In deze zaak heeft de besloten vennootschap SV Co B.V. een verzoek ingediend bij de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met de heer [verweerder] te ontbinden. Het verzoek is ingediend op 8 december 2015 en betreft een werknemer die sinds 2 juni 2014 arbeidsongeschikt is door schouderklachten. SV Co heeft aangevoerd dat er sprake is van verwijtbaar handelen van de werknemer en een verstoorde arbeidsverhouding, waardoor voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet redelijk zou zijn. De werknemer heeft echter betwist dat er sprake is van verwijtbaar handelen en heeft gesteld dat het verzoek verband houdt met zijn ziekte.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 januari 2016 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De rechter heeft vastgesteld dat SV Co onvoldoende heeft aangetoond dat het ontbindingsverzoek niet verband houdt met de ziekte van de werknemer. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de herhaaldelijke conflicten over ziekmeldingen en de door SV Co aangeboden aangepaste werkzaamheden in samenhang met de ziekte van de werknemer wijzen op een verband tussen het verzoek en de ziekte.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen op grond van artikel 7:671b lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. SV Co is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 400,- aan salaris voor de gemachtigde van de werknemer. De beschikking is gegeven door mr. F.J. Verbeek en op 5 februari 2016 in het openbaar uitgesproken.