6.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met een anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige beroving. Bij deze overval is de eigenaresse van een eetcafé in haar zaak onder bedreiging met een (nep)pistool gedwongen om naar de kluisruimte te lopen, de kluis open te maken en de inhoud van de kluis in een rugzak te doen en die te overhandigen. De verdachte heeft met het plegen van dit feit getoond dat hij geen respect heeft voor de eigendommen van anderen en dat hij er niet voor terugdeinst om slachtoffers doodsangst aan te jagen. Dergelijke feiten maken een forse inbreuk op de gevoelens van veiligheid bij de slachtoffers. De rechtbank neemt dit de verdachte en zijn mededaders zeer kwalijk. Algemeen bekend is dat slachtoffers van dergelijke feiten zich nog geruime tijd angstig en onveilig kunnen voelen en dat daardoor ook in de maatschappij in het algemeen de gevoelens van onveiligheid toenemen.
Dat de aangeefster nog nadelige gevolgen van het feit ondervindt, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich echter niets aangetrokken van de gevolgen voor de slachtoffers en enkel hun eigen belang voor ogen gehad. De rechtbank neemt dit de verdachte en zijn medeverdachten zeer kwalijk.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Hij werd bij vonnis van de meervoudige kamer van 9 juli 2015 veroordeeld voor twee straatroven, openlijk geweld tegen personen en inbraak in een woning. Ingevolge het door verdachte tegen dat vonnis ingestelde hoger beroep was de bij het vonnis bepaalde proeftijd niet aangevangen toen hij het onderhavige feit pleegde op 12 oktober 2015. Het vonnis werd, zo komt uit de systemen naar voren, wel onherroepelijk na het plegen van het onderhavige feit toen het hoger beroep op 10 mei 2016 werd ingetrokken.
De rechtbank overweegt dat de verdachte bij het onderhavige feit een van de initiatiefnemers was. Hij was direct betrokken bij het maken van de plannen en bij de rolverdeling en heeft zeer waarschijnlijk voor een aanzienlijk deel in de buit gedeeld.
Bij de verdachte is zelfs geen begin van spijt te zien. Hij neemt, ondanks de voor hem duidelijk belastende informatie in het onderzoek, geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen.
De rechtbank heeft kennis genomen van diverse rapporten omtrent de persoon van de verdachte, opgemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) en Stichting Jeugdbescherming west, onder de haalbaarheid van een gedragsbeïnvloedende maatregel (verder: GBM) betreffend. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de rapporten van het psychiatrisch onderzoek pro justitia van 12 februari 2016 door [naam] kinder- en jeugdpsychiater, en van het psychologisch onderzoek pro justitia van 22 februari 2016 door drs. [naam] , psycholoog.
In het psychiatrisch onderzoek wordt bij de verdachte een gedragsstoornis in vroege remissie, misbruik van cannabis in vroege remissie tijdens detentie en een disharmonisch intelligentieprofiel gediagnostiseerd. Over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte wordt geen uitspraak gedaan omdat hij het feit ontkent. Bij een bewezenverklaring wordt noodzakelijk geacht dat verdachte strakke begeleiding krijgt met duidelijke afspraken en geadviseerd een GBM op te leggen, met als inhoud een avondklok met elektronisch toezicht, intensief reclasseringstoezicht middels ITB Harde Kern, en individuele begeleiding en begeleiding van gezin door MST.
In het psychologisch onderzoek wordt bij de verdachte een gedragsstoornis NAO en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische en antisociale trekken vastgesteld. Ook de psycholoog doet gelet op de ontkenning door de verdachte geen uitspraak over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Indien het feit bewezen wordt verklaard, sluit de psycholoog zich wat het strafadvies betreft aan bij het door de psychiater gegeven advies.
Stichting Jeugdbescherming west heeft op 15 april 2016 en 18 augustus 2016 gerapporteerd omtrent de haalbaarheid van een GBM, onder meer als volgt. De verdachte is na aanvankelijke onwil toch zelf met ITB Harde Kern begonnen. Hij houdt zich aan de voorwaarden maar heeft ook gezegd dat hij bij een bewezenverklaring liever in detentie gaat om van alle beperkingen af te zijn. Hij heeft op 21 juni 2016 een intake bij de Waag gedaan. Topzorg is op 1 augustus 2016 gestart. Verdachte komt de afspraken na. Jeugdbescherming west sluit zich aan bij het advies van de psychiater en adviseert een GBM voor de duur van 12 maanden op te leggen, met als inhoud meewerken aan Topzorg bij de Waag, elektronische controle gedurende maximaal 6 maanden, zich houden aan de regels van de dagbesteding, zich houden aan de regels van de ouders, zich houden aan de afspraken van ITB Harde Kern, meewerken aan urinecontroles. Geadviseerd wordt om na afloop van de GBM de maatregel toezicht en begeleiding te laten voortduren om toezicht en controle te kunnen blijven uitvoeren.
Het meest recente rapport van de Raad van 22 augustus 2016 bevat onder meer het volgende. Uit het psychologisch en psychiatrisch onderzoek door het NIFP komt naar voren dat het NIFP verwacht dat behandeling voor langere tijd nodig is gezien de persoonlijkheidspathologie in wording en de langer bestaande gedragsproblemen. Een GBM wordt door beide onderzoekers noodzakelijk geacht en geadviseerd wordt om voldoende middelen te hebben de scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling om te buigen. De Raad acht zorgelijk dat de verdachte eerder voor ernstige feiten is veroordeeld en wederom van een ernstig feit verdacht wordt. De Waag kan behandeling en begeleiding op maat bieden middels de module Topzorg. Ook de Raad acht een GBM het meest geëigende kader voor de behandeling. De Raad adviseert als inhoud van het programma van een GBM voor de duur van 12 maanden te bepalen:
- ITB Harde Kern voor de maximale duur van 6 maanden;
- elektronische controle voor de duur van 6 maanden;
- contactverbod met medeverdachten;
- behandeling bij De Waag Den Haag, module Topzorg;
- urinecontroles zo lang en frequent als de jeugdreclassering dit nodig vindt;
- meldplicht bij de jeugdreclassering.
De Raad adviseert het programma dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Daarnaast adviseert ook de Raad in het kader van nazorg een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij Stichting Jeugdbescherming west. Aldus wordt begeleiding gewaarborgd ook nadat de GBM eindigt.
Ter terechtzitting is door de deskundigen van de Raad en Stichting Jeugdbescherming west toegelicht dat geadviseerd wordt een GBM op te leggen voor de duur van 12 maanden waarbij de begeleiding in de eerste 6 maanden wordt geboden door ITB Harde Kern en daarna door de jeugdreclassering.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemde rapporten en zal het gegeven advies opvolgen.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het begane misdrijf en de voorafgegane veroordeling wegens misdrijf aanleiding geven tot de oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. De verdachte behoeft, zoals door deskundigen is gerapporteerd en geadviseerd, behandeling en strakke structuur, begeleiding en controle. In het kader van een GBM kan deze vorm krijgen en kan ook adequaat worden ingegrepen in het geval de verdachte zich niet of niet voldoende houdt aan de hem gestelde grenzen en verplichtingen.
De inhoud van het programma zal de rechtbank bepalen conform hetgeen door de deskundigen werd geadviseerd. De verplichting om ITB Harde Kern te volgen, zal gelet op het feit dat de verdachte al enige tijd aan dit programma deelneemt, gelden voor het resterende deel van de periode van in totaal zes maanden die het project normaal duurt. De rechtbank zal ook, zoals door de officier van justitie geëist, een contactverbod met het slachtoffer als inhoud van de GBM opnemen.
De rechtbank zal de duur van de GBM bepalen op een jaar. Aan deze maatregel zal de rechtbank een vervangende jeugddetentie verbinden voor de duur van een jaar.
De rechtbank is voorts van oordeel dat naast deze GBM, gelet op de ernst van het feit, de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd en het belang van begeleiding van de verdachte ook na een jaar, een deels voorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden is. Aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen jeugddetentie zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde de meldplicht opleggen, zodat de verdachte ook na het einde van de GBM enige tijd sturing en begeleiding kan worden geboden in het kader van deze voorwaardelijke straf. Ook zullen aan deze jeugddetentie als bijzondere voorwaarden een contactverbod met de medeverdachten en met de aangeefster worden verbonden.
De verdachte heeft het onvoorwaardelijke deel van deze straf reeds in voorarrest doorgebracht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 77y lid 1 van het Wetboek van Strafrecht kan de proeftijd bij een voorwaardelijke straf niet vastgesteld worden op langer dan twee jaren, zodat de eis van de officier van justitie wat dat betreft niet wordt gevolgd.
De rechtbank zal bevelen dat het programma van de GBM dadelijk uitvoerbaar is, nu gelet op de omstandigheid dat de verdachte eerder kort na een veroordelend vonnis voor soortgelijke feiten recidiveerde, naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de verdachte is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast ook dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen van de bijzondere voorwaarden bij de op te leggen voorwaardelijke jeugddetentie.