ECLI:NL:RBDHA:2016:10943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
12 september 2016
Zaaknummer
AWB 16 / 19056, AWB 16 / 19057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-regelgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2016 een mondelinge uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die de Georgische nationaliteit bezit. Eiser had op 5 juli 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat eiser eerder op 15 april 2016 in Duitsland een asielaanvraag had ingediend. Dit leidde tot een terugnameverzoek aan de Duitse autoriteiten, dat op 13 juli 2016 werd goedgekeurd.

Tijdens de zitting op 7 september 2016 heeft de rechtbank overwogen dat de organisatie van rechtsbijstand aan asielzoekers in Duitsland niet zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing zou zijn. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er sprake is van tekortkomingen in de Duitse asielprocedure. De rechtbank heeft ook het beroep van eiser op artikel 80 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verworpen, omdat dit artikel geen rechtstreekse werking heeft en slechts beleidskaders biedt aan de lidstaten. De rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat het asielstelsel in Duitsland in gevaar is.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/19056 (beroep) en AWB 16/19057 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 7 september 2016 in de zaak tussen

[naam], eiser en verzoeker, hierna: eiser,

gemachtigde mr. F. Maleki,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. A.S. Poelman.

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser heeft tevens een voorlopige voorziening verzocht ter voorkoming van overdracht hangende het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig J. Archvadze, tolk in de Georgische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Na afloop van het onderzoek ter zitting doet de rechtbank, tevens voorzieningenrechter, onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt als volgt.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Georgische nationaliteit. Op 5 juli 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
3. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 15 april 2016 in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft op 12 juli 2016 een terugnameverzoek aan de Duitse autoriteiten gestuurd, waarmee zij op 13 juli 2016 hebben ingestemd. Om die reden heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4. Anders dan eiser heeft betoogd, maakt de wijze waarop in Duitsland de rechtsbijstand aan asielzoekers is georganiseerd naar het oordeel van de rechtbank niet dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Duitse asielprocedure valt op dit punt binnen de reikwijdte van artikel 20, eerste en derde lid, van de Richtlijn 2013/32/EU. Met een verwijzing naar de rapporten van AIDA van januari en november 2015 heeft eiser ook voor het overige niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Duitsland. Ook uit eisers eigen verklaringen over het verloop van zijn procedure in Duitsland blijkt niet dat er sprake is van dergelijke tekortkomingen. Gesteld noch gebleken is bovendien dat eiser zich bij voorkomende problemen niet kan wenden tot de Duitse autoriteiten.
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eisers beroep op artikel 80 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de punten 21 en 22 van de Preambule van de Verordening 604/2013 (Dublinverordening) faalt. Van belang daarbij acht de rechtbank dat artikel 80 van het VWEU geen rechtstreekse werking heeft, aangezien de inhoud van dit artikel niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is maar slechts beleidskaders aan de lidstaten geeft. Bovendien heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat er in Duitsland sprake is van tekortkomingen in of het instorten van het asielstelsel in de zin van de punten 21 en 22 van de Preambule van de Dublinverordening.
6. Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nr. AWB 16/19056:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nr. AWB 16/19057:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter en voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, kan binnen een week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: