ECLI:NL:RBDHA:2016:10837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2016
Publicatiedatum
8 september 2016
Zaaknummer
AMS 16/8682 en 16/8683
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op grond van gezinsleven en de rechtmatigheid van het gehoor

In deze zaak heeft eiseres, een Nigeriaanse vrouw, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van gezinsleven met haar Nederlandse partner. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de relatie tussen eiseres en haar partner niet aannemelijk was gemaakt. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend en betoogd dat de staatssecretaris haar en haar partner niet had mogen horen over hun relatie, aangezien er geen indicaties waren van misbruik of fraude. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris op basis van de Gezinsherenigingsrichtlijn in beginsel een gehoor mag houden om de duurzaamheid en exclusiviteit van de relatie vast te stellen, mits er geen andere passende en minder beperkende manieren zijn om de relatie aan te tonen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overgelegde stukken onvoldoende bewijs boden voor de gezinsband. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist. De uitspraak is gedaan op 9 augustus 2016.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/8682 (beroep)
AWB 16/8683 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 9 augustus 2016 in de zaken tussen

[de vrouw] ,

geboren op [geboortedatum] , van Nigeriaanse nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde: mr. I.M. Hagg),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Falkena).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 30 oktober 2014 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 met het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 maart 2016 ongegrond verklaard.
Op 25 april 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig [naam] (referent) en I. Huigens, tolk in de Engelse taal. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres is afkomstig uit Nigeria en is op 19 februari 2013 Nederland ingereisd. Met ingang van 23 mei 2013 is aan eiseres een verblijfsvergunning verleend op grond van de regeling voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel, geldig tot 23 mei 2014. Bij besluit van 12 juni 2014 heeft verweerder deze verblijfsvergunning met ingang van 10 juni 2013 ingetrokken, omdat eiseres niet langer aan de voorwaarden voor deze verblijfsvergunning voldeed. Het bezwaar hiertegen is bij besluit van 7 januari 2015 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend, zodat dit besluit formele rechtskracht heeft gekregen.
1.2
Op 30 oktober 2014 heeft eiseres onderhavige aanvraag ingediend met het doel om bij haar partner, referent, van Nederlandse nationaliteit, te verblijven. Verweerder heeft eiseres en referent in het kader van deze aanvraag op 6 mei 2015 gehoord.
2. In het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat verweerder niet geloofwaardig acht dat eiseres en referent een duurzame en exclusieve relatie hebben. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat eiseres en referent op een aantal essentiële punten tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd.
3.1.
Eiseres voert in beroep aan dat verweerder eiseres en referent niet had mogen horen over hun relatie voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit. Verweerder heeft niet voldoende gemotiveerd waarom er voor is gekozen om in deze zaak een hoorzitting te houden. Er zijn geen concrete redenen gegeven om te twijfelen aan de relatie tussen eiseres en referent en er is niet aangegeven welke stukken wel voldoende zouden zijn om hun relatie aan te tonen. Een gehoor is een verregaand middel dat inbreuk maakt op de privacy, dus verweerder had duidelijker moeten aangeven welke bewijsmiddelen nog nodig waren voordat verweerder tot een gehoor over mocht gaan. Eiseres verwijst in dit verband naar de bepalingen van de richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn) en naar de in COM 2009, 313 neergelegde richtsnoeren inzake Richtlijn 2004/38/EG (de richtsnoeren bij de Verblijfsrichtlijn). Verweerder heeft geen indicaties genoemd op basis waarvan er in het onderhavige geval een vermoeden van een schijnhuwelijk bestond, aldus eiseres.
3.2.
Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat de hoorzitting is georganiseerd, omdat eiseres en referent onvoldoende bewijsstukken hebben overgelegd om te kunnen concluderen dat er tussen hen sprake was van een duurzame en exclusieve relatie. In het bestreden besluit heeft verweerder hieraan toegevoegd dat het houden van een gehoor waarbij de betrokkenen over hun relatie worden gehoord, een geschikt middel is om onderzoek te doen in het kader van verweerders onderzoeksplicht op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat er objectieve indicaties moeten bestaan op grond waarvan het houden van een gehoor gerechtvaardigd is. In het geval van eiseres en referent heeft verweerder als indicaties genoemd dat er een leeftijdsverschil van 32 jaar tussen eiseres en referent bestaat, dat eiseres de onderhavige aanvraag pas heeft ingediend nadat ze al een terugkeerbesluit heeft gekregen en dat eiseres in de procedure tot intrekking van haar vorige verblijfsvergunning haar relatie met referent niet aan verweerder heeft gemeld, terwijl ze op dat moment al met hem zou hebben samengewoond.
3.3.
Uit artikel 3.13, eerste lid, in samenhang met artikel 3.14, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 volgt dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid wordt verleend aan de vreemdeling van 21 jaar of ouder die met de hoofdpersoon een naar behoren geattesteerde duurzame en exclusieve relatie onderhoudt.
3.4.
Op grond van paragraaf B7/3.1.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 neemt verweerder aan dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie als bedoel in artikel 3.14, aanhef en onder b, van het Vb 2000 als de relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen. Als verweerder onvoldoende informatie heeft om te beoordelen of sprake is van een duurzame en exclusieve relatie, dan kan verweerder de aanvraag afwijzen. Verweerder wijst de aanvraag in ieder geval af als aannemelijk is dat sprake is van een schijnrelatie. Een schijnrelatie is een relatie die is aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over een verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog verblijfsrecht te verschaffen.
3.5.
Uit artikel 5, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt dat een verzoek om gezinshereniging vergezeld gaat van documenten waaruit de gezinsband blijkt. Teneinde bewijs voor het bestaan van een gezinsband te verkrijgen, kunnen de lidstaten desgewenst gesprekken houden met de gezinshereniger en diens gezinsleden en ander onderzoek verrichten dat nodig wordt geacht. Bij de behandeling van een verzoek betreffende de partner met wie de gezinshereniger niet is gehuwd, houden de lidstaten, als bewijs van de gezinsband, rekening met factoren als een gezamenlijk kind, samenwoning in het verleden, registratie van het partnerschap of andere betrouwbare bewijsmiddelen.
3.6.
Uit paragraaf 3.2 van de in COM 2014, 210 neergelegde richtsnoeren inzake Richtlijn 2003/86/EG (de richtsnoeren bij de Gezinsherenigingsrichtlijn) volgt dat de lidstaten een zekere beoordelingsmarge hebben bij de beslissing of het wenselijk en noodzakelijk is om het bewijs van de gezinsband te verifiëren door middel van gesprekken en andere vormen van onderzoek, zoals DNA-tests. De criteria van wenselijkheid en noodzakelijkheid impliceren dat dergelijk onderzoek niet is toegestaan wanneer er andere passende en minder beperkende manieren zijn om een gezinsband aan te tonen. Alle verzoeken en bijgaande documenten en de wenselijkheid en noodzakelijkheid van gesprekken en ander onderzoek dienen per geval te worden beoordeeld.
Naast factoren als een gezamenlijk kind, samenwonen in het verleden en een geregistreerd partnerschap, kan de gezinsband tussen niet-gehuwde partners worden vastgesteld middels andere betrouwbare bewijzen van een stabiele en duurzame relatie, zoals correspondentie, gezamenlijke rekeningen of bankrekeningen of eigendom van vastgoed, etc., zo volgt uit de richtsnoeren bij de Gezinsherenigingsrichtlijn.
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat verweerder, ter beoordeling van een aanvraag van een verblijfsvergunning op grond van gezinshereniging met een partner met wie de gezinshereniger niet is gehuwd in beginsel een gehoor mag houden om vast te stellen of er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie, indien er geen andere passende en minder beperkende manieren zijn om de relatie aan te tonen. Het beroep van eiseres op de bepalingen uit paragraaf 4 van de richtsnoeren bij de Verblijfsrichtlijn kan niet slagen, aangezien die bepalingen zien op de situatie waarin er sprake is van een vermoeden van misbruik van de hoedanigheid van ‘begunstigde’ in de zin van de Verblijfsrichtlijn en niet op een situatie als onderhavige waarin sprake is van het onderbouwen van een aanvraag uit hoofde van de Gezinsherenigingsrichtlijn, waarbij het aan de ongehuwde partners is om aan te tonen dat zij een exclusieve en duurzame relatie met elkaar onderhouden, die te vergelijken is met een huwelijk. Hiervoor dient de aanvrager onder andere een vragenlijst in te vullen. Verder kunnen bijvoorbeeld foto’s, telefoongegevens en vliegtickets van bezoeken aan elkaar als bewijs dienen voor de exclusieve en duurzame relatie. Indien verweerder op basis van de ingevulde vragenlijst en de overige gegevens niet overtuigd is geraakt van het bestaan van een partnerrelatie, kan hij een gehoor met beide partners houden om vast te stellen of er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Hiervoor is het dus niet nodig dat er een gegrond vermoeden van misbruik of fraude bestaat op grond van indicatieve criteria.
3.8.
De rechtbank stelt vast dat eiseres bij haar aanvraag een ingevulde ‘vragenlijst voor verblijf bij partner’, een ondertekende relatieverklaring en een korte verklaring van de oudste dochter van referent heeft overgelegd. Nadat verweerder om nadere bewijsstukken van de relatie tussen eiseres en referent heeft gevraagd, heeft eiseres vijf foto’s van haar en referent, verklaringen van twee vrienden en nog een verklaring van de oudste dochter van referent overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de overgelegde stukken de gezinsband tussen eiseres en referent onvoldoende onderbouwen en dat niet aannemelijk is geworden dat er andere passende en minder beperkende manieren waren dan een gehoor om de gezinsband in dit geval aan te tonen. Verweerder heeft er dus niet ten onrechte voor gekozen om eiseres en referent te horen over hun relatie. De beroepsgrond faalt.
4.1.
Voorts voert eiseres in beroep aan dat verweerder ten onrechte de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres en referent van doorslaggevend belang heeft geacht.
4.2.
Uit het gehoor blijkt dat eiseres en referent beiden hebben verklaard dat zij elkaar voor het eerst hebben ontmoet op een babyfeestje van een buurvrouw van referent.
Eiseres heeft verklaard dat de volgende ontmoeting langer dan een maand na het babyfeestje plaatsvond. Eiseres kwam die dag met de trein vanuit Assen en heeft referent op het Centraal Station van Amsterdam ontmoet. Ze zijn naar een café in de buurt van het station geweest en hebben vervolgens iets gegeten in de McDonalds op het station. Referent heeft eiseres daarna op de trein gezet, aldus eiseres.
Referent heeft verklaard dat de eerste ontmoeting na het babyfeestje één of twee maanden later plaatsvond. Referent heeft verklaard dat eiseres die dag naar zijn huis kwam en dat ze zelfstandig daar naar toe is gegaan, omdat ze het adres kent. Ze is ongeveer een uur bij referent geweest en daarna heeft referent haar naar de bushalte gebracht. Ze nam toen bus 18 om naar een vriendin in [stadsdeel] te gaan, aldus referent.
Toen eiseres en referent na afloop van het gehoor met deze tegenstrijdigheden in hun verklaringen werden geconfronteerd, zijn ze ieder bij hun eigen verklaringen gebleven.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder reeds gelet op deze tegenstrijdige verklaringen over de eerste ontmoeting na het babyfeestje het bestaan van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent niet aangetoond heeft mogen achten. De omstandigheid dat referent in de bezwaarfase heeft aangegeven dat hij eiseres wel naar het station heeft gebracht en dat ze wel ergens frietjes hebben gegeten, en dat eiseres in de bezwaarfase heeft aangegeven dat ze tijdens die ontmoeting wel bij referent thuis is geweest en niet in een café, kan daaraan niet af doen. De uitleg van eiseres dat ze zich schaamde dat ze al zo snel bij een man thuis is geweest en dat ze graag een sociaal wenselijk antwoord wilde geven, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van referent en eiseres te verklaren. De beroepsgrond slaagt niet.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 16/8682,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 16/8683,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2016.
griffier
rechter, ns
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: FvS
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.