ECLI:NL:RBDHA:2016:10941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2016
Publicatiedatum
12 september 2016
Zaaknummer
AMS 16/9607
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en gezinsleven met Nederlandse zoon in het licht van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres, een Ghanese vrouw, die in Nederland gezinsleven uitoefent met haar Nederlandse zoon van vier jaar oud. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken, omdat hij van mening was dat er geen duurzame en exclusieve relatie was tussen eiseres en haar partner. Eiseres betwistte deze intrekking en stelde dat deze in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom van de vader van de Nederlandse zoon kon worden gevergd dat hij eiseres en hun zoon naar Ghana volgde om daar het gezinsleven voort te zetten. De rechtbank verwees naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Udeh, waarin werd benadrukt dat het in het belang van kinderen is om op te groeien bij beide ouders. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd was met artikel 8 EVRM, omdat eiseres en haar zoon hun gezinsleven in Nederland uitoefenen en de staatssecretaris niet had aangetoond dat er geen objectieve belemmeringen waren om dit gezinsleven in Nederland voort te zetten.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest hij het griffierecht vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van gezinsleven en de bescherming daarvan onder het EVRM, vooral in situaties waarin kinderen betrokken zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/9607
V-nummer: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 augustus 2016 in de zaak tussen

[de vrouw] ,

geboren op [geboortedatum] 1980, van Ghanese nationaliteit, eiseres,
(gemachtigde mr. I.M. Hagg),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Falkena).

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiseres ingetrokken met ingang van 14 juli 2015. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 april 2016 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 4 mei 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig I. Huigens, tolk in de Engelse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres heeft de Ghanese nationaliteit en verblijft sinds oktober 2010 in Nederland. Op [geboortedatum] 2012 is haar zoon [naam zoon 1] geboren, uit een kortstondige verhouding tussen eiseres en [de man] , van Nederlandse nationaliteit. [naam zoon 1] heeft de Nederlandse nationaliteit en is nu [leeftijd] oud. Op [geboortedatum] 2014 is de tweede zoon van eiseres, [naam zoon 2] , geboren, uit een kortstondige verhouding tussen eiseres en [de persoon] . [naam zoon 2] heeft de Ghanese nationaliteit en is nu ruim [leeftijd] oud. Beiden wonen bij hun moeder.
1.2.
Eiseres is vanaf 1 oktober 2010 tot 1 september 2011 in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel een studie in Nederland te volgen. Met ingang van 23 november 2011 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘zoekjaar als afgestudeerde’, geldig tot 23 november 2012.
1.3.
Op 28 september 2012 heeft eiseres een aanvraag ingediend om het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning te wijzigen in ‘verblijf bij partner’ aangezien zij inmiddels een relatie had met [naam referent] (referent). Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 3 april 2013 ingewilligd en aan eiseres de gevraagde verblijfsvergunning verleend, met een geldigheidsduur van 28 september 2012 tot 28 september 2013. Bij besluit van 20 december 2013 is de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning verlengd tot 28 september 2020.
2. Verweerder heeft in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, de verblijfsvergunning van eiseres met ingang van 14 juli 2015 ingetrokken, omdat niet geloofwaardig is dat eiseres en referent een duurzame en exclusieve relatie hebben. Uit het gehoor dat heeft plaatsgevonden is naar voren gekomen dat eiseres en referent over essentiële punten tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd, aldus verweerder. De weigering om eiseres verblijf toe te staan in Nederland is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Tussen partijen is niet langer in geschil dat verweerder er in het bestreden besluit vanuit heeft mogen gaan dat er geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres in strijd is met artikel 8 van het EVRM, aangezien eiseres in Nederland gezinsleven uitoefent met haar Nederlandse zoon [naam zoon 1] .
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de inmenging in het gezinsleven tussen eiseres en [naam zoon 1] is toegestaan, omdat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eiseres. Eiseres en [naam zoon 1] kunnen hun gezinsleven in Ghana uitoefenen en van de vader van [naam zoon 1] kan worden gevergd om [naam zoon 1] en zijn moeder naar Ghana te volgen, aldus verweerder. Er zijn geen objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Ghana uit te oefenen. De vader van [naam zoon 1] heeft geen ouderlijk gezag, zodat zijn toestemming niet nodig is om [naam zoon 1] mee naar Ghana te nemen. Gelet op zijn jonge leeftijd zal [naam zoon 1] naar verwachting in Ghana kunnen aarden. In het verweerschrift stelt verweerder zich voorts op het standpunt dat eiseres geen onderbouwing heeft gegeven van de feitelijke invulling van de omgangsregeling en dat verweerder daarom bij de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft kunnen betrekken dat niet is gebleken van een feitelijke invulling van het gezinsleven tussen [naam zoon 1] en zijn vader.
4.2.
Eiseres verwijst onder meer naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van Mens (EHRM) van 16 april 2013 in de zaak Udeh tegen Zwitserland (Udeh, nr. 12020/09) en betoogt dat het in het belang van haar kind is om in de nabijheid van zijn beide ouders op te groeien.
4.3.
De zaak Udeh betreft een Nigeriaanse vreemdeling, die in Zwitserland, tijdens rechtmatig verblijf aldaar, gezinsleven was aangegaan met een vrouw met de Zwitserse nationaliteit. Uit die relatie werden twee kinderen geboren, met zowel de Zwitserse als de Nigeriaanse nationaliteit. De vreemdeling en zijn vrouw zijn vervolgens gescheiden, maar de vreemdeling bleef contact onderhouden met zijn kinderen. Na een veroordeling voor onder meer een drugsmisdrijf besloot de Zwitserse overheid om de vreemdeling uit te zetten en aan hem een inreisverbod op te leggen.
Het EHRM overweegt in de zaak Udeh dat het in het belang van de kinderen is om op te groeien bij beide ouders en dat, aangezien de ouders gescheiden zijn, de enige mogelijkheid voor het onderhouden regelmatig contact tussen de kinderen en de vreemdeling is om hem verblijf in Zwitserland toe te staan, omdat niet van de ex-vrouw van de vreemdeling kan worden gevergd dat zij hem met de kinderen naar Nigeria volgt. Het EHRM heeft geconcludeerd dat uitzetting van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
4.4.
De rechtbank constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat [naam zoon 1] bij eiseres woont en dat zij de voornaamste zorg- en opvoedtaken op zich neemt. Evenmin is in geschil dat de vader van [naam zoon 1] de Nederlandse nationaliteit heeft. In zijn beoordeling in het bestreden besluit is verweerder ervan uitgegaan dat er regelmatige omgang plaatsvindt tussen [naam zoon 1] en zijn vader, zoals weergegeven in de door eiseres overgelegde omgangsregeling.
4.5.
Uit de door eiseres overgelegde omgangsregeling blijkt dat eiseres en de vader van [naam zoon 1] overeen zijn gekomen dat [naam zoon 1] wekelijks in het weekend bij zijn vader is, maar dat hij - gelet op zijn jonge leeftijd - bij zijn moeder slaapt. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat de vader van [naam zoon 1] om de week [naam zoon 1] op zaterdag en zondag komt ophalen. Soms komt hij [naam zoon 1] bij eiseres thuis ophalen en soms ontmoeten ze elkaar ergens anders. De vader van [naam zoon 1] laat telkens van te voren weten hoe laat hij hem komt ophalen. [naam zoon 1] en zijn vader gaan dan bijvoorbeeld naar het park, naar vrienden, naar de bibliotheek of naar de film. Soms eten [naam zoon 1] en zijn vader bij de McDonalds, de Burger King of een Ghanees restaurant, aldus eiseres.
4.6.
De rechtbank overweegt dat er tussen eiseres en [naam zoon 1] , net als in de zaak Udeh, sprake is van gezinsleven tussen een vreemdeling en diens kind dat tijdens rechtmatig verblijf van de vreemdeling is aangegaan. Ook is er, net als in de zaak Udeh, sprake van gescheiden ouders van een jong kind, waarvan de achterblijvende ouder de nationaliteit van het gastland heeft. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, in het licht van de uitspraak in de zaak Udeh, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom van de vader van [naam zoon 1] kan worden gevergd dat hij eiseres en [naam zoon 1] naar Ghana volgt om daar het gezinsleven met zijn zoon uit te oefenen. De enkele gegevens dat de vader van [naam zoon 1] is geboren en opgegroeid in Ghana en twintig jaar geleden, op 41-jarige leeftijd, naar Nederland is gekomen acht de rechtbank daartoe onvoldoende.
5. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder tot een nieuwe beoordeling dient te komen. Aangezien verweerder zich eerst in het verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de feitelijke invulling van de omgangsregeling tussen [naam zoon 1] en zijn vader onvoldoende heeft onderbouwd, dient verweerder eiseres in de gelegenheid te stellen om deze feitelijke invulling nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door eiseres en de vader van [naam zoon 1] uit te nodigen voor een hoorzitting. Verweerder kan bij die gelegenheid eveneens nadere informatie inwinnen om een standpunt in te kunnen nemen over in hoeverre van de vader van [naam zoon 1] kan worden verwacht dat hij naar Ghana verhuist om daar het gezinsleven met zijn zoon uit te oefenen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,- (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro);
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- (zegge: honderdachtenzestig euro) aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: FvS
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.