer geld gekregen dan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] is voorts een foto getoond met daarop 4 mensen in een lift. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de persoon, aangeduid als nummer 2, [verdachte] is. [4]
[getuige] is gehoord en heeft onder meer het volgende verklaard. Op de dag van de overval op [cafe] zijn een paar jongens in haar woning geweest, gelegen in de flat aan de Florens van Brederodelaan te Zoetermeer. Dit waren [naam] , [verdachte] en [naam] . [naam] had een rugtas en pakte daar twee portemonnees uit. [naam] opende een van de twee portemonnees. Daar zat een stapel bankbiljetten in van 5 á 6 centimeter dik. [naam] verdeelde het geld. De jongens zijn na ongeveer een kwartier weer weggegaan. [getuige] herkende op foto’s die haar zijn getoond op foto 1: [medeverdachte 1] [naam] , op foto 3: [naam] en op foto 4: [verdachte] . [5]
Op camerabeelden gemaakt in de flat aan de Florens van Brederodelaan en gedateerd 12 oktober 2015, met daarop opnames gelegen tussen 21:10 uur en 21:45 uur, is een viertal personen te zien dat gezamenlijk een lift betreedt. Door de desbetreffende verbalisant worden de volgende personen op de camerabeelden ambtshalve herkend: de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . De vierde persoon op de beelden is zeer waarschijnlijk [medeverdachte 5] . Blijkens het proces-verbaal van bevindingen is op de camerabeelden te zien dat de jongen die als [verdachte] ambtshalve wordt herkend, bij het betreden van de lift met de groep personen een rugzak vasthoudt en vervolgens zijn jas uitdoet en die om de rugzak vouwt. Op beelden van ongeveer 20 minuten later is deze jongen wederom in de lift te zien, ditmaal met [medeverdachte 4] en is zichtbaar dat hij deze [medeverdachte 4] een bankbiljet geeft. Beelden van kort daarna tonen verdachte, alleen in de lift, terwijl hij een stapel bankbiljetten bekijkt en ze in zijn broek stopt voordat hij de lift verlaat. [6]
Ter terechtzittting d.d. 25 augustus 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij, anders dan eerder bij de politie verklaard, inderdaad de jongen is die op de camerabeelden te zien is met de rugtas onder de jas en door de desbetreffende verbalisant is aangeduid als [verdachte] . Het is juist dat hij met medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] in de lift heeft gestaan, en op een later moment nogmaals met [medeverdachte 4] . Ook is het juist dat op de beelden een hoeveelheid bankbiljetten is te zien, waarvan hij enig bedrag aan [medeverdachte 4] geeft. De verdachte heeft evenwel iedere betrokkenheid bij de overval ontkend. Een en ander berust op louter toeval die dag, aldus de verdachte. [7]
Wat betreft de (betrouwbaarheid van de) verklaringen van de [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] overweegt de rechtbank als volgt. De verdediging heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat - kort gezegd - de door de medeverdachten afgelegde verklaringen op diverse punten te inconsistent en onvoldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs van het ten laste gelegde te kunnen worden gebezigd, een en ander zoals verwoord in de pleitaantekeningen van de raadsman. In weerwil van wat de raadsman heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze voor het bewijs gebezigde verklaringen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaringen ten aanzien van het merendeel van het (verloop van het) feit consistent zijn, wat betreft het aandeel van de verdachte eensluidend en dat beide medeverdachten in hun verklaringen bovendien met name belastend over zichzelf verklaren. Dat de medeverdachten belastend zouden hebben verklaard over de verdachte om zo hun eigen rol steeds kleiner te maken, is noch uit de stukken, noch uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken. Beide medeverdachten bekennen hun aandeel bij de overval, welk aandeel in beide gevallen zeer aanzienlijk is geweest. Het enkele gegeven dat de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op ondergeschikte punten van elkaar afwijken, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen grond om ze als ongeloofwaardig terzijde te laten. Dit verweer slaagt dan ook niet.
De rechtbank overweegt voorts, dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aansluiten bij de verklaring van [getuige] en de camerabeelden zoals hiervoor beschreven. Voorts past de tijdspanne zoals zichtbaar bij de camerabeelden waarop de verdachte en zijn medeverdachten in de lift te zien zijn, met de camerabeelden van alleen de verdachte en [medeverdachte 4] in de lift. Ook dit sluit aan bij het scenario dat uit bovengenoemde verklaringen naar voren komt, inhoudende dat de verdachte en zijn medeverdachten in de woning van [getuige] de buit hebben verdeeld en daarna zijn vertrokken.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat het louter op toeval berust dat hij kort na de overval met de medeverdachten in de lift heeft gestaan, dat hij enkel op verzoek van [medeverdachte 1] de rugtas heeft vastgehouden omdat die zijn veter wilde strikken en dat de overhandiging van het geld aan [medeverdachte 4] de terugbetaling van eerder geleend geld betrof. Zijn aanwezigheid in de flat berust op het feit dat zijn woning in die flat gelegen is, aldus de verdachte.
De rechtbank is echter van oordeel dat deze verklaring van de verdachte op zijn minst genomen onaannemelijk is, niet alleen vanwege de inhoud op zich die lijkt te zijn toegespitst op ieder belastend gegeven dat uit de camerabeeldenbeelden naar voren komt - het vasthouden van de rugtas en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid bankbiljetten - , maar ook omdat de verdachte deze verklaring niet eerder dan op de laatste terechtzitting heeft afgelegd en deze verklaring niet door enig ander bewijsmiddel wordt ondersteund.
Gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat voldoende vast staat dat de verdachte op de dag van de overval samen met [medeverdachte 1] naar de flat, gelegen aan de Florens van Brederodelaan te Zoetermeer is gegaan, aldaar de overige medeverdachten heeft ontmoet en met een of meerdere medeverdachten het initiatief heeft genomen om een overval op [cafe] te plegen. De verdachte bevond zich tijdens en vlak na de overval samen met medeverdachte [medeverdachte 4] in de buurt van de plaats delict in de auto van deze medeverdachte. Vervolgens is de verdachte samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] - die zich van de buit verzekerd hadden - in de auto van medeverdachte [medeverdachte 4] weggereden teneinde elders de buit te verdelen. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte van meet af aan betrokken is geweest bij de planning van de overval en de onderlinge rolverdeling. Tot slot heeft de verdachte in de buit gedeeld, waarbij het aannemelijk is dat hij een groter deel heeft gekregen dan enkele medeverdachten.
Medeplegen of medeplichtigheid?
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de rol van de verdachte bij dit feit dient te worden aangemerkt als medeplegen (primair ten laste gelegd) danwel de medeplichtigheid daaraan (subsidiair ten laste gelegd).
De rechtbank stelt voorop dat voor bewezen verklaring van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en van een materiële en/of intellectuele bijdrage aan het strafbare feit van voldoende gewicht. Bij de beoordeling hiervan is van belang onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Zoals hiervoor overwogen, heeft de verdachte een aanzienlijke rol vervuld bij zowel het initiëren, de voorbereiding en de uitvoering van de overval, waarbij hij tevens degene is geweest die bij het verdelen van de buit zeer waarschijnlijk een aanzienlijk deel toebedeeld heeft gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de rol van de verdachte onmiskenbaar dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering, waarbij het opzet van de verdachte gericht was op het medeplegen van de overval en het bemachtigen van (een deel van) de buit.
Daarmee acht de rechtbank het primair ten laste gelegde medeplegen van de overval wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 12 oktober 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde] voornoemd en/of anderen, welke bedreiging met geweld bestond uit het - met bedekt gezicht - binnengaan van [cafe] en het tonen aan en richten op [benadeelde] voornoemd van een op een vuurwapen gelijkend voo
rwerp en het vervolgens zeggen van de woorden: "overval, geld".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 364 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 170 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met de voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering en een contactverbod met de aangeefster, en dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 12 maanden, subsidiair 12 maanden jeugddetentie, inhoudende toezicht en begeleiding, meewerken aan Topzorg bij De Waag, ook als dat betekent meewerken aan urinecontroles, en begeleiding in het kader van ITB Harde Kern, met elektronisch toezicht, en ook hier een contactverbod met aangeefster.
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd van zowel het programma van de GBM als van de bij een voorwaardelijke jeugddetentie te stellen voorwaarden en het daarbij uit te oefenen toezicht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij bewezenverklaring een lagere straf op te leggen. Daarnaast heeft hij bepleit de proeftijd bij een voorwaardelijke straf te beperken tot 2 jaar;
de duur van een GBM te beperken tot 6 of 8 maanden, dit met het oog op het feit dat de behandeling van de verdachte drie maanden geleden is ingezet; een eventueel contactverbod met de aangeefster te beperken tot de duur van één jaar; de tijd die de verdachte al meedoet aan ITB Harde Kern in mindering te brengen op de periode die in een voorwaarde medewerking van de verdachte aan ITB Harde Kern zou worden opgenomen; geen voorwaarde elektronisch toezicht te bepalen subsidiair te bepalen dat die aanvangt om 01.00 uur; geen voorwaarde medewerking aan urinecontroles te bepalen subsidiair ook deze te limiteren; dadelijke uitvoerbaarheid te beperken tot ofwel de jeugddetentie ofwel de GBM.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met een anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige beroving. Bij deze overval is de eigenaresse van een eetcafé in haar zaak onder bedreiging met een (nep)pistool gedwongen om naar de kluisruimte te lopen, de kluis open te maken en de inhoud van de kluis in een rugzak te doen en die te overhandigen. De verdachte heeft met het plegen van dit feit getoond dat hij geen respect heeft voor de eigendommen van anderen en dat hij er niet voor terugdeinst om slachtoffers doodsangst aan te jagen. Dergelijke feiten maken een forse inbreuk op de gevoelens van veiligheid bij de slachtoffers. De rechtbank neemt dit de verdachte en zijn mededaders zeer kwalijk. Algemeen bekend is dat slachtoffers van dergelijke feiten zich nog geruime tijd angstig en onveilig kunnen voelen en dat daardoor ook in de maatschappij in het algemeen de gevoelens van onveiligheid toenemen.
Dat de aangeefster nog nadelige gevolgen van het feit ondervindt, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich echter niets aangetrokken van de gevolgen voor de slachtoffers en enkel hun eigen belang voor ogen gehad. De rechtbank neemt dit de verdachte en zijn medeverdachten zeer kwalijk.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Hij werd bij vonnis van de meervoudige kamer van 9 juli 2015 veroordeeld voor twee straatroven, openlijk geweld tegen personen en inbraak in een woning. Ingevolge het door verdachte tegen dat vonnis ingestelde hoger beroep was de bij het vonnis bepaalde proeftijd niet aangevangen toen hij het onderhavige feit pleegde op 12 oktober 2015. Het vonnis werd, zo komt uit de systemen naar voren, wel onherroepelijk na het plegen van het onderhavige feit toen het hoger beroep op 10 mei 2016 werd ingetrokken.
De rechtbank overweegt dat de verdachte bij het onderhavige feit een van de initiatiefnemers was. Hij was direct betrokken bij het maken van de plannen en bij de rolverdeling en heeft zeer waarschijnlijk voor een aanzienlijk deel in de buit gedeeld.
Bij de verdachte is zelfs geen begin van spijt te zien. Hij neemt, ondanks de voor hem duidelijk belastende informatie in het onderzoek, geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen.
De rechtbank heeft kennis genomen van diverse rapporten omtrent de persoon van de verdachte, opgemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) en Stichting Jeugdbescherming west, onder de haalbaarheid van een gedragsbeïnvloedende maatregel (verder: GBM) betreffend. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de rapporten van het psychiatrisch onderzoek pro justitia van 12 februari 2016 door [naam] kinder- en jeugdpsychiater, en van het psychologisch onderzoek pro justitia van 22 februari 2016 door drs. [naam] , psycholoog.
In het psychiatrisch onderzoek wordt bij de verdachte een gedragsstoornis in vroege remissie, misbruik van cannabis in vroege remissie tijdens detentie en een disharmonisch intelligentieprofiel gediagnostiseerd. Over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte wordt geen uitspraak gedaan omdat hij het feit ontkent. Bij een bewezenverklaring wordt noodzakelijk geacht dat verdachte strakke begeleiding krijgt met duidelijke afspraken en geadviseerd een GBM op te leggen, met als inhoud een avondklok met elektronisch toezicht, intensief reclasseringstoezicht middels ITB Harde Kern, en individuele begeleiding en begeleiding van gezin door MST.
In het psychologisch onderzoek wordt bij de verdachte een gedragsstoornis NAO en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische en antisociale trekken vastgesteld. Ook de psycholoog doet gelet op de ontkenning door de verdachte geen uitspraak over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Indien het feit bewezen wordt verklaard, sluit de psycholoog zich wat het strafadvies betreft aan bij het door de psychiater gegeven advies.
Stichting Jeugdbescherming west heeft op 15 april 2016 en 18 augustus 2016 gerapporteerd omtrent de haalbaarheid van een GBM, onder meer als volgt. De verdachte is na aanvankelijke onwil toch zelf met ITB Harde Kern begonnen. Hij houdt zich aan de voorwaarden maar heeft ook gezegd dat hij bij een bewezenverklaring liever in detentie gaat om van alle beperkingen af te zijn. Hij heeft op 21 juni 2016 een intake bij de Waag gedaan. Topzorg is op 1 augustus 2016 gestart. Verdachte komt de afspraken na. Jeugdbescherming west sluit zich aan bij het advies van de psychiater en adviseert een GBM voor de duur van 12 maanden op te leggen, met als inhoud meewerken aan Topzorg bij de Waag, elektronische controle gedurende maximaal 6 maanden, zich houden aan de regels van de dagbesteding, zich houden aan de regels van de ouders, zich houden aan de afspraken van ITB Harde Kern, meewerken aan urinecontroles. Geadviseerd wordt om na afloop van de GBM de maatregel toezicht en begeleiding te laten voortduren om toezicht en controle te kunnen blijven uitvoeren.
Het meest recente rapport van de Raad van 22 augustus 2016 bevat onder meer het volgende. Uit het psychologisch en psychiatrisch onderzoek door het NIFP komt naar voren dat het NIFP verwacht dat behandeling voor langere tijd nodig is gezien de persoonlijkheidspathologie in wording en de langer bestaande gedragsproblemen. Een GBM wordt door beide onderzoekers noodzakelijk geacht en geadviseerd wordt om voldoende middelen te hebben de scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling om te buigen. De Raad acht zorgelijk dat de verdachte eerder voor ernstige feiten is veroordeeld en wederom van een ernstig feit verdacht wordt. De Waag kan behandeling en begeleiding op maat bieden middels de module Topzorg. Ook de Raad acht een GBM het meest geëigende kader voor de behandeling. De Raad adviseert als inhoud van het programma van een GBM voor de duur van 12 maanden te bepalen:
- ITB Harde Kern voor de maximale duur van 6 maanden;
- elektronische controle voor de duur van 6 maanden;
- contactverbod met medeverdachten;
- behandeling bij De Waag Den Haag, module Topzorg;
- urinecontroles zo lang en frequent als de jeugdreclassering dit nodig vindt;
- meldplicht bij de jeugdreclassering.
De Raad adviseert het programma dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Daarnaast adviseert ook de Raad in het kader van nazorg een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij Stichting Jeugdbescherming west. Aldus wordt begeleiding gewaarborgd ook nadat de GBM eindigt.
Ter terechtzitting is door de deskundigen van de Raad en Stichting Jeugdbescherming west toegelicht dat geadviseerd wordt een GBM op te leggen voor de duur van 12 maanden waarbij de begeleiding in de eerste 6 maanden wordt geboden door ITB Harde Kern en daarna door de jeugdreclassering.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemde rapporten en zal het gegeven advies opvolgen.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het begane misdrijf en de voorafgegane veroordeling wegens misdrijf aanleiding geven tot de oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. De verdachte behoeft, zoals door deskundigen is gerapporteerd en geadviseerd, behandeling en strakke structuur, begeleiding en controle. In het kader van een GBM kan deze vorm krijgen en kan ook adequaat worden ingegrepen in het geval de verdachte zich niet of niet voldoende houdt aan de hem gestelde grenzen en verplichtingen.
De inhoud van het programma zal de rechtbank bepalen conform hetgeen door de deskundigen werd geadviseerd. De verplichting om ITB Harde Kern te volgen, zal gelet op het feit dat de verdachte al enige tijd aan dit programma deelneemt, gelden voor het resterende deel van de periode van in totaal zes maanden die het project normaal duurt. De rechtbank zal ook, zoals door de officier van justitie geëist, een contactverbod met het slachtoffer als inhoud van de GBM opnemen.
De rechtbank zal de duur van de GBM bepalen op een jaar. Aan deze maatregel zal de rechtbank een vervangende jeugddetentie verbinden voor de duur van een jaar.
De rechtbank is voorts van oordeel dat naast deze GBM, gelet op de ernst van het feit, de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd en het belang van begeleiding van de verdachte ook na een jaar, een deels voorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden is. Aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen jeugddetentie zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde de meldplicht opleggen, zodat de verdachte ook na het einde van de GBM enige tijd sturing en begeleiding kan worden geboden in het kader van deze voorwaardelijke straf. Ook zullen aan deze jeugddetentie als bijzondere voorwaarden een contactverbod met de medeverdachten en met de aangeefster worden verbonden.
De verdachte heeft het onvoorwaardelijke deel van deze straf reeds in voorarrest doorgebracht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 77y lid 1 van het Wetboek van Strafrecht kan de proeftijd bij een voorwaardelijke straf niet vastgesteld worden op langer dan twee jaren, zodat de eis van de officier van justitie wat dat betreft niet wordt gevolgd.
De rechtbank zal bevelen dat het programma van de GBM dadelijk uitvoerbaar is, nu gelet op de omstandigheid dat de verdachte eerder kort na een veroordelend vonnis voor soortgelijke feiten recidiveerde, naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de verdachte is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast ook dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen van de bijzondere voorwaarden bij de op te leggen voorwaardelijke jeugddetentie.

7.De vordering benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.038,06. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 38,06, bestaande uit de posten reiskosten en telefoonkosten en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 2.000,-.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.038,06 ten behoeve van [benadeelde]
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair met het oog op de bepleite vrijspraak afwijzing van de vordering bepleit en subsidiair verzocht te beslissen in aansluiting op soortgelijke situaties. De raadsman heeft verzocht geen maatregel schadevergoeding vast te stellen, nu het een situatie betreft waarin de verdachte niet aan de verplichting kan voldoen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank acht de gevorderde vergoeding van immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal derhalve de totale vordering ad € 2.038,06 hoofdelijk toewijzen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 januari 2016, de datum waarop de vordering is ingediend.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 406,34 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover met ingang van 12 januari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve [benadeelde] . Dit bedrag is een deel van het voor schadevergoeding toegewezen bedrag, door de rechtbank aan de verdachte en de vijf medeverdachten toebedeeld naar (globale) rato van hun respectieve bijdragen aan het feit.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 364 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie groot
170 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 jaren
onder de
algemenevoorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzonderevoorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door Stichting Jeugdbescherming west, jeugdreclassering, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de [benadeelde] , zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten: [medeverdachte 3] ,
[medeverdachte 2] ,
[medeverdachte 5] ,
[medeverdachte 4]
[medeverdachte 1] ;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
en legt aan de verdachte op
de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur
van
12 maanden,
die bestaat uit:
- ITB Harde Kern voor de resterende duur tot maximaal 6 maanden,
- een meldplicht bij de jeugdreclassering,
- het volgen van behandeling bij De Waag Den Haag, module Topzorg,
- meewerken aan urinecontroles zo lang en frequent als de jeugdreclassering dit nodig acht,
- een contactverbod met medeverdachten:
[medeverdachte 3] );
[medeverdachte 2] );
[medeverdachte 5] );
[medeverdachte 4] );
[medeverdachte 1] );
- een contactverbod met de [benadeelde] ;
waarbij de veroordeelde zich voor de duur van 6 maanden onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van het hiervoor genoemde programma;
beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van
12 maanden;
beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat,
dadelijk uitvoerbaaris;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[benadeelde] een bedrag van € 2.038,06,
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover met ingang van 12 januari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 406,34, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover met ingang van 12 januari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [benadeelde] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
8dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere in zoverre doet vervallen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
en mr. M.C. Bruining, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
13 september 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015-299125, onderzoek CLOTHO.
2.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 136-140.
3.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 395-399 en bijlage p. 400.
4.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , p. 224-230, p. 703-710 en proces-verbaal van verhoor RC [medeverdachte 1] , sub 8 en 9.
5.Processen-verbaal van verhoor [getuige] , p236-243, p. 731-738 en bijlagen (p. 741, foto 3).
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 256-272.
7.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 25 augustus 2016.