ECLI:NL:RBDHA:2016:10533

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
AWB 16 / 18432, AWB 16 / 18433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-overdracht naar België

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 september 2016 uitspraak gedaan in een beroep en verzoek om voorlopige voorziening van een eiser met de Georgische nationaliteit. Eiser had op 6 juli 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht naar België te voorkomen. Tijdens de zitting op 1 september 2016 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft overwogen dat er geen sprake was van onzorgvuldigheid in het gehoor dat aan eiser was afgenomen en dat de staatssecretaris terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft gehanteerd. Eiser heeft niet aangetoond dat er gebreken waren in de asielprocedure in België en de rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet gehouden was om nader onderzoek te verrichten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/18432 (beroep) en AWB 16/18433 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 september 2016 in de zaak tussen

[naam] , eiser en verzoeker, hierna: eiser,

gemachtigde mr. J.P.M. Sio,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde M. Petsch.

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser heeft tevens een voorlopige voorziening verzocht ter voorkoming van overdracht hangende het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig L. Totosashvili, tolk in de Georgische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Georgische nationaliteit. Op 6 juli 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Op 14 juli 2016 heeft verweerder de Belgische autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening). Op 18 juli 2016 hebben de Belgische autoriteiten hiermee ingestemd. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Eiser heeft in beroep betoogd dat er sprake is van onzorgvuldigheid. Het op 8 juli 2016 afgenomen gehoor was te kort om alle relevante omstandigheden naar voren te kunnen brengen. Daarnaast spreekt verweerder op p. 2 van het bestreden besluit over Duitsland in plaats van België. Eiser heeft vervolgens betoogd dat ten aanzien van België niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, nu er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Zo is eiser onjuist voorgelicht over het verloop van zijn procedure en de mogelijkheden om beroep in te stellen tegen de negatieve beschikking. Er is dan ook geen sprake geweest van een effectief rechtsmiddel. Voorts heeft eiser geen medische behandeling gekregen voor zijn hepatitis C. Verder vreest eiser voor indirect refoulement, nu het risico zeer groot is dat eiser bij aankomst in België in vreemdelingenbewaring zal worden gezet en direct zal worden uitgezet naar Georgië. Verweerder had naar aanleiding van deze verklaringen van eiser in het kader van zijn onderzoeksplicht nader onderzoek moeten verrichten naar het verloop van eisers asielprocedure in België en het dossier op moeten vragen bij de Belgische autoriteiten. Voorts heeft eiser in dit verband verwezen naar een passage uit het rapport ‘Wrong counts and closing doors: the reception of asylum seekers in Europe’ van de Asylum Information Data Base (AIDA) van maart 2016, waaruit blijkt dat er onder andere in België onderscheid wordt gemaakt op grond van nationaliteit bij bijvoorbeeld de toedeling van opvangvoorzieningen. Eiser heeft tot slot betoogd dat hij een kwetsbaar persoon is in de zin van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12 (hierna: Tarakhel-arrest).
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake geweest van onzorgvuldigheid vanwege een te kort gehoor. Uit het rapport van het aanmeldgehoor Dublin blijkt dat meerdere malen aan eiser is gevraagd wat zijn bezwaren zijn tegen overdracht aan België. Vervolgens heeft eiser gebruik gemaakt van de mogelijkheid om correcties en aanvullingen en een zienswijze in te dienen en daarbij aanvullende bezwaren naar voren gebracht. Er kan dan ook niet gezegd worden dat eiser onvoldoende mogelijkheden heeft gehad om alle relevante omstandigheden naar voren te brengen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het noemen van Duitsland in plaats van België op p. 2 van het bestreden besluit moet worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving en dat er daarom ook op dit punt geen sprake is van onzorgvuldigheid.
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er in België geen sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen, zodat verweerder onverminderd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon uitgaan. Eiser heeft zijn stellingen over het verloop van de asielprocedure in België niet onderbouwd. Nu het aan eiser is om aannemelijk te maken dat zich in die procedure gebreken hebben voorgedaan, was verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden nader onderzoek te verrichten. Weliswaar heeft eiser zelf zijn dossier opgevraagd bij de Belgische autoriteiten en daar geen reactie op gekregen, maar dat betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het vervolgens aan verweerder is om het op te vragen. Uit het door eiser genoemde rapport van AIDA kan evenmin worden opgemaakt dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. Bovendien is gesteld noch gebleken dat eiser zijn eventuele klachten over de asielprocedure of opvangvoorzieningen in België niet bij de Belgische autoriteiten naar voren zou kunnen brengen.
6. Tot slot volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat hij aangemerkt dient te worden als kwetsbaar persoon in de zin van het Tarakhel-arrest en dat verweerder aanvullende garanties moet vragen bij de Belgische autoriteiten. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat de situatie in België vergelijkbaar is met die in Italië ten tijde van het Tarakhel-arrest en dat er dus risico’s bestaan bij de overdracht van kwetsbare personen. Bovendien heeft eiser geen medische documenten overgelegd waaruit zijn gestelde kwetsbaarheid blijkt. De rechtbank ziet geen aanleiding de zaak aan te houden in afwachting van medische documenten, reeds omdat België dezelfde medische voorzieningen heeft als Nederland en daarom in staat wordt geacht eiser te kunnen behandelen indien nodig.
7. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nr. AWB 16/18432:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nr. AWB 16/18433:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter en voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.