In deze zaak hebben twee Mongoolse eiseressen, eiseres 1 en eiseres 2, samen met hun minderjarige kinderen, asiel aangevraagd in Nederland. Hun aanvragen zijn op 24 augustus 2016 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De eiseressen hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten en verzocht om voorlopige voorzieningen om uitzetting te voorkomen. De zitting vond plaats op 7 september 2016, waar de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak deed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseressen hun asielaanvragen uitsluitend hebben gebaseerd op economische motieven, namelijk de zoektocht naar werk en een beter gezinsinkomen. De rechtbank oordeelde dat de aanvragen terecht als kennelijk ongegrond zijn afgewezen, omdat de eiseressen geen relevante asielmotieven hebben aangevoerd die hen in aanmerking zouden kunnen laten komen voor een verblijfsvergunning. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om voorlopige voorzieningen af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A.W. Ente, in aanwezigheid van griffier mr. A.A. Dijk.