Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum], is afkomstig uit Teheran en bezit de Iraanse nationaliteit. Op 28 oktober 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Eiser heeft het volgende aangevoerd:
- eiser, die in 2009 student was, is na deelname aan een demonstratie op 27 december 2009 opgepakt en is, vanwege de afvalligheid die hem vervolgens ten laste is gelegd (“moharebeh”) en vanwege banden van zijn familie van moederszijde met de Mujaheddin, veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf en staat nog steeds in de negatieve aandacht van de autoriteiten;
- eiser is na een aantal jaren in detentie te hebben doorgebracht door omkoping vrijgelaten nadat zijn familie een bepaald bedrag had betaald;
- eiser diende zich vervolgens wekelijks op zaterdag te melden bij de ordepolitie;
- na de achtste melding diende eiser zich op een andere dag -dinsdag- te melden omdat er in zijn dossier een aantal vragen was gerezen;
- na overleg met zijn familie en de persoon die voor de vrijlating had gezorgd is eiser ondergedoken;
- toen eiser ondergedoken was, is er een inval geweest in zijn ouderlijk huis, waarbij eisers computer, films en cd’s zijn meegenomen. Volgens eiser bevonden zich op zijn computer een aantal foto’s van de Gay Pride in Amsterdam welke hij in 2007 heeft bezocht, zodat hij vreest door de autoriteiten als homoseksueel te worden gezien;
- eiser en zijn moeder konden slechts door omkoping op eigen naam en in het bezit van geldige nationale paspoorten met een visum, Iran uitreizen;
- eiser is in Nederland bekeerd tot het christendom en heeft een doopakte van de Evangelische Gemeente Nardus te Beilen overgelegd.
4. Verweerder acht eisers verklaringen omtrent zijn identiteit en nationaliteit geloofwaardig evenals zijn verklaring dat hij uit Teheran afkomstig is. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat eisers deelname aan de demonstratie in 2009 en zijn daarop volgende arrestatie eveneens geloofwaardig zijn.
De gevolgen van de arrestatie, zoals de duur van de straf, de meldplicht, het onderduiken, de nog immer aanwezige negatieve belangstelling van de autoriteiten en de inval in het ouderlijk huis worden echter niet geloofwaardig geacht. Ook eisers bekering tot het christendom is volgens verweerder ongeloofwaardig.
5. Op wat eiser daartegen in beroep heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Verweerder heeft de gevolgen van eisers arrestatie, zoals eisers verklaring dat hem vanwege zijn deelname afvalligheid in de vorm van gewapende strijd tegen de Islamitische Republiek (“moharebeh”) is tenlastegelegd en hij vanwege het feit dat zijn - overleden - oom en zijn tante (een broer en zus van zijn moeder) betrokken was/is bij de Mujaheddin, tot acht jaar gevangenisstraf is veroordeeld, terecht ongeloofwaardig geacht. Van belang hierbij is dat eiser zich voor wat betreft de zwaarte van de bestraffing uitsluitend baseert op wat hieromtrent in het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van augustus 2012 op pagina 69 staat vermeld. Verweerder heeft in de reactie daarop reeds in het bestreden besluit terecht overwogen, dat eiser geen enkel document heeft overgelegd dat deze stelling onderbouwt. De rechtbank overweegt dat eiser ook de gestelde vrijlating na omkoping en de gestelde wekelijkse meldplicht niet heeft onderbouwd. Bij voornoemd standpunt over de bestraffing heeft verweerder terecht gewezen op het feit eiser niet politiek actief was en op zijn summiere rol tijdens de demonstraties alsook op het feit dat eiser en zijn moeder op legale wijze, in bezit van paspoorten op hun eigen naam en voorzien van een visum, zijn uitgereisd. Ook is van belang dat eisers moeder inmiddels naar Iran is teruggekeerd . Daarbij en ook daarna heeft zij volgens eiser geen problemen ondervonden. Aan de verklaring van eiser over de legale uitreis, namelijk dat diverse personen zijn omgekocht, heeft verweerder gelet op het voorgaande terecht niet die waarde toegekend die eiser er aan toedicht.
Tot slot heeft verweerder terecht besloten om de inval in de woning van zijn ouders als ongeloofwaardig te bestempelen, nu eiser daarover weinig tot geen informatie weet te verstrekken. Zijn verklaring daarvoor in beroep, dat de familie hem zo weinig mogelijk vertelt, het contact met zijn ouders oppervlakkig was en dat de vliegreis met zijn moeder geen geschikt moment was om daarnaar te informeren, is niet afdoende. Niet valt in te zien dat er voor eiser en zijn moeder gedurende de reis of na aankomst in Nederland geen enkele gelegenheid was om ‘bij te praten’. Voor zover eiser heeft betoogd dat zijn wijze van verklaren is te wijten aan vermoeidheid en geheugenverlies, heeft verweerder terecht verwezen naar de gang van zaken tijdens het nader gehoor. Daaruit blijkt dat hiermee voldoende rekening is gehouden zoals de FMMU op 31 mei 2016 al had geadviseerd.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag heeft.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de verklaring van eiser, dat hij zich in Nederland heeft bekeerd tot het christendom eveneens terecht ongeloofwaardig geacht. In het voornemen heeft verweerder aan de hand van een aantal onderwerpen uitgebreid verwoord waarom hieraan wordt getwijfeld en daarbij terecht geconcludeerd dat eiser te summier en in te algemene bewoordingen over zijn bekering heeft verklaard en dat van een diepgewortelde overtuiging niet is gebleken. De verklaring hiervoor van eiser in beroep, dat hij onbedoeld summier en algemeen heeft verklaard omdat de bekering niet de aanleiding was voor of meespeelde bij zijn vertrek uit Iran en zijn tweede verklaring hiervoor, dat vermoeidheid en geheugenverlies hem parten hebben gespeeld, worden niet gevolgd. Ter zitting heeft eiser desgevraagd uitsluitend een beroep gedaan op artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft in het bestreden besluit reeds terecht verwezen naar het grote aantal pagina’s in het nader gehoor dat is gewijd aan de gestelde bekering. De rechtbank verwijst tevens naar het hiervoor onder 6 overwogene, zodat er geen reden is om hem aanvullend te horen over zijn bekering.
9. Gelet op de voorgaande rechtsoverwegingen is evenmin aannemelijk geworden dat gedwongen terugkeer van eiser naar Iran leidt tot een reëel risico als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Vw.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.